Skip to main content
All Posts By

admin

Advieswijzer Estate planning

By nieuws

Kan uw kind een financieel ruggensteuntje goed gebruiken? Bijvoorbeeld voor studiekosten, de aankoop van een woning of bij het verlies van een baan? Of misschien wil uw kind een langgekoesterde droom van een eigen bedrijf verwezenlijken of het stokje van het familiebedrijf overnemen? Uw financiële hulp zou dat mogelijk kunnen maken! Laat u inspireren door deze advieswijzer.

Schenking

Geld

Een veelgebruikte en relatief eenvoudige manier om een kind financieel te ondersteunen, is het schenken van geld. Dit kan op diverse manieren. Door handig gebruik te maken van vrijstellingen en fiscaal vriendelijke schenkingsvormen, kunt u het rendement van uw schenking verhogen. Niet alleen op het moment van schenking zelf, maar ook later. Schenken is een voordelige manier om het opgebouwde vermogen aan de volgende generatie over te dragen. Het financiële steuntje voor nu is misschien tegelijkertijd een gelegenheid om na te denken over uw nalatenschapsplanning.

Afhankelijk van de omvang van uw vermogen en de vrijstellingen, bedraagt de erfbelasting voor uw kind al snel tussen de 10 en 20% en voor het kleinkind zelfs tussen de 18 en 36%. Regel het tijdig en goed en bespaar erfbelasting in het voordeel van uw erfgenamen!

Let op! Voor mensen met vermogen geldt een hogere eigen bijdrage voor zorg via de AWBZ. In 2024 wordt bij alleenstaanden 4% van uw vermogen boven het toetsbedrag van € 31.747 als extra inkomen voor de berekening van de eigen bijdrage meegeteld. Voor partners geldt het dubbele toetsbedrag, € 63.494. De peildatum hiervoor is 1 januari 2022.

Fiscaalvrije schenkingen

Als ouder kunt u uw kind jaarlijks een bedrag schenken zonder dat daar belasting over betaald moet worden. Voor 2024 is dit bedrag € 6.633. Schenkt u aan een kind dat tussen de 18 en 40 jaar oud is (of van wie de partner tussen de 18 en 40 jaar oud is), dan kan deze vrijstelling eenmalig worden verhoogd naar € 31.813. Voor schenkingen ten behoeve van een kostbare studie of opleiding kan de vrijstelling zelfs eenmalig worden verhoogd naar € 66.268.

Let op! De schenkingsvrijstelling voor de eigen woning is vanaf 2024 volledig afgeschaft.

Papieren schenking

U wilt schenken, maar u wilt of kunt nog niet het gehele bedrag in contanten aan uw kind geven. Dan heeft u de mogelijkheid tot een ‘notariële schuldigerkenning uit vrijgevigheid’, ook wel bekend als papieren schenking. U erkent een bedrag schuldig te zijn aan uw kind dat pas opeisbaar is na uw overlijden.

Voordeel is dat u blijft beschikken over het (geschonken) vermogen en liquiditeiten en toch handig gebruikmaakt van de vrijstellingen in de schenkbelasting. Tegelijkertijd bent u vrij om tussentijds op de schuld af te lossen en daarmee uw kind geld te verstrekken. Om met deze schenking ook erfbelasting te besparen, moet u uw kind wel jaarlijks daadwerkelijk 6% rente betalen. Via rente en aflossing ontvangt uw kind dan financiële ondersteuning.

Let op! De schenking op papier moet zowel door de schenker als de ontvanger in box 3 worden opgegeven in de aangifte inkomstenbelasting. In het box 3-stelsel in 2024 ontstaat hierbij wel een verschil tussen de belastbaarheid van de vordering en de aftrek van de schuld. Over de vordering die uw kind op u heeft, wordt namelijk een hoger forfaitair percentage (6,04% in 2024) berekend dan het forfaitair percentage waartegen de schuld die u heeft aan uw kind aftrekbaar is. Het exacte percentage voor de schuld is nog niet bekend. Voor een vergelijk: voor het jaar 2023 bedroegen deze percentages voor vorderingen 6,17% en voor schulden 2,46%, een verschil van 3,71%!

Tip! Wilt u meerdere jaren achter elkaar een papieren schenking doen aan uw kind, dan bestaat de mogelijkheid om dit in één keer voor meerdere jaren bij de notaris te regelen. Laat u wel goed informeren over de voorwaarden en de voor- en nadelen die hieraan verbonden zijn.

Schenken onder voorwaarden

Het kan gebeuren dat een schenking via het huwelijksgoederenregime of een samenlevingscontract onbedoeld bij de schoonfamilie van uw (klein)kind terechtkomt. Dit kunt u voorkomen door bij de schenking een uitsluitingsclausule op te nemen, zodat de schenking eigendom blijft van uw (klein)kind. Door het schenken van vermogen aan uw kind kan het op enig moment ook gebeuren dat uw financiële draagkracht onder druk komt te staan. Wilt u schenken zonder financieel afhankelijk te worden van uw kind, dan kunt u ook schenken onder de voorwaarde dat de schenking door u herroepen kan worden.

Let op! Is uw kind getrouwd na 1 januari 2018, dan valt uw schenking niet meer in de huwelijksgemeenschap. Uw kind kan samen met zijn of haar partner in de huwelijkse voorwaarden echter bepalen dat schenkingen wel tot de gemeenschap behoren. In die situatie is de uitsluitingsclausule desgewenst nog relevant.

Bedrijfsopvolging in de familie

Wilt u uw bedrijf geheel of gedeeltelijk overdragen aan uw kind? Met de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) in de Successiewet kunt u het ondernemingsvermogen of uw aanmerkelijkbelangaandelen fiscaal vriendelijk op de kinderen overdragen. De BOF geldt alleen voor actieve ondernemingen.

Beleggingsactiviteiten vallen nagenoeg geheel buiten de regeling. De BOF voorziet in een voorwaardelijke vrijstelling van 100% van de waarde, voor zover de waarde van de onderneming niet meer bedraagt dan € 1.325.253 (2024). Voor het meerdere is de vermindering 83%. Voor de dan nog verschuldigde schenkbelasting kan tien jaar lang rentedragend uitstel van betaling worden verleend. De regeling kent onder meer voorwaarden ten aanzien van de bezitsperiode voor u als schenker en voor de voortzetting van het bedrijf door de verkrijger.

Denk na over uw bedrijfsopvolging en laat u daarover goed adviseren. De vrijstelling van de BOF wordt namelijk per 1 januari 2025 gewijzigd. Vanaf die datum geldt een vrijstelling van 100% voor ondernemingsvermogen tot € 1.500.000. Van het meerdere is dan nog slechts 75% vrijgesteld. Dit betekent dat met name voor bedrijven met een grote waarde een geringere vrijstelling gaat gelden. Het omslagpunt ligt bij € 1.871.337. Voor bedrijven met een waarde tot deze grens wordt de vrijstelling vanaf 2025 groter, voor bedrijven boven deze grens wordt de vrijstelling juist beduidend kleiner. 

Voorbeeld
Voor een bedrijf met en waarde van bijvoorbeeld €5.000.000 bedraagt de vrijstelling nu nog €4.375.293. Vanaf 2025 bedraagt de vrijstelling nog slechts €4.125.000, ofwel €250.293 minder.

Let op! Bent u van plan op korte termijn uw bedrijf te schenken aan bijvoorbeeld uw kinderen, ga dan na of u dit wellicht beter nog in 2024 kunt doen. Het kan vele duizenden euro’s aan te betalen belasting verschil maken!

Familielening

U kunt uw kinderen natuurlijk ook geld lenen. Het is niet altijd eenvoudig, ook niet voor uw kinderen, om een financiering bij een bank te krijgen. Bij een lage rente op een spaardeposito kan een familielening dan algauw een aantrekkelijke optie zijn. Maak wel zakelijke afspraken en leg de voorwaarden, zoals rente, duur, aflossing, aanwending van de geldsom, opeisbaarheid, opzeggingsgronden en eventuele zekerheden, goed vast. Dit zorgt voor financiële en juridische duidelijkheid voor u en uw kind en voorkomt veelal onnodige fiscale narigheid.

Let op! Houd er rekening mee dat door het box 3-stelsel in 2024 hierbij wel een verschil ontstaat in belastbaarheid. Over de vordering die u op uw kind heeft, wordt namelijk een hoog forfaitair percentage (6,04% in 2024) berekend in box 3. Betreft de lening aan uw kind een zogenaamde eigenwoninglening die aan de fiscale voorwaarden voldoet? Dan is de rente tegen de werkelijke rente aftrekbaar bij uw kind.

Eigenwoninglening

Via een notariële of onderhandse akte kunt u uw kind geld lenen voor de aanschaf, verbouwing of het onderhoud van een eigen woning. Over de lening ontvangt u van uw kind rente. Voor u behoort de (zakelijke) lening tot uw box 3-vermogen. Voor de te betalen belasting in box 3 gaat de fiscus tegenwoordig uit van de vermogensbestanddelen die u werkelijk heeft. Daarbij gebruikt men fictieve rendementen die dicht bij de werkelijke rendementspercentages voor sparen of beleggen liggen. Voor spaargeld is dat bijvoorbeeld veel lager dan voor beleggingen. Voor beleggingen en andere bezittingen, zoals een verstrekte lening aan uw kind, gaat de fiscus in 2024 uit van een fictief rendement van 6,04%.

Let op! Sinds 1 januari 2013 gelden ook voor de eigenwoningleningen binnen de familie de nieuwe regels rondom hypotheekrenteaftrek. Dat wil zeggen dat de lening dus binnen dertig jaar volledig en minimaal annuïtair moet zijn afgelost. Om de renteaftrek bij een onderhandse lening veilig te stellen, moet uw kind de Belastingdienst informeren over de eigenwoninglening. Daarvoor moeten de gegevens van de lening jaarlijks worden doorgegeven in de aangifte inkomstenbelasting. Dat geldt zowel voor een nieuwe lening als voor het doorgeven van een wijziging van een bestaande eigenwoninglening.

Let op! Het is verstandig om voor de lening een zekerheidsrecht te bedingen. Niet alleen voor de terugbetaling, maar ook om het zakelijke karakter fiscaal te onderbouwen. Voor het vastleggen van een hypotheek moet u bij de notaris zijn.

Lening en schenking via een kasrondje

U kunt uw kind extra financieel steunen door bijvoorbeeld de eigenwoninglening aan te vullen met een ‘kasrondje’. In hetzelfde jaar dat het kind de rente aan u betaalt, schenkt u een bedrag binnen de jaarlijkse schenkingsvrijstelling (2024: € 6.633). Uw kind profiteert bij een eigenwoninglening van de fiscale renteaftrek en van de vrijgestelde schenking, terwijl u (een deel van) de rente weer belastingvrij kunt teruggeven. De schenking en rentebetaling moeten overigens los van elkaar staan en niet met elkaar worden verrekend. Anders valt het fiscale voordeel weg.

Borgstelling

Indien uw kind bij een bank niet op eigen kracht een (extra) lening kan krijgen, kunt u als ouder borg staan. Dit kan voor de gehele lening, maar ook voor een deel. Hiermee biedt u de bank extra zekerheid. Met een borgstelling voor een hypothecaire geldlening behoudt het kind recht op hypotheekrenteaftrek.

Risicodragende deelname

Tot slot nog een laatste tip: heeft uw kind plannen om voor zichzelf te beginnen, dan is een geldlening wellicht een voor de hand liggende optie. Maar misschien is een risicodragende deelname van u als financier in het startende bedrijf van uw kind voor beiden interessant. Er zijn vele manieren om dit vorm te geven. Vraag het ons!

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Nieuwe forse boete mogelijk nalatige platformexploitanten

By nieuws

Er is per 1 februari 2024 een nieuwe boete geïntroduceerd voor digitale platformexploitanten die niet aan hun informatieverplichtingen (DAC7) voldoen. Wanneer er sprake is van opzet of grove schuld kan de boete oplopen tot maximaal € 1.030.000.

Digitale platformexploitanten

EU

Digitale platformexploitanten bieden kopers en verkopers de gelegenheid gebruik te maken van hun platform voor het verrichten van transacties. Een bekend voorbeeld van een dergelijk platform is Marktplaats. Sinds vorig jaar hebben exploitanten van dergelijke platformen de plicht een aantal gegevens te melden bij de Belastingdienst.

Welke gegevens?

De te verstrekken gegevens, vastgelegd in DAC7, hebben onder andere betrekking op het aantal transacties van een bepaalde verkoper en de behaalde omzet. Hierdoor zal naar verwachting de fraude met digitale transacties verminderen. Alle EU-landen hebben afgesproken de informatieverplichting in hun wet op te nemen.

Boete

Als een boete wordt opgelegd, worden alle feiten en omstandigheden die van belang zijn meegewogen. De hoogte van de boete wordt in overleg met de vaktechnisch coördinator formeel recht bepaald. De Belastingdienst heeft hierbij aangegeven terughoudend om te gaan met het opleggen van de nieuwe boete.

Let op! Bent u het met de boete niet eens, dan kunt u hiertegen in bezwaar en beroep.

 

Advieswijzer Aandachtspunten verzuim

By nieuws

Bij verzuim als gevolg van ziekte komt een hoop kijken. U moet als werkgever weten aan welke wet- en regelgeving u gebonden bent. Wat moet u regelen, wanneer en door wie? Wat regelt u zelf en wat besteedt u uit? En hoe zit het met het salaris, uitkeringen en overige financiële zaken? Deze aspecten komen hier aan bod.

Het proces: wat, wanneer en door wie

Medisch

Contract arbodienstverlening

De Arbowet verplicht bedrijven zich deskundig te laten ondersteunen bij het arbo- en verzuimbeleid. Dit kan door een arbokerndeskundige (zogeheten maatwerkregeling; onder voorwaarden bepaalt de werkgever zelf door wie hij zich laat ondersteunen) of door een arbodienst.

Vangnetregeling

Schakelt u een arbodienst in, dan spreken we over een zogeheten vangnetregeling. U sluit dan een contract af met een gecertificeerde arbodienst.

Tip! Op de website www.sbca.nl is terug te vinden of een arbodienst gecertificeerd is.

Een arbodienst heeft de volgende taken:

  • het toetsen van de Risico-inventarisatie en Evaluatie (RI&E)
  • deskundige begeleiding bij ziekte
  • het aanbieden van een (periodiek) arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO)
  • het zo nodig verrichten van aanstellingskeuringen
  • het bieden van een preventieve consultatiemogelijkheid van de bedrijfsarts

Iedere arbodienst moet beschikken over een bedrijfsarts. Deze bedrijfsarts heeft recht op overleg met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Ook heeft hij het recht de werkplek te bezoeken. Verder dient hij beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (www.beroepsziekten.nl). De bedrijfsarts moet zich niet alleen bezighouden met de ziekteverzuimbegeleiding en de re-integratie, maar ook met preventie: voorkomen dat er uitval plaatsvindt.

Maatwerkregeling

Bij de keuze voor een maatwerkregeling moet er ten minste één bedrijfsarts beschikbaar zijn voor verzuimbegeleiding, de PAGO en aanstellingskeuringen. De maatwerkregeling kan alleen worden toegepast na verkregen instemming van de ondernemingsraad (or) of de personeelsvertegenwoordiging (PVT) en geldt dan voor een periode van vijf jaar.

Let op! Iedere arbodienstverlener dient te beschikken over een klachtenregeling.

Bedrijfsarts of arboarts?

Een bedrijfsarts is niet hetzelfde als een arboarts. De titel bedrijfsarts is namelijk een wettelijk beschermde titel. De bedrijfsarts kan tuchtrechtelijk worden aangesproken. Bedrijfsartsen zijn in het BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) opgenomen als ‘arts’ met als specialisme ‘arbeid en gezondheid – bedrijfsgeneeskunde’. Het BIG-register is door iedereen te raadplegen (www.bigregister.nl). Iedere zorgverlener is verplicht zijn BIG-nummer actief bekend te maken, zodat deze makkelijk in het BIG-register kan worden gevonden. Alleen wie in het BIG-register staat, mag een beschermde beroepstitel voeren en mag de bij het beroep horende voorbehouden handelingen zelfstandig uitvoeren. Vanwege een tekort aan bedrijfsartsen besteedt de bedrijfsarts taken uit aan andere professionals. We spreken dan van taakdelegatie. Hij blijft echter zelf eindverantwoordelijke. Bepaalde taken, zoals het opstellen van een probleemanalyse en het eindoordeel bij de WIA-aanvraag, moet hij zelf uitvoeren.

Second opinion

U bent als werkgever verplicht om een werknemer die het niet eens is met het oordeel van de bedrijfsarts op het gebied van de verzuimbegeleiding, in de gelegenheid te stellen op uw kosten een oordeel aan te vragen bij een andere onafhankelijke door u gecontracteerde bedrijfsarts. Het aanvragen van een second opinion heeft geen opschortende werking. Het advies van de eigen bedrijfsarts blijft dus staan. Het is de bedoeling dat er bij een afwijkende mening intercollegiaal overleg plaatsvindt, waarna de eigen bedrijfsarts mogelijk zijn oordeel bijstelt. Het is aan de werknemer om te bepalen of het oordeel van de bedrijfsarts van de second opinion ter kennis wordt gebracht aan de eigen bedrijfsarts. Meer informatie is te vinden op www.bedrijfsartsensecondopinion.nl of www.secondopinionpoli.nl

Wet verbetering poortwachter

In het kader van de Wet verbetering poortwachter gelden er bepaalde processtappen die tijdens ziekte van een werknemer doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • ziekmelding
  • probleemanalyse
  • plan van aanpak

1. De ziekmelding
In uw verzuimreglement staat aangegeven wanneer en bij wie de werknemer zich ziek moet melden. Het is van belang de ziekmelding te laten registreren door de leidinggevende van de werknemer, zodat hij of zij gelijk gericht vragen kan stellen. Welke vragen u mag stellen kunt u terugvinden op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens.De zieke werknemer dient in de eerste week van zijn ziekte aangemeld worden bij de arbodienst/bedrijfsarts.

2. Probleemanalyse
De bedrijfsarts beoordeelt na uiterlijk zes weken of er sprake is van dreigend langdurig verzuim. De bedrijfsarts stelt een probleemanalyse op, waaruit naar voren komt wat de aard van het ziekteverzuim is in relatie tot de door de werknemer te verrichten werkzaamheden. Daarbij wordt ook aangegeven of en zo ja welke mogelijkheden er zijn tot re-integratie. 
De probleemanalyse die naar de werkgever gaat, bevat geen medische gegevens. De probleemanalyse bevat een advies over de wijze waarop de mogelijkheden tot herstel en werkhervatting kunnen worden benut of vergroot.

3. Plan van aanpak
Werkgever en werknemer stellen samen op basis van de probleemanalyse het plan van aanpak op. Daarin maakt u afspraken over het doel van de re-integratie en op welke manier u dit doel het best kunt bereiken. Dit plan wordt minimaal eens in de zes weken geëvalueerd. 

Casemanager

Een casemanager fungeert als een soort spin-in-het-web waar het gaat om de processtappen in het kader van de re-integratie. De rol van casemanager kan intern worden opgepakt door de leidinggevende of iemand van HR/personeelszaken. U kunt dit ook uitbesteden aan een professionele casemanager die speciaal daartoe is opgeleid en uitgebreide kennis heeft van wet- en regelgeving rondom verzuim. De casemanager kan bijvoorbeeld ondersteunen bij het maken van een re-integratievisie en het re-integratieverslag, managementinformatie aanleveren, deelnemen aan het sociaal-medisch team (SMT) en subsidiemogelijkheden in kaart brengen.

Eerstejaarsevaluatie: spoor 1 of spoor 2

Rondom het eerste jaar moet er een eerstejaarsevaluatie plaatsvinden tussen werkgever en werknemer. Dit staat ook wel bekend als het opschudmoment. Er wordt gekeken waar partijen staan in het kader van de re-integratie. Veelal zal er door de bedrijfsarts een inzetbaarheidsprofiel worden opgesteld dat de basis is voor door de arbeidsdeskundige te verrichten mogelijkheden in het kader van werkhervatting binnen het bedrijf (spoor 1) dan wel buiten het bedrijf (spoor 2). Uiterlijk moet een spoor 2-traject worden gestart binnen 6 weken na de eerstejaarsevaluatie.

Re-integratieactiviteiten in spoor 2 kunnen na de eerstejaarsevaluatie alleen achterwege blijven als er:

  • geen sprake is van benutbare mogelijkheden; of
  • er binnen drie maanden geen concreet perspectief is op structurele werkhervatting binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast of ander passend werk dat zo dicht mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden. 

U moet de eerstejaarsevaluatie schriftelijk vastleggen. In het verslag neemt u het volgende op: 

  • de terugblik;
  • de uitkomsten van de evaluatie;
  • het afgesproken doel voor het tweede ziektejaar;
  • de gemaakte afspraken om dit doel te bereiken;
  • de eventueel reeds ondernomen activiteiten in het kader van het tweede spoor dan wel de inzet van het tweede spoor op basis van de uitkomsten van een arbeidsdeskundig onderzoek dat rond deze periode moet hebben plaatsgevonden.

U kunt re-integratie in spoor 2 zelf starten, maar ook een daarin gespecialiseerd re-integratiebedrijf in de hand nemen. Zie www.reintegratiekiezen.nl

De betaling: salaris, uitkeringen, vakantie en overige financiële aspecten

Loon bij ziekte

Bij ziekte moet minimaal 70% van het (maximum)dagloon door u als werkgever worden doorbetaald. Gedurende het eerste ziektejaar geldt als ondergrens het wettelijk minimumloon. Veelal is in een toepasselijke cao of arbeidsovereenkomst een aanvulling geregeld tot maximaal 100% van het loon. De loondoorbetalingsverplichting bedraagt in beginsel maximaal 104 weken, ook wel aangeduid als de ‘wachttijd’. De term ‘re-integratietijd’ zou in dit verband een betere zijn, omdat u er alles aan moet doen om te zorgen dat de zieke werknemer zo optimaal mogelijk re-integreert, ofwel in de eigen organisatie in eigen dan wel ander passend werk (spoor 1), dan wel in een andere organisatie (spoor 2).

Schadebeperking door ZW-uitkering

Het kan zijn dat er bij u een werknemer werkt die in aanmerking komt voor een ZW-uitkering. Deze uitkering kan dan door het UWV aan u worden uitbetaald waarna u deze in mindering kunt brengen op uw loondoorbetalingsverplichting. Er kan recht bestaat op een ZW-uitkering in de volgende situaties:

  • bij een orgaandonor;
  • bij ziekte als gevolg van zwangerschap dan wel bevalling;
  • bij werknemers met de status structureel functioneel beperkt (sfb). 

Bij de eerste twee categorieën bestaat er recht op een ZW-uitkering ter hoogte van 100% van het (maximum)dagloon. Bij de laatste categorie kan het UWV gedurende de eerste jaar ook tot maximaal 100% van het (maximum)dagloon uitbetalen, afhankelijk van de loondoorbetalingsverplichtingen die u heeft. In het tweede ziektejaar bedraagt de ZW-uitkering daarentegen 70% van het (maximum)dagloon, ook al bent u gehouden om een hoger percentage door te betalen.

No-riskpolis

Deze laatste categorie werknemers duiden we aan met de term no-riskpolis. Hierbij gaat het om degene die:

  • recht heeft op een WIA-uitkering;
  • recht heeft op een WAO- of WAZ-uitkering;
  • recht heeft op een Wajong-uitkering;
  • < 5 jaar voor datum indiensttreding 0-35% arbeidsongeschikt was bij einde wachttijd en niet herplaatsbaar was bij zijn eigen werkgever;
  • een indicatie heeft voor WSW-werk;
  • problemen heeft (gehad) door zijn ziekte of handicap bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na afloop van het onderwijs bij u in dienst komt;
  • op grond van de Participatiewet na 1 januari 2015 op een beschutte werkplek bij de gemeente werkt;
  • behoort tot de doelgroep van de Banenafspraak.

De no-riskpolis geldt als de betreffende persoon ziek wordt binnen vijf jaar na de start van het dienstverband. Ook als iemand een WIA-uitkering krijgt en bij u blijft werken, bestaat er recht op een ZW-uitkering. Deze wordt via u betaalbaar gesteld als er sprake is van wijziging van de bedongen arbeid door middel van een nieuw contract. In dat geval heeft u een nieuwe loondoorbetalingsplicht van 104 weken waarop u de ZW-uitkering in mindering kunt brengen. Heeft er geen wijziging van de bedongen arbeid plaatsgevonden dan hoeft u niet langer het loon door te betalen. Uw werknemer heeft dan wel recht op een ZW-uitkering die wordt verrekend met zijn WIA-uitkering. Als de ZW-uitkering via u als werkgever betaalbaar wordt gesteld, dan gebeurt dit exclusief vakantiebijslag.

Vakantie

Ook een zieke werknemer heeft het recht om vakantiedagen op te nemen als hij in staat is deze feitelijk te genieten. Hij is dan vrijgesteld van zijn re-integratieverplichting. De bedrijfsarts zal moeten aangeven of de zieke werknemer in staat is vakantie op te nemen waarna u hier als werkgever toestemming voor moet geven.

Let op! Tijdens de opname van vakantiedagen heeft de werknemer recht op 100% loondoorbetaling, ook al krijgt hij een lager percentage doorbetaald.

Als de zieke werknemer weer gedeeltelijk aan het werk en hij neemt vakantie op dan wordt er toch een volledige vakantiedag afgeschreven.

Eigenrisicodragerschap ZW

U kunt er als werkgever voor kiezen om eigenrisicodrager te worden voor de ZW. Dit betekent dat u bent vrijgesteld van de betaling van de ZW-premie in het kader van de premiebeschikking Werkhervattingskas. In feite fungeert u als een soort uitvoeringsinstelling. Het gaat dan concreet om de werknemers die ziek uit dienst zijn gegaan bij u.

U doet zelf de claimbeoordeling: het bepalen van het recht, de hoogte en de duur van de ZW-uitkering. Ook betaalt u de ZW-uitkering aan de zieke werknemer, houdt u een gescheiden verzuimadministratie bij en bent u verantwoordelijk voor de re-integratie. U kunt deze taken in eigen beheer uitvoeren, maar ook uitbesteden aan een professionele partij. Ook kunt u het UWV vragen bepaalde taken tegen betaling uit te voeren, zoals het vaststellen van het recht op, de hoogte van en de duur van de ZW-uitkering. Ook kunt u bij het UWV informeren of de no-riskpolis van toepassing is en of er een maatregel kan worden opgelegd. Het UWV voert periodiek audits uit om te bezien of u (of de partij aan wie u de taken heeft uitbesteed) dit op correcte wijze uitvoert.

U bent wel verplicht om een contract met een professionele arbodienstverlener af te sluiten. Het UWV neemt uiteindelijk de beslissingen over bijvoorbeeld het stopzetten van de ZW-uitkering, het toepassen van een maatregel bestaande uit een korting op de uitkering en dergelijke. U moet deze beslissingen motiveren en voorbereiden voor het UWV. Tegen deze beslissingen kan de werknemer bij het UWV dan bezwaar aantekenen. Het is mogelijk het verzuim te verzekeren, maar dit is niet noodzakelijk.

Let op! Het eigenrisicodragerschap kan op 1 januari dan wel op 1 juli van enig jaar ingaan. Een verzoek om eigenrisicodrager te worden, dient drie maanden voor de beoogde ingangsdatum bij de Belastingdienst te worden ingediend.

Er geldt geen inlooprisico, wat betekent dat werknemers die ziek zijn vóór de ingangsdatum van het eigenrisicodragerschap niet voor rekening van de eigenrisicodrager komen. Wel geldt een uitlooprisico, wat inhoudt dat bij het beëindigen van het eigenrisicodragerschap, dit nog wel blijft gelden voor de werknemers die op dat moment al ziek waren.

Loonsanctie

Oordeelt het UWV bij het einde van de wachttijd (dus aan het einde van de 104 weken) in het kader van de toetsing van het re-integratieverslag (RIV-toets) – ook wel poortwachtertoets genoemd – dat u te weinig heeft gedaan aan de re-integratie, dan legt het UWV u een loonsanctie op van standaard 52 weken. Dit betekent dat u maximaal 52 weken langer het loon moet doorbetalen. Ook het opzegverbod tijdens ziekte geldt dan nog. U kunt uw werknemer dus niet ontslaan. De loonsanctie heeft een ‘reparatoir’ karakter. Dit betekent dat het de bedoeling is dat u probeert de door het UWV gesignaleerde tekortkoming te herstellen. Als u van mening bent dat u dat heeft gedaan, kunt u een bekortingsverzoek indienen bij het UWV. Het UWV heeft dan drie weken de tijd om dit bekortingsverzoek te beoordelen. Vervolgens zal het UWV, als het verzoek gehonoreerd wordt, de loonsanctie met een uitlooptermijn van zes weken stopzetten. Ook kunt u uiteraard altijd bezwaar aantekenen tegen de beslissing van het UWV tot het opleggen van een loonsanctie. Als uw bezwaar gegrond wordt verklaard, kunt u een verzoek bij het UWV indienen tot vergoeding van uw schade bestaande uit het ten onrechte doorbetaalde loon en daaraan gekoppelde emolumenten en de re-integratiekosten en dergelijke.

Let op! Er kan geen loonsanctie worden opgelegd als de wachttijd van 104 weken is verstreken. Het UWV moet dus voor het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode aangeven of het een loonsanctie oplegt of niet. Na afloop van de 104 weken loonbetaling kan geen loonsanctie meer worden opgelegd. Een loonsanctie is nog tijdig opgelegd als deze op de laatste dag van de wachttijd is verzonden. Het UWV moet kunnen aantonen dat het besluit op de laatste dag is verzonden.

Heeft u vragen of wilt u advies? Neem contact met ons op, wij helpen u graag verder.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Advieswijzer Eigen woning

By nieuws

Voor de eigen woning gelden duidelijke en strenge fiscale regels. Een lening voor de eigen woning moet bijvoorbeeld aan aflossingseisen voldoen om voor renteaftrek in aanmerking te komen. En die renteaftrek is inmiddels afgebouwd. Wellicht wilt u extra aflossen, maar is dat wel verstandig? Deze en meer zaken die u moet weten bij de aanschaf en het bezit van een eigen woning vindt u hier in een notendop.

Welke regels van toepassing zijn, is afhankelijk van uw individuele situatie. In deze advieswijzer komen verschillende situaties aan bod.

Eigenwoninglening, aflossing en renteaftrek

Pand

Voor een eigenwoninglening geldt dat de rente alleen aftrekbaar is als de lening in maximaal 30 jaar volledig en ten minste annuïtair wordt afgelost. Dit betekent dat de maandelijkse som van rente plus aflossing tijdens de rentevaste periode hetzelfde blijft. Naast de aflossingseis geldt de voorwaarde dat de lening is aangegaan ter verwerving, onderhoud of verbetering van de eigen woning.

Deze regels gelden in principe voor elke lening die vanaf 1 januari 2013 is afgesloten. Het kan echter zijn dat een op of na 1 januari 2013 afgesloten lening onder overgangsregels valt. Er gelden dan geen aflossingseisen. Onze adviseurs kunnen u informeren over uw eigen, specifieke situatie.

Gevolgen niet-nakomen aflossingsverplichtingen

De aflossingsverplichtingen moeten bij het aangaan van de lening in de leenovereenkomst zijn overeengekomen en ook worden nageleefd. Als op een lening te weinig wordt afgelost, is de rente op die lening in principe niet meer aftrekbaar. Gelukkig is het mogelijk om, onder voorwaarden, een tijdelijke achterstand in aflossingen te herstellen of een nieuw aflossingsschema af te spreken. Als tijdig aan deze herstelmogelijkheden wordt voldaan, blijft de renteaftrek behouden. Wordt niet tijdig aan deze herstelmogelijkheden voldaan, dan gaat de renteaftrek op dat moment verloren.

Tip! Het verlies aan renteaftrek is niet definitief. Als u de aflossingsachterstand die aanwezig was op het moment van verlies van de renteaftrek weer inhaalt, is de rente vanaf dat moment weer aftrekbaar.

Informatieverplichtingen

Heeft u een eigenwoninglening waarvoor een aflossingseis geldt en is deze lening niet afgesloten bij een in Nederland gevestigde bank, verzekeraar of andere financiële instelling, dan heeft u een informatieplicht. Deze informatieplicht loopt via uw aangifte inkomstenbelasting voor alle schulden die zijn aangegaan na 31 december 2015 en voor alle wijzigingen in uw eerder afgesloten lening die zich voordoen vanaf 1 januari 2016. Onder de informatieplicht vallen onder andere de NAW-gegevens van de leningverstrekker, de hoogte van de lening, de looptijd en het rentepercentage. Voldoet u niet (tijdig) aan uw informatieplicht, dan is de rente niet aftrekbaar. Indien u in een later jaar alsnog de informatie verstrekt, is de rente vanaf het daaropvolgende jaar (weer) aftrekbaar.

Let op! Dit geldt dus ook voor de dga die een lening voor zijn eigen woning heeft afgesloten bij zijn eigen bv.

Beperking renteaftrek in de hoogste schijf

Vanaf 2014 is de maximale renteaftrek van de hypothecaire lening jaarlijks verlaagd. Voor het jaar 2024 betekent dit dat de rente die aftrekbaar is in de hoogste belastingschijf (49,5%) niet meer tegen 49,5%, maar tegen maximaal 36,97% aftrekbaar is. Deze aftrekbeperking geldt zowel voor leningen die afgesloten zijn na 1 januari 2013 als voor leningen die voor die datum zijn afgesloten.

Overgangsrecht: bestaande eigenwoninglening

Voor een oude eigenwoninglening hoeft u niet aan de aflossingseis te voldoen. Een oude eigenwoninglening is een lening die u op 31 december 2012 voor uw eigen woning had (hoofdregel). In een aantal uitzonderingsgevallen wordt ook een na 31 december 2012 afgesloten lening (gedeeltelijk) aangemerkt als een oude eigenwoninglening. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien in de periode tot eind 2013 sprake is geweest van tijdelijke huur tussen twee eigen woningen in, de aankoop van een andere woning of van het verrichten van onderhoud of verbetering aan de eigen woning. Daarnaast is er een regeling voor expats.

Oversluiten lening

Uw lening blijft aangemerkt als een oude eigenwoninglening als u deze (gedeeltelijk) oversluit, bijvoorbeeld bij het aflopen van uw rentevaste periode of bij de aankoop van een nieuwe woning. Leent u echter een hoger bedrag, dan wordt het extra bedrag aangemerkt als nieuwe eigenwoninglening en is de rente hierover alleen aftrekbaar als aan de aflossingseisen wordt voldaan.

Verzekeringen eigen woning

Vanaf 1 januari 2013 is het niet meer mogelijk om een nieuw spaar-, verzekerings- of beleggingsproduct gekoppeld aan de eigen woning af te sluiten. Heeft u een bestaand spaar-, verzekerings- of beleggingsproduct gekoppeld aan de oude eigenwoninglening, dan wijzigt er niets.

Deze blijft vrijgesteld in box 1. Een gekoppeld spaar-, verzekerings- of beleggingsproduct volgt het overgangsrecht dat geldt voor de oude eigenwoninglening: is uw in 2013 afgesloten lening aan te merken als een oude eigenwoninglening, dan was het ook nog mogelijk om hier in 2013 een spaar-, verzekerings- of beleggingsproduct aan te koppelen.

Tip! In beginsel kunt u vanaf 1 april 2017 vrij gebruikmaken van de vrijstelling voor uw spaar-, verzekerings- of beleggingsproduct. Afkoop is over het algemeen financieel niet aantrekkelijk. Overleg daarom vooraf met onze adviseurs over uw eigen situatie.

(Extra) aflossen of niet?

Nu de rente op een spaarrekening laag is, is het de vraag of extra aflossen misschien raadzaam is. Aflossen heeft verschillende fiscale en financiële gevolgen. We zetten er een aantal op een rij:

  • U hoeft na aflossing geen hypotheekrente meer te betalen.
  • U kunt na aflossing die rente niet meer in aftrek brengen in box 1.
  • Houd er rekening mee dat u mogelijk boeterente moet betalen vanwege de extra aflossing.
  • De rente op uw spaarrekening zult u waarschijnlijk nauwelijks missen gezien de lage rentestand.
  • Mogelijk bespaart u belasting in box 3 vanwege het voor de aflossing gebruikte spaargeld.
  • Heeft u uw hypotheek afgelost, dan heeft u ook geen bijtelling (meer) vanwege het eigenwoningforfait. Deze faciliteit wordt echter vanaf 2019 in dertig jaar geleidelijk afgebouwd. Dit betekent dat u in 2024 nog maar 80% van het verschil tussen uw eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten voor uw eigen woning als aftrek krijgt. Het percentage neemt ieder jaar af met 3,33%. Vanaf 1 januari 2048 vervalt de aftrek helemaal.

Let op! Of het raadzaam is om af te lossen op uw hypothecaire lening, is volledig afhankelijk van uw persoonlijke omstandigheden. Mogelijk heeft u uw spaargeld op een later moment voor andere doeleinden nodig. Gebruikt u uw spaargeld om af te lossen, dan zit dit geld echter ‘vast’ in uw woning en kunt u dit alleen weer vrij besteedbaar krijgen door verkoop van de woning of het afsluiten van een nieuwe lening. Bedenk daarbij dat het niet altijd zal meevallen om een nieuwe lening af te sluiten en dat bovendien de rente die u op deze lening betaalt dan niet meer aftrekbaar is in box 1. Laat u zich daarom goed adviseren over uw persoonlijke situatie.

Restschulden

Als de verkoopopbrengst van uw eigen woning onvoldoende is om uw eigenwoningschuld en de verkoopkosten te dekken, blijft u zitten met een restschuld. Als deze restschuld is ontstaan in de periode tussen 29 oktober 2012 en 31 december 2017, dan mag u de rente over deze restschuld gedurende vijftien jaar na het ontstaan ervan in aftrek brengen in box 1.

Verhuisregelingen

U kunt onder voorwaarden ook uw te koop staande lege of gekochte lege eigen woning onder de eigenwoningregeling houden en de rente op de bijbehorende leningen in aftrek blijven brengen; de termijn voor deze verhuisregelingen bedraagt maximaal drie jaar na het jaar waarin u de oude woning heeft verlaten. Voor uw woning die vanaf 2021 leeg te koop staat of voor uw woning die u vanaf 2021 kocht en die in 2024 nog leegstaat of in aanbouw is, heeft u daarom tot en met 31 december 2024 nog renteaftrek.

De regeling kan ook worden toegepast als een woning niet direct wordt aangeboden voor de verkoop, maar pas vanaf het moment waarop de woning wordt aangeboden voor de verkoop. De aftrek van de hypotheekrente is dan dus nog slechts mogelijk voor het restant van de periode waarover de verhuisregeling maximaal kan worden toegepast.

Rentemiddeling

Rentemiddeling biedt een mogelijkheid om tegen een lagere hypotheekrente te lenen zonder dat ineens de boeterente vanwege vervroegd aflossen betaald hoeft te worden. Bij rentemiddeling is de boeterente namelijk niet ineens verschuldigd, maar wordt uitgesmeerd over de nieuwe rentevaste periode. Hiermee wordt een lagere hypotheekrente ineens bereikbaar voor een veel grotere groep.

De boeterente bij rentemiddeling is eveneens aftrekbaar. Naast de boeterente kan het rentepercentage ook verhoogd worden met andere opslagen die geen verband houden met de boeterente. Bijvoorbeeld een opslag voor het risico van vroegtijdig aflossen van de hypotheekschuld. Deze andere opslagen, boven op de hypotheekrente en de boeterente, mogen in totaal niet hoger zijn dan 0,2%. In dat geval is er ook sprake van renteaftrek voor de andere opslagen.

Tip! Onderzoek of in uw situatie rentemiddeling een mogelijkheid is.

Schenkingsvrijstelling eigen woning afgeschaft

Vanaf 2017 kon gebruik gemaakt worden van een verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eenmalige schenking aan uw kind of aan een derde voor een eigen woning. Deze vrijstelling is inmiddels geheel afgeschaft.

Wijziging overdrachtsbelasting

Vanaf 1 januari 2021 is er een eenmalige vrijstelling van overdrachtsbelasting voor jongeren tussen 18 en 35 jaar die een eigen woning kopen en deze zelf gaan bewonen. De vrijstelling is beperkt tot woningen met een waarde van maximaal € 510.000. De vrijstelling geldt ook voor jongeren die al een woning bezitten en vóór hun 35ste een andere woning kopen. Op deze manier wordt bereikt dat men één keer van de vrijstelling kan genieten. De overdrachtsbelasting voor degenen die niet voor de vrijstelling in aanmerking komen, blijft 2%.

Let op! Bij aanschaf van vakantiewoningen en woningen ter belegging of voor de verhuur betaalt u 10,4% overdrachtsbelasting.

Lening energiezuinige woning

Bij het Nationaal Energiebespaarfonds kunt u tegen een aantrekkelijke rente een lening afsluiten om uw woning energiezuiniger te maken. Het bedrag van de lening moet liggen tussen de € 1.000 en € 27.000 en de looptijd bedraagt zeven, tien, vijftien of twintig jaar. De lening mag alleen gebruikt worden voor energiebesparende maatregelen. Wilt u maatregelen nemen om uw woning volledig energievrij te maken, dan is een lening mogelijk van maximaal € 71.000. Deze lening moet u binnen zeven, vijftien of twintig jaar aflossen. De hoogte van de rente is afhankelijk van de looptijd van de lening en varieert van 3,9% tot 4,35% (januari 2024).

Btw op zonnepanelen terugvragen

Het btw-tarief op zonnepanelen die u op uw woning legt, is per 1 januari 2023 verlaagd naar 0%. Voor particulieren betekent dit in de meeste gevallen dat men zich niet meer bij de Belastingdienst hoeft aan te melden vanwege de btw en ook geen btw-aangifte meer hoeft te doen. Heeft u uw zonnepanelen aangeschaft vóór 2023, dan is hierover 21% btw gerekend. Deze btw heeft u terug kunnen vragen. U moest daartoe binnen zes maanden na het jaar van aanschaf het formulier ‘Opgaaf zonnepaneelhouders’ naar de Belastingdienst zenden. Na deze periode kunt u nog vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de zonnepanelen zijn gekocht, het formulier inzenden. Wilt u hier meer over weten, vraag dan de Advieswijzer ‘Zonnepanelen op uw woning’ bij ons op.

Laag tarief btw schilderen, stukadoren en isoleren oudere woning

Is uw woning ouder dan twee jaar, dan bedraagt het btw-tarief voor schilderen, stukadoren en het aanbrengen van isolatiemateriaal geen 21, maar slechts 9%.

Vragen?

De fiscale regels met betrekking tot uw eigen woning zijn niet eenvoudig. Het naast elkaar bestaan van verschillende regelingen kan de uitwerking behoorlijk ingewikkeld maken, zeker bij complexere situaties als verhuizing, echtscheiding, trouwen en overlijden. Neem voor uw eigen, specifieke situatie daarom contact met ons op.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

 

Advieswijzer Auto en fiscus

By nieuws

Fiscaal vriendelijk rijden wordt steeds lastiger, nu de autobelastingen de laatste jaren zijn aangescherpt. Het kan nog wel, maar de voordelen zijn voor een steeds kleinere groep beschikbaar. In deze advieswijzer een blik op de fiscale toekomst van de auto.

Rijdt u in een milieuvriendelijke auto, dan heeft u kunnen genieten van een groot aantal fiscale voordelen. De afgelopen jaren zijn deze voordelen steeds verder teruggeschroefd. Hoewel nog beperkter, kunt u ook in 2024 gebruikmaken van een aantal fiscale voordelen.

Bijtelling privégebruik auto

Auto

Voor de meeste nieuwe auto’s van de zaak waarmee ook privé wordt gereden, geldt vanaf 2017 een standaardbijtelling van 22% van de cataloguswaarde (inclusief btw en bpm). Alleen voor nieuwe auto’s zonder CO2-uitstoot geldt nog een korting op de bijtelling. Die korting geldt in de maand van tenaamstelling en in de volgende 60 volle maanden. Daarna wordt de bijtelling jaarlijks opnieuw bepaald aan de hand van de dan geldende tarieven. Auto’s zonder uitstoot die in 2019 op kenteken zijn gezet, kennen in een deel van 2024 nog bijtelling van 4%. In de loop van 2024 zal voor deze auto’s de bijtelling moeten worden herzien op basis van de regels van 2024 (zie hierna). 

2019

Voor elektrische auto’s die in het jaar 2019 op naam zijn gesteld, geldt die lagere bijtelling van 4% tot een cataloguswaarde van € 50.000 en 22% over het meerdere. Auto’s zonder CO2-uitstoot op waterstof hebben een bijtelling van 4% over de gehele cataloguswaarde.

2020

Voor elektrische auto’s die in het jaar 2020 op naam zijn gesteld geldt een lagere bijtelling van 8% tot een cataloguswaarde van € 45.000 en 22% over het meerdere. Deze bijtelling geldt ook voor auto’s op waterstof, maar ook nu over de gehele cataloguswaarde.

2021

Voor elektrische auto’s die in het jaar 2021 op naam zijn gesteld geldt een lagere bijtelling van 12% over een cataloguswaarde van € 40.000 en 22% over het meerdere. Voor auto’s op waterstof en zonnecelauto’s geldt in 2021 een bijtelling van 12% over de gehele cataloguswaarde.

2022

Voor elektrische auto’s die in het jaar 2022 op naam zijn gesteld geldt een lagere bijtelling van 16% over een cataloguswaarde van € 35.000 en 22% over het meerdere. Voor auto’s op waterstof en zonnecelauto’s geldt in 2022 een bijtelling van 16% over de gehele cataloguswaarde

2023

Voor elektrische auto’s die in 2023 op naam zijn gesteld, geldt een lagere bijtelling van 16% over een cataloguswaarde van € 30.000 en 22% over het meerdere. Voor auto’s op waterstof en zonnecelauto’s geldt in 2023 een bijtelling van 16% over de gehele cataloguswaarde.

2024

Voor elektrische auto’s die in 2024 op naam zijn of worden gesteld, geldt een lagere bijtelling van 16% over een cataloguswaarde van € 30.000 en 22% over het meerdere. Voor auto’s op waterstof en zonnecelauto’s geldt in 2024 een bijtelling van 16% over de gehele cataloguswaarde. Voor nieuwe auto’s gelden in 2024 de volgende bijtellingspercentages en CO2-grenzen:

Soort auto  Bijtelling  CO2-uitstoot 
Elektrisch  16% tot € 30.000/22% over meerdere 
Waterstof  16% 
Zonnecel  16% 
Overig  22%  > 0 

Het aanscherpen van de CO2-grenzen heeft niet tot gevolg dat u elk jaar met een nieuw bijtellingspercentage wordt geconfronteerd. Een vastgesteld percentage blijft voor alle auto’s gedurende 60 maanden geldig. Na deze periode wordt de bijtelling vastgesteld aan de hand van de dan geldende percentages.

Let op! Een auto met datum eerste toelating tot de weg van uiterlijk 31 december 2016 krijgt na 60 maanden geen bijtelling van 22%, maar van 25%. Dit is alleen anders als het een auto betreft die geen CO2 uitstoot. Auto’s die geen CO2 uitstoten, krijgen in 2024 een korting van 6% op de normale bijtelling tot een cataloguswaarde van €30.000. Dit betekent bijvoorbeeld dat voor een elektrische auto uit 2016 in 2024 een bijtelling geldt van 19% (25% -/- 6%) tot een cataloguswaarde van € 30.000. Daarboven is de bijtelling 25%. Voor een elektrische auto die in 2017 voor het eerst op kenteken is gezet, gaat in 2024 een bijtelling gelden van 16% (22% -/- 6%) tot een cataloguswaarde van €30.000 en van 22% over het meerdere. Auto’s die de periode van 60 maanden achter de rug hebben, lopen dus jaarlijks mee met de wettelijke wijzigingen in de bijtelling.

Tip! Voor ondernemers in de inkomstenbelasting blijft de bijtelling beperkt tot maximaal het bedrag dat in een jaar aan autokosten ten laste van de winst is gebracht.

Vanaf 2026

Vanaf 2026 is er nog maar één bijtellingspercentage van 22% en is er dus geen voordeel meer voor auto’s zonder CO2-uitstoot. Tot die tijd wordt de bijtelling voor auto’s zonder CO2-uitstoot in 2025 nog eenmaal verhoogd van 16% naar 17% over de eerste €30.000 van de cataloguswaarde. Uiteraard geldt dit niet voor auto’s van voor die datum die nog in hun 60-maandentermijn zitten.

Minder dan 500 kilometer?

Een bijtelling kan overigens helemaal achterwege blijven indien u kunt bewijzen dat u op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé met de auto heeft gereden. Woon-werkkilometers worden daarbij gezien als zakelijk, ook als u thuis gaat lunchen.

Let op! Is uw auto ouder dan 15 jaar? Dan bedraagt de standaardbijtelling niet 22% van de cataloguswaarde, maar 35% van de waarde in het economisch verkeer.

Milieu-investeringsaftrek

Er bestaat in 2024 geen recht op de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) voor personenauto’s, wel voor bestelauto’s. In 2024 geldt de milieu-investeringsaftrek (MIA) van 27% voor elektrische bestelauto’s over het bedrag van de investering minus €20.000. Voor een nieuwe elektrische bestelauto van bijvoorbeeld € 50.000 krijgt u dus 27% MIA over € 50.000 -/- € 20.000 = € 30.000. Voor waterstofpersonenauto’s bedraagt de MIA 45% over een bedrag van maximaal € 75.000. Voor de zonnecelpersonenauto’s bedraagt de MIA 36% tot een investeringsbedrag van maximaal € 100.000.

Onderstaand de regelingen op een rij.

Soort auto  MIA %  Maximaal investeringsbedrag 
Elektrische personenauto  Nee  n.v.t. 
Waterstofpersonenauto  45%  € 75.000 
Zonnecelpersonenauto  36%  € 100.000 
Elektrische bestelauto  27%  Geen; wel € 20.000 aftrek 
Waterstofbestelauto  45%  € 125.000 

Melding RVO

Om in aanmerking te komen voor MIA en/of Vamil, is een tijdige melding van de investering bij RVO noodzakelijk. De investering moet worden gemeld binnen drie maanden na het aangaan van de investeringsverplichting. Het moment van ingebruikname of facturering is daarbij niet van belang. Het moment van ingebruikname en/of betaling kan wel van belang zijn voor het moment waarop u de aftrek kunt effectueren in de aangifte inkomsten- of vennootschapsbelasting.

Motorrijtuigenbelasting

De hoogte van de motorrijtuigenbelasting (mrb) is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de CO2-uitstoot van uw auto. Voor personenauto’s met een CO2-uitstoot van 0 gr/km geldt tot 2025 een vrijstelling. Voor plug-in hybrides met een CO2-uitstoot van maximaal 50 gr/km geldt tot 2025 een halftarief (dat wil zeggen de helft van het tarief dat voor een gewone personenauto geldt).

Ondernemers betalen voor een bestelauto minder mrb. Voorwaarde is dat de bestelauto meer dan 10% zakelijk wordt gebruikt. Dit moet u desgevraagd aannemelijk kunnen maken, maar een kilometeradministratie is niet vereist.

Bpm

Als uw auto op kenteken wordt gezet, wordt bpm geheven. De hoogte van de bpm is voor personenauto’s gebaseerd op de CO2-uitstoot. Tot 2025 geldt nog een vrijstelling bpm voor auto’s met een CO2-uitstoot van 0 gr/km. Voor personenauto’s waarvoor geen vrijstelling geldt, is de bpm hoger naarmate de CO2-uitstoot groter is.

Tip! Ondernemers kunnen voor een bestelauto een beroep doen op een vrijstelling bpm. De belangrijkste voorwaarde is dat meer dan 10% van de jaarlijks gereden kilometers zakelijke kilometers zijn. Deze vrijstelling wordt per 2025 afgeschaft.

Tot slot

Het aanschaffen van een energiezuinige auto levert ook in 2024 nog een aantal fiscale voordelen op. Over deze fiscale voordelen in het algemeen heeft u in deze advieswijzer kunnen lezen. Neem voor uw specifieke situatie contact met ons op.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Advieswijzer Energielabel C voor kantoor verplicht

By nieuws

Kantoorpanden moeten sinds 1 januari 2023 verplicht geregistreerd zijn met een energielabel van minimaal niveau C. Dit betekent een primair fossiel energiegebruik van maximaal 225 kWh per m2 per jaar. Kantoren die niet aan de eisen voldoen, lopen vanaf 2023 het risico te moeten sluiten als de handhaver dit oplegt. U dient dan, om het pand weer open te kunnen stellen, uw kantoor eerst zodanig energiezuiniger te maken zodat u wel aan de eisen voldoet.

Niet wachten met energiebesparende maatregelen

Bedrijfspand

Het is van belang om niet meer te wachten met onderzoek naar de energiestatus van uw kantoor. Is het energielabel namelijk onvoldoende, dan zult u direct energiebesparende maatregelen moeten nemen. Omdat u niet de enige bent, verdient het aanbeveling hiermee niet meer te wachten. U loopt anders het risico dat uw kantoor niet meer bruikbaar is.

Handhaver

Over het algemeen is de gemeente waar uw kantoorgebouw is gevestigd, de handhaver. De gemeente kan dus optreden bij overtreding van de energielabel C-verplichting.

Uitzonderingen

Op de verplichting om een energielabel van minimaal niveau C te hebben, bestaan de volgende uitzonderingen:

  • De gebruiksoppervlakte van het kantoor, exclusief nevenfuncties, is minder dan de helft van de totale gebruiksoppervlakte van het gebouw. Van een nevenfunctie is sprake als het kantoor bijvoorbeeld ook over een verkoopbalie beschikt.
  • De gebruiksoppervlakte van het kantoor – inclusief nevenfuncties – is minder dan 100 m2.
  • Monumenten; dit betreft rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten.
  • Kantoorgebouwen die ten hoogste twee jaar worden gebruikt.
  • Onteigende kantoorgebouwen of aangekocht in het kader van de Onteigeningswet.
  • Kantoorgebouwen die geen energie gebruiken om het binnenklimaat te regelen.
  • Kantoren waarbij de maatregelen die nodig zijn om energielabel C te realiseren, een terugverdientijd hebben van meer dan tien jaar.

Welk energielabel heeft uw kantoor?

Heeft uw kantoor al een energielabel, dan dient u energiebesparende maatregelen te treffen als het label D, E, F of G is. Heeft uw kantoor energielabel A, B of C, dan voldoet uw kantoor aan de normen. U bent dan dus niet wettelijk verplicht verdergaande energiebesparende maatregelen te nemen. Weet u niet welk energielabel uw kantoor heeft, dan kunt u dit nagaan op de site van de Rijksoverheid.

GIS-viewer

Aanvullend kunt u ook gebruikmaken van de zogenaamde GIS-viewer. Met de GIS-viewer kunt u online bekijken of een kantoorgebouw al een energielabel bezit en welk label dit is.

Energielabel vernieuwd in 2021

De energieprestatie van een gebouw wordt sinds 2021 vastgesteld aan de hand van een nieuwe methode. Deze geeft aan hoe energiezuinig een gebouw is en hoe dit verbeterd kan worden. Het energielabel heeft een lettercategorie van A t/m G. Voor kantoren is het aantal plussen bij de categorie A uitgebreid tot vijf.

Heeft uw kantoor nog geen energielabel?

In dat geval zult u advies moeten inwinnen bij een energieadviseur. Denkt hij dat uw pand energiezuinig is en in aanmerking komt voor een energielabel A, B of C, dan kan hij een labelberekening maken, registreren en afmelden.

Denkt hij dat uw pand in aanmerking komt voor een energielabel D, E, F of G, dan zult u energiebesparende maatregelen moeten treffen. Ook hiervoor kunt u bij een energieadviseur terecht. Hij kan op verzoek een inschatting maken van de benodigde maatregelen en de bijbehorende kosten om het kantoorpand van energielabel A, B of C te voorzien. Voor energiebesparende maatregelen bestaan diverse subsidies. Na uitvoering van de maatregelen kunt u het energielabel aanvragen dat moet voldoen aan de wettelijke eisen.

Let op! Een energielabel is tien jaar geldig. Ook de energielabels van vóór 2021 blijven tien jaar geldig.

Maatwerkadvies

Voor energiebesparende maatregelen kunt u gebruikmaken van een energieprestatieadvies (EPA). Dit is een maatwerkadvies dat inzicht geeft in bouwkundige en installatietechnische verbeteringen. Een EPA-maatwerkadvies moet worden opgesteld door een gecertificeerd adviseur. Een EPA-maatwerkrapport biedt u onder meer:

  • een helder overzicht van de huidige energieprestatie van een gebouw;
  • inzicht in bouwkundige en installatietechnische verbetermaatregelen;
  • inzicht in de kosten, baten en terugverdientijden van deze maatregelen;
  • inzicht in de CO₂-reductie door het uitvoeren van besparingsmaatregelen.

Energie-investeringsaftrek

Investeringen in energiebesparende maatregelen kunnen in aanmerking komen voor de energie-investeringsaftrek (EIA). Zo komt bijvoorbeeld ook een EPA-advies in aanmerking voor de EIA. Om voor de EIA in aanmerking te komen, moet uw investering op de zogenaamde Energielijst staan. In dat geval komt uw investering in aanmerking voor de EIA, wat betekent dat u 40% (2024) van de investering als extra aftrek op de winst in mindering mag brengen.

Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE)

U kunt met de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) voor zakelijke gebruikers uw gebouw verduurzamen. Dat kan met een warmtepomp, een zonneboiler en met een kleinschalige windturbine. 

Voorwaarden

Voor de ISDE geldt een aantal voorwaarden. Zo moet u de subsidie aanvragen voordat u de koopovereenkomst sluit. Ook moet u het apparaat in Nederland laten installeren en binnen 24 maanden nadat u de beslissing over de subsidieaanvraag heeft ontvangen, in gebruik nemen. Ook heeft u bij vaststelling van de subsidie een bewijs nodig dat een bouwinstallatiebedrijf het apparaat heeft geïnstalleerd en u moet hiervan een factuur en betaalbewijs hebben. Ook mag u het apparaat niet binnen een jaar na de datum van de vaststelling van uw subsidie verkopen of verwijderen. U heeft geen recht op subsidie als er al eerder subsidie is verstrekt voor het betreffende apparaat. Ook heeft u geen recht op subsidie als u hiervoor al de Energie-investeringsaftrek (EIA) krijgt.

Ook verplichte energiebesparing?

Verbruikt uw bedrijf per jaar vanaf 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m³ aardgas, dan bent u ook verplicht om energiebesparende maatregelen te nemen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder. Dit is de energiebesparingsplicht.
Er bestaat ook een informatieplicht energiebesparing. Dit betekent dat u moet rapporteren welke energiebesparende maatregelen u heeft uitgevoerd. Dat doet u in eLoket van de RVO. Kijk voor meer info op de site: www.rvo.nl.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Advieswijzer Voordelen loonkosten

By nieuws

Als werkgever heeft u voor bepaalde groepen werknemers die moeilijker aan het werk komen – onder voorwaarden – recht op een tegemoetkoming in de loonkosten. Dit is vastgelegd in de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl).

Deze tegemoetkoming bestaat uit een vast bedrag per verloond uur met een vast maximaal bedrag per jaar. Er zijn verschillende vormen: de loonkostenvoordelen en de lage-inkomensvoordelen. De komende jaren zullen veel wijzigingen worden doorgevoerd in de loonkostenvoordelen. De lage-inkomensvoordelen komen geheel te vervallen.

Loonkostenvoordelen

Voetganger

Om voor loonkostenvoordelen (LKV’s) in aanmerking te komen, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo moet de werknemer verzekerd zijn voor werknemersverzekeringen en mag de AOW-leeftijd nog niet zijn bereikt. Voor het loonkostenvoordeel voor oudere werknemers moet de werknemer bij aanvang van de dienstbetrekking 56 jaar of ouder zijn en voor de overige LKV’s moet het gaan om een werknemer met een arbeidsbeperking.

Verschillende soorten LKV’s

Er zijn vier soorten LKV’s:

  1. Voor oudere werknemers;
  2. Voor arbeidsgehandicapte werknemers;
  3. Voor doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden;
  4. Voor herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer.

Tip! Per loonkostenvoordeel verschillen de voorwaarden om ervoor in aanmerking te komen. Neem voor de exacte voorwaarden contact op met onze adviseurs.

U heeft recht op een LKV vanaf het moment dat de werknemer bij u in dienst komt, voor maximaal drie jaar, maar uiterlijk tot de werknemer de AOW-leeftijd bereikt. Voor de doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden wordt de maximale termijn afgeschaft. Het LKV voor het herplaatsen van een arbeidsgehandicapte werknemer geldt maximaal één jaar. 

Bedragen LKV voor 2024

Hoeveel loonkostenvoordeel u krijgt, hangt dus af van het aantal verloonde uren en van het soort loonkostenvoordeel. De bedragen voor 2024, die in 2025 worden uitbetaald, zijn: 

 

 Loonkostenvoordeel  Bedrag per verloond uur  Maximumbedrag per jaar
 Oudere werknemer  € 3,05  € 6.000
 Arbeidsgehandicapte werknemer  € 3,05  € 6.000
 Doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden  € 1,01   € 2.000
 Herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer  € 3,05  € 6.000

 

Hoe vraagt u een LKV aan?

U vraagt het loonkostenvoordeel aan in uw aangifte loonheffingen door de indicatie voor het LKV aan te zetten. Zonder deze indicatie ontvangt u geen LKV. De aanvraag kunt u doen zodra u een doelgroepverklaring van uw werknemer heeft. In de doelgroepverklaring staat voor welk loonkostenvoordeel de verklaring is afgegeven en de voorwaarden waaraan uw werknemer voldoet. De doelgroepverklaring vraagt uw werknemer aan bij het UWV. Deze wordt alleen verstrekt aan de werknemer, tenzij deze u gemachtigd heeft om de verklaring aan te vragen en te ontvangen. 

Let op! De doelgroepverklaring moet tijdig aangevraagd worden, namelijk binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking. Als de aanvraag te laat binnen is, krijgt uw werknemer geen doelgroepverklaring meer en kunt u geen aanspraak maken op het LKV.

U krijgt vóór 15 maart een voorlopige berekening van de loonkostenvoordelen waar u voor uw werknemers over het voorgaande jaar recht op heeft. De berekening is gebaseerd op de aangiften en correcties over het voorgaande jaar die u tot en met 31 januari van het daaropvolgende jaar heeft gedaan. U kunt tot en met 1 mei correcties over het voorgaande jaar insturen. Die worden nog meegenomen in de definitieve berekening van uw loonkostenvoordelen. De definitieve berekening van uw loonkostenvoordelen ontvangt u vóór 1 augustus van de Belastingdienst, op basis van de berekening van het UWV.

LKV oudere werknemers vanaf 1 januari 2024 stapsgewijs afgeschaft

Het LKV voor oudere werknemers wordt stapsgewijs afgeschaft m.i.v. 1 januari 2024. Dit betekent dat voor dienstverbanden die zijn begonnen op of na 1 januari 2024 het LKV oudere werknemer per 1 januari 2025 wordt verlaagd naar € 1,35 per verloond uur (maximaal € 2.600 per jaar) en afgeschaft per 1 januari 2026. Voor dienstverbanden die zijn begonnen vóór 1 januari 2024 gelden deze wijzigingen niet. U houdt in die gevallen recht op LKV voor maximaal drie jaar tegen de huidige bedragen. 

Tip! Komt een werknemer naast de doelgroepverklaring oudere werknemer ook in aanmerking voor de doelgroepverklaring arbeidsgehandicapte werknemer en treedt deze werknemer op of na 1 januari 2024 in dienst? Dan is het gunstiger als de werknemer de doelgroepverklaring arbeidsgehandicapte werknemer aanvraagt. De bedragen van het LKV arbeidsgehandicapte werknemer blijven ongewijzigd en ook de duur blijft maximaal 3 jaar. U heeft in zo’n situatie recht op een hoger en langer doorlopend bedrag aan LKV dan wanneer de doelgroepverklaring oudere werknemer wordt aangevraagd. 

Andere wijzigingen LKV banenafspraak per 1 januari 2025 
Naast het schrappen van de maximale termijn voor het LKV banenafspraak zijn er nog een paar andere wijzigingen aangekondigd. De doelgroepverklaring voor het LKV banenafspraak wordt mogelijk afgeschaft. U kunt dan in het doelgroepregister van het UWV zien welke werknemers tot de doelgroep behoren, de doelgroepverklaring is dan niet meer nodig.

Verder is het plan om de doelgroep van het LKV banenafspraak gelijk te trekken met de doelgroep van de banenafspraak. Dit betekent dat werkgevers straks ook het LKV banenafspraak kunnen krijgen voor werknemers van een Sociale Werkvoorziening (Wsw) die gedetacheerd zijn bij een reguliere werkgever. Wanneer dit wetsvoorstel in werking treedt, kunt u niet langer het LKV banenafspraak krijgen voor werknemers die scholingsbelemmerd zijn en niet tot de doelgroep banenafspraak behoren en ook niet meer voor Wajong-gerechtigden die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.

Verruiming LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer per 1 januari 2025

Op dit moment hebben werkgevers recht op het LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer als de werknemer zijn eigen arbeid geheel of gedeeltelijk hervat of een andere functie gaat bekleden bij dezelfde werkgevers én daarnaast in de maand daaraan voorafgaand recht had op een WIA-uitkering. Deze voorwaarden worden gewijzigd. In de nieuwe vorm van het LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer heeft u ook recht op dit loonkostenvoordeel als de werknemer in de wachttijd al (gedeeltelijk) is gaan werken, na de wachttijd recht op WIA-uitkering ontstaat en hij bij zijn werkgever blijft werken. De werknemer moet dan binnen drie maanden na afloop van de 104 weken wachttijd dan wel binnen drie maanden na ontvangst van de WIA-toekenning een doelgroepverklaring aanvragen bij het UWV. Ook wordt de mogelijkheid ingevoerd om bij wisseling van werkgever het resterende recht op een loonkostenvoordeel mee te kunnen nemen. Hierdoor komen werkgevers voor meer werknemers in aanmerking voor dit loonkostenvoordeel.

Alle genoemde wijzigingen voor het LKV oudere werknemers, LKV banenafspraak en LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer moeten nog worden behandeld in de Tweede en Eerste Kamer.

Lage-inkomensvoordeel

Om in aanmerking te komen voor het lage-inkomensvoordeel (LIV), moet u aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • Het gemiddelde uurloon van uw werknemer bedraagt in 2024 minimaal € 14,33, maar niet meer dan € 14,91. 
  • Uw werknemer heeft bij u minimaal 1.248 verloonde uren in een kalenderjaar.
  • Uw werknemer heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.
  • Uw werknemer is verzekerd voor werknemersverzekeringen.

Let op! Het LIV wordt afgeschaft per 1 januari 2025. In 2025 vindt nog wel de betaling plaats van het LIV over de verloonde uren in 2024.

Per 1 januari 2024 is de bovengrens van het uurlooncriterium van het LIV verlaagd. De bovengrens was voorheen 125% van het wettelijk minimumloon. Deze bovengrens is per 1 januari 2024 verlaagd naar 104%.

Voor de vaststelling van het totale jaarloon tellen beloningen zoals bijzondere toeslagen voor bijvoorbeeld overwerk mee en zullen dus van invloed zijn op het gemiddelde uurloon. Dit kan ertoe leiden dat het jaarloon te hoog is om voor het LIV in aanmerking te komen.

Geen onderdeel van het jaarloon zijn WGA-uitkeringen en werkgeversbetalingen van WAO-, WIA- en WW-uitkeringen. Dit zijn namelijk geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Ziektewetuitkeringen die door de eigenrisicodrager worden betaald en nabetalingen die de werkgever na afloop van de dienstbetrekking doet, tellen ook niet mee.

Tip! Eindheffingsbestanddelen tellen niet mee voor de vaststelling van het jaarloon. Dit betekent dat vergoedingen en verstrekkingen die u onderbrengt in uw vrije ruimte voor de werkkostenregeling niet van invloed zijn op het recht op het LIV.

Bedragen LIV voor 2024

Het LIV bestaat uit een vast bedrag per verloond uur. De bedragen voor 2024 zijn:

Gemiddeld uurloon  LIV per werknemer per verloond uur

 

Maximale LIV per werknemer per jaar

(bij een 40-urige werkweek)

 € 14,33 – € 14,91

€ 0,49

€ 960

 

De voorwaarde van 1.248 verloonde uren per kalenderjaar geldt ook als de werknemer in de loop van het jaar bij u in dienst komt. De 1.248 uren worden dan niet evenredig verminderd.

Hoe vraagt u het LIV aan?

U hoeft het LIV niet aan te vragen. Het UWV bepaalt op basis van de polisadministratie voor welke werknemers u er recht op heeft. Het is erg belangrijk dat u het aantal verloonde uren in uw loonaangifte dus goed invult. (Zie hiervoor ook Kennisdocument Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) 21 december 2023 – (versie december 2023) | Brochure | Rijksoverheid.nl.) De Belastingdienst betaalt het LIV over het voorgaande jaar in het daaropvolgende jaar aan u uit als uit uw aangiften loonheffingen blijkt dat u er recht op heeft. Ook voor het LIV geldt: u krijgt vóór 15 maart een voorlopige berekening en u kunt tot en met 1 mei correcties over het voorgaande jaar insturen. De definitieve berekening van het LIV ontvangt u vóór 1 augustus.

Jeugd-LIV per 1 januari 2024 afgeschaft

Het jeugd-LIV is afgeschaft per 1 januari 2024. Dit betekent dat u vanaf 2024 geen jeugd-LIV krijgt over de verloonde uren voor werknemers in de leeftijd van 18, 19 en 20 jaar die het minimumjeugdloon verdienen. In 2024 vindt nog wel de betaling plaats van het jeugd-LIV over de verloonde uren in 2023.

Bijzondere tegemoetkoming voor werknemers met een arbeidsbeperking

Naast voorgaande tegemoetkomingen in de loonkosten zijn er nog twee vormen die voor werknemers met een arbeidsbeperking gelden, namelijk loonkostensubsidie en loondispensatie.
Bij deze twee vormen draagt u alleen de kosten voor de werkelijke arbeidsproductiviteit.

Loonkostensubsidie

U kunt in aanmerking komen voor loonkostensubsidie voor werknemers met een arbeidsbeperking die niet in staat zijn om met voltijds werken 100% van het wettelijk minimumloon te verdienen (en die onder de gemeentelijke doelgroep Participatiewet vallen). Deze subsidie wordt aan u uitgekeerd door de gemeente waar de werknemer woont. Daar kunt u ook de aanvraag indienen. Door middel van een loonwaardebepaling wordt de productiviteit van de werknemer vastgesteld en op basis daarvan wordt de hoogte van de loonkostensubsidie bepaald. Deze bedraagt ten hoogste 70% van het wettelijk minimumloon. Zodra de loonwaarde van de werknemer gelijk is aan het wettelijk minimumloon, stopt de loonkostensubsidie. U ontvangt tevens een compensatie voor de premies werknemersverzekeringen, het werkgeversgedeelte van de pensioenpremie, de loondoorbetaling tijdens vakantiedagen en andere werkgeverslasten. Deze compensatie bedraagt 23,5%. Het percentage vergoeding werkgeverslasten is een gemiddelde van de werkgeverslasten in de verschillende bedrijfstakken. Bij een loonkostensubsidie ontvangt de werknemer het minimumloon, waardoor er mogelijk nog aanspraak bestaat op het LIV.

Een bijzondere vorm van de loonkostensubsidie is een forfaitaire loonkostensubsidie in het eerste halfjaar van een dienstverband van een werknemer. Dat houdt in dat u samen met de gemeente de mogelijkheid heeft om voor het eerste halfjaar van het dienstverband een loonkostensubsidie van 50% van het minimumloon overeen te komen. Na het eerste halfjaar past de gemeente de loonkostensubsidie aan op basis van een objectief op de werkplek vastgestelde loonwaarde van de werknemer. Een forfaitaire loonkostensubsidie maakt de start van een dienstverband met iemand uit de doelgroep loonkostensubsidie misschien gemakkelijker voor u als werkgever. Bovendien kan in het eerste halfjaar een goed beeld worden verkregen van de capaciteiten van de werknemer.

Loondispensatie

Voor mensen met een arbeidsbeperking en een Wajong-uitkering kunt u loondispensatie aanvragen bij het UWV. U vraagt het UWV toestemming om minder dan het wettelijk minimumloon uit te betalen aan de werknemer. Dit doet u door het invullen van het formulier Aanvraag loondispensatie Wajong.

Een arbeidsdeskundige van het UWV beoordeelt of de werknemer minder presteert door zijn ziekte of handicap en bepaalt dan welk percentage van het wettelijk minimumloon u aan de werknemer moet betalen. De werknemer krijgt van het UWV een aanvulling op het salaris.

Loondispensatie ontvangt u minimaal een halfjaar en maximaal vijf jaar, maar het is mogelijk om een verlenging aan te vragen. Uiteindelijk is het de bedoeling dat de werknemer hetzelfde gaat verdienen als andere werknemers.

Advieswijzer Overstappen naar een bv

By nieuws

Heeft u momenteel een eenmanszaak, maatschap of vof? Dan kan het interessant zijn om over te stappen naar een bv. Of dit voor u de juiste keuze is, hangt af van tal van aspecten. Welke belangrijke verschillen zijn er?

Wanneer overstappen?

Overstappen naar een bv

De vraag of – en zo ja wanneer – u er als mkb-ondernemer verstandig aan doet om over te stappen naar een bv is niet eenduidig te beantwoorden en hangt af van bepaalde individuele factoren. Hierbij kunt u denken aan zaken als aansprakelijkheid en andere juridische zaken. Van oudsher speelt de fiscaliteit hierbij ook een belangrijke rol, omdat de ondernemer in de inkomstenbelasting anders wordt belast dan de onderneming die onderneemt via een bv. Hierna gaan wij vooral in op deze fiscale aspecten, maar waarbij dat dus altijd in de totale context moet worden beoordeeld.

Het fiscale aspect van wel of niet overstappen naar een bv is in 2024 wel sterk beïnvloed. Dit wordt vooral veroorzaakt door een wijziging van het tarief in box 2, waarin onder meer de door de bv aan de dga uitgekeerde winst wordt belast. Dit gewijzigde tarief betekent dat vanaf 2024 uitgedeelde winst tot een bedrag van € 67.000 belast wordt tegen 24,5%, terwijl over het meerdere een tarief geldt van 33%. Omdat fiscale partners inkomsten in box 2 onderling mogen verdelen, is voor de belastingplichtige met een partner het tarief van 24,5% van toepassing tot 2 x € 67.000, ofwel € 134.000. Pas wanneer meer winst wordt uitgedeeld, geldt voor dga’s met een partner een tarief van 33% over het meerdere. Door de wijziging van het tarief in box 2 wordt het volledig oppotten van winst fiscaal onaantrekkelijk gemaakt. Daardoor kan niet meer gezegd worden dat de bv aantrekkelijk is om overwinst oneindig op te kunnen potten. Het uitdelen van winst wordt daarentegen juist aantrekkelijker wanneer deze belast is tegen het lage tarief van 24,5%. Ten opzichte van 2023 is het uitdelen van winst tot een bedrag van € 93.360 voor dga’s zonder partner in 2024 goedkoper geworden. Wordt meer winst uitgedeeld, dan is men in 2024 juist duurder uit. Voor dga’s met partner geldt dit pas vanaf een uitgedeelde winst van € 186.720. 

Winst

Winst belast in de IB-onderneming

Heeft u momenteel een eenmanszaak, maatschap of vof, dan betaalt u over de volledige winst het progressieve tarief van de inkomstenbelasting. Onbelast oppotten van winst is dus niet mogelijk. U heeft wel recht op een aantal ondernemersfaciliteiten die de belastingdruk beperken. De belangrijkste is de zelfstandigenaftrek van € 3.750 per jaar, maar dit bedrag neemt de komende jaren sterk af. Dit bedrag mag u in mindering brengen op de winst, maar in 2024 tegen een maximumtarief van 36,97%. Voor de zelfstandigenaftrek is wel vereist dat u minstens 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor uw bedrijf én dat dit meer dan de helft van het aantal werkzame uren is. Dit wordt het urencriterium genoemd. Deze laatste eis geldt niet voor starters.

Een andere belangrijke faciliteit is de mkb-winstvrijstelling van 13,31%. Hierdoor blijft 13,31% van de winst onbelast en is 13,31% van een eventueel verlies niet aftrekbaar. Ook deze aftrek is in 2024 beperkt tot maximaal 36,97%. Door de mkb-winstvrijstelling betaalt u maximaal 44,6% belasting over de behaalde winst, verminderd met de ondernemersfaciliteiten. In 2025 zal de mkb-winstvrijstelling verder dalen naar 12,7%.

Winst belast in de bv

In de bv betaalt u vennootschapsbelasting over – kort gezegd – de behaalde winst. Het aan de dga uitbetaalde loon is hierbij wel een aftrekpost. Over de eerste € 200.000 winst betaalt de bv in 2024 19% vennootschapsbelasting, over het meerdere 25,8%. Pas als de bv de winst die na belasting resteert, uitdeelt aan de directeur-grootaandeelhouder (dga), moet de dga over de uitgedeelde winst aanvullend inkomstenbelasting betalen in box 2 (zie hiervoor). Daardoor wordt de totale winst belast tegen 38,85 tot 50,29%. U bereikt dit tarief dus pas na uitdeling van de winst en het moment van uitdeling bepaalt u zelf. Dit betekent dat het aantrekkelijk kan zijn om in de bv een deel van de winst op te potten en dit pas uit te delen zolang dit tegen het lage tarief van 24,5% mogelijk is. Zoals eerder aangegeven, is daarbij ook van belang of u een fiscale partner heeft.

Een algemeen cijfervoorbeeld*

Belasting in de IB
Bij een winst van € 200.000 brengt u in de inkomstenbelasting eerst de zelfstandigenaftrek en mkb-winstvrijstelling tot de maximale aftrek in mindering. U betaalt daardoor over € 170.129 belasting. Dit bedraagt € 78.492. Ook betaalt u € 3.810 inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw-premie), samen € 82.302.

Belasting in de bv
In de bv vermindert u de winst van € 200.000 eerst met het gebruikelijk loon van de dga. Dit stellen we op € 56.000. Hierover betaalt u als dga € 14.918 inkomstenbelasting en € 2.979 Zvw-premie. Over het restant betaalt de bv 19% vennootschapsbelasting, ofwel € 27.360. Deelt de bv de rest van de winst van € 116.640 uit aan u als dga, dan betaalt u hierover nog eens 24,5% belasting, ervan uitgaande dat u een partner heeft, ofwel € 28.577. In totaal betalen u en de bv in dit voorbeeld samen dus € 73.834 aan belasting als de winst direct wordt uitgedeeld. Dit is € 8.468 minder dan in de inkomstenbelasting. 

*(Om de berekeningen eenvoudig te houden, zijn geen premies voor pensioen en Zvw meegenomen)

Let op! Als u geen fiscale partner heeft, is de bv fiscaal aantrekkelijker vanaf een winst van ongeveer € 100.000 tot een winst van ongeveer € 320.000, ervan uitgaande dat alle winst wordt uitgedeeld. Vanaf € 320.000 wordt de onderneming in de inkomstenbelasting weer aantrekkelijker, wat veroorzaakt wordt door het hoge vennootschapsbelastingtarief van 25,8%, in combinatie met het hoge tarief van 33% in box 2 van de inkomstenbelasting. Dit is overigens slechts een algemene indicatie, waarbij geen rekening is gehouden met individuele aspecten.

Andere aandachtspunten bij een bv

Naast de rekensom of het fiscaal gezien interessant is de overstap te maken naar een bv, zijn er nog meer aspecten die van belang zijn:

  • De dga is een werknemer
  • Aansprakelijkheid
  • Oudedagsvoorziening
  • Zakendoen met de bv

Dga is werknemer

Anders dan de zelfstandig ondernemer wordt de dga voor fiscale regelingen soms als werknemer gezien, maar soms ook weer niet. Voor de loonbelasting is wel sprake van een werknemer, waardoor loonbelasting en Zvw-premie moeten worden ingehouden op het salaris. Maar voor de sociale zekerheid wordt een dga doorgaans niet als werknemer beschouwd.

Gebruikelijk loon

Heeft u een bv, dan bent u als dga verplicht een minimumbedrag aan salaris uit de bv op te nemen. Dit gebruikelijk loon is het loon van de vergelijkbaarste dienstbetrekking met die van u als dga of het loon van de meest verdienende werknemer in uw bedrijf als dat meer is. 

Het gebruikelijk loon moet in 2024 minstens € 56.000 bedragen. Het gebruikelijk loon wordt belast in box 1, dus progressief.

Let op! Des te meer gebruikelijk loon u in aanmerking neemt dan wel in aanmerking moet nemen, des te minder u profiteert van het lage tarief van de vennootschapsbelasting van 19% en van het lage tarief in box 2 van 24,5% over de eerste € 67.000, respectievelijk € 134.000 als u een fiscale partner heeft.

Gebruikelijk loon starters

Dga’s van startende bv’s kunnen onder voorwaarden een lager gebruikelijk loon toekennen. Een voorwaarde is dat de bv een hoger gebruikelijk loon niet kan betalen, bijvoorbeeld omdat de bv veel geïnvesteerd heeft en daardoor over onvoldoende financiële middelen beschikt. Een lager gebruikelijk loon voor starters mag maximaal drie jaar lang betaald worden. Is sprake van een eenmanszaak die is omgezet in een bv, dan moet de periode waarin u uw bedrijf als eenmanszaak dreef van de periode van drie jaar worden afgetrokken. Een lager gebruikelijk loon dan het minimumloon is mogelijk als anders de continuïteit van uw bv in gevaar komt.

Gebruikelijk loon verlieslijdende bv’s

Aan de dga van een bv die verlies lijdt, kan onder voorwaarden een lager gebruikelijk loon worden toegekend. Voorwaarde is dat het verlies de continuïteit van uw bedrijf in gevaar brengt. Hiervan is geen sprake bij een incidenteel verlies. Verder moet duidelijk zijn dat uw bedrijf de rekeningen niet meer kan betalen en dat dit niet het gevolg is van een oplopende rekening-courantschuld, uitgekeerd dividend of andere onttrekkingen.

Tip! De dga kan in beginsel ook profiteren van de regelingen die ook voor ‘normale’ werknemers gelden. Dit betreft met name kostenvergoedingen en het gebruik van de werkkostenregeling, waarvan dus ook de dga gebruik kan maken. Volgens deze regeling kan in 2024 1,92% van de fiscale loonsom tot € 400.000 besteed worden aan belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen en 1,18% over het meerdere van de loonsom daarboven.

Let op! Kostenvergoedingen mogen alleen via de werkkostenregeling worden afgewikkeld indien het gebruikelijk is dat een eventuele belastingheffing door de werkgever wordt betaald. De bewijslast ligt bij de bv en de dga. Tot een bedrag van € 2.400 is die gebruikelijkheid automatisch van toepassing. Wel zult u de maximale vrije ruimte moeten bepalen aan de hand van de feitelijke loonsom en die kan dus lager zijn dan € 2.400./p>

Aansprakelijkheid

Een voordeel van de bv is dat de aansprakelijkheid van de dga beperkt is tot het in de bv geïnvesteerde bedrag, oftewel de waarde van de aandelen. Formeel is de dga dus niet aansprakelijk voor de schulden van de bv, tenzij sprake is van wanbeleid of andere vormen van bestuurdersaansprakelijkheid. Tevens kan aansprakelijkheid jegens de Belastingdienst ontstaan bij het niet-nakomen van bepaalde verplichtingen, zoals het tijdig melden van betalingsonmacht. In de praktijk komt het echter voor dat banken, bij het verstrekken van een financiering voor de bv, eisen dat de dga in privé meeondertekent. Wanneer de bv haar schulden niet meer kan betalen, worden deze dan toch verhaald op het privévermogen van de dga.

Verzekeringsaspecten

Anders dan een gewone werknemer is de dga in de regel niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Wanneer geen sprake is van ondergeschiktheid, een gezagsverhouding ontbreekt en de dga niet tegen zijn wil ontslagen kan worden, is er geen sprake van premieplicht. In dat geval moet hij zichzelf dus verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en werkloosheid, hoewel dit laatste vrij moeilijk is.

De dga is wel verzekerd voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) en moet hiervoor, net als de zelfstandig ondernemer, zelf de premies betalen. Voor 2024 is de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw vastgesteld op 5,32% van het premieplichtig inkomen, tot een maximuminkomen van € 71.628. De maximale inkomensafhankelijke bijdrage Zvw komt daardoor op € 3.811. Deze bijdrage geldt zowel voor de zelfstandig ondernemer als de dga.

Oudedagsvoorziening

Sinds enige tijd zijn de maximaal aftrekbare bedragen voor het opbouwen van een oudedagsvoorziening beperkt. De ondernemer in de inkomstenbelasting en de dga kunnen hier allebei door worden getroffen. Het uitgangspunt is immers dat een maximaal pensioengevend salaris niet meer dan € 137.800 (2024) mag bedragen. Wilt u meer pensioen opbouwen, dan is dit niet meer fiscaal gefaciliteerd. Daarnaast is vanaf 2023 de dotatie aan de oudedagsreserve voor zelfstandig ondernemers geschrapt. Over een bestaande oudedagsreserve hoeft nog niet direct te worden afgerekend met de fiscus, maar de reserve kan niet meer worden verhoogd via extra dotaties.

Anderzijds is vanaf 2023 de mogelijkheid van het storten van lijfrentepremies of inleg in een bankspaarproduct fors toegenomen. Op die manier kunnen ondernemers en dga’s toch voor een aanzienlijk bedrag per jaar fiscaal gefaciliteerd sparen voor de oudedag. Een nadeel is dat u tussentijds niet zonder fiscale gevolgen over de ingelegde bedragen kunt beschikken, zoals bij de oudedagsreserve.

Beperking afschrijven op bedrijfsgebouwen

Sinds 2019 is de afschrijving op alle bedrijfsgebouwen in eigen gebruik voor bv’s beperkt tot 100% van de WOZ-waarde. Hierdoor kunnen bv’s minder afschrijven op hun bedrijfsgebouwen. Deze beperking geldt sinds 2024 ook voor ondernemers in de inkomstenbelasting ten aanzien van gebouwen in eigen gebruik. Voor sommige ondernemers geldt een beperkte overgangsregeling, namelijk zolang nog niet drie jaar op een gebouw is afgeschreven.

Zakendoen met uw bv

Als u een bv heeft, kunt u hier als dga ook zakelijk mee handelen. U bent in feite te vergelijken met een onafhankelijke derde. Zo kunt u bijvoorbeeld geld lenen van uw bv voor een grote aankoop of via uw bv een (hypothecaire) lening afsluiten voor de aankoop van een woning. De winst die uw bv hiermee behaalt, komt dan ten goede aan uw bv en niet aan uw bank. En de rente die u betaalt voor een eigenwoningfinanciering is onder voorwaarden aftrekbaar in de aangifte inkomstenbelasting. Houd er wel rekening mee dat leningen bij de bv vanaf 2024 zijn gemaximeerd tot € 500.000. Leent u meer, dan is het meerdere belast als fictief inkomen in box 2. Voor dit bedrag tellen kwalificerende leningen voor de eigen woning niet mee. Maar eigenwoningleningen die vanaf 2023 ontstaan bij de eigen bv tellen alleen niet meer als daar een recht van hypotheek op is gevestigd. 

Houd er ook rekening mee dat u bij dergelijke transacties zakelijke voorwaarden in acht neemt. Denk aan het rentepercentage, onderpand en voortijdig aflossen. Schakel desgewenst een adviseur in om u hiermee bij te staan.

Geruisloos doorschuiven

Als u wilt overstappen van een onderneming in de inkomstenbelasting naar een bv, dient u in beginsel met de fiscus af te rekenen over de opgebouwde (stille) reserves, waaronder ook de stand van de oudedagsreserve (FOR). Zo kan bijvoorbeeld de boekwaarde van uw pand lager zijn dan de werkelijke waarde.

Er bestaat een mogelijkheid om niet af te rekenen, maar ‘geruisloos’ door te schuiven. Hieraan is de voorwaarde verbonden dat de bv met dezelfde boekwaarde verdergaat als waarmee de onderneming in de inkomstenbelasting stopte.

Een nadeel hiervan is dat de bv geen investeringsaftrek kan claimen en ook over lagere bedragen af kan schrijven. Het is dan ook helemaal afhankelijk van uw situatie of geruisloos doorschuiven voor u voordeliger is of niet. Er is ook een alternatief voor geruisloos doorschuiven, namelijk het bedingen van een lijfrente bij de eigen bv of een bank of verzekeraar. Tegenover de belaste stakingswinst staat dan de aftrek van de inleg in het lijfrenteproduct (die bij een eigen bv niet hoeft te worden betaald). Dit kan echter niet voor onbeperkte bedragen.

Let op! Bij geruisloos doorschuiven moet op termijn, bij verkoop van de bv, in principe nog wel over de opgebouwde reserves afgerekend worden. Tenzij uw opvolger ook weer besluit om geruisloos door te schuiven. Op deze manier kan de belastingclaim (eindeloos) worden uitgesteld. Geruisloos doorschuiven is echter niet altijd mogelijk of aantrekkelijk.

In deze Advieswijzer hebben wij de belangrijkste aspecten van de overstap naar een bv op een rij gezet. Het is echter onmogelijk om in deze vorm alle aspecten voldoende te belichten. Overweegt u de overstap naar een bv, neem dan contact met ons op.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Box 3 ook voor betaalrekeningen

By nieuws

De staatssecretaris antwoordt op Kamervragen dat hij niet bereid is om betaalrekeningen uit te zonderen van het forfaitaire rendement dat van toepassing is op spaartegoeden in box 3. Dat op betaalrekeningen geen rente wordt ontvangen, maakt dit niet anders.

Betaalrekeningen

Op betaalrekeningen wordt over het algemeen geen rente vergoed. Daarnaast zijn aan het aanhouden van een betaalrekening normaal gesproken kosten verbonden. Dat maakt dat een betaalrekening over het algemeen eerder een negatief rendement dan een positief rendement kent.

Let op! De betaalrekeningen worden in box 3 echter in dezelfde categorie geplaatst als spaarrekeningen. Voor 2023 is hieraan een forfaitair rendement gehangen van 0,92%. Voor 2024 is dit percentage voorlopig vastgesteld op 1,03%.

Kamervragen

De staatssecretaris antwoordt naar aanleiding van een aantal vragen onder meer dat betaalrekeningen gewoon in box 3 vallen. Betaalrekeningen vallen dus niet in een andere categorie dan spaarrekeningen en worden dus ook niet apart behandeld. Ook de kosten die verbonden zijn aan betaalrekeningen kunnen niet in aftrek komen in box 3, aldus de staatssecretaris.

Hoop aan de horizon?

Over het saldo van een betaalrekening die over het algemeen een negatief rendement kent, moet dus 0,92% forfaitair rendement in aanmerking worden genomen. Voor degenen die toe zijn aan een box 3-stelsel op basis van een werkelijk rendement gloort er wellicht hoop aan de horizon.

Zo heeft het demissionaire kabinet een wetsvoorstel opgesteld waarbij de box 3-heffing gebaseerd is op het werkelijk behaalde rendement. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2027, maar hiervoor moet het definitieve wetsvoorstel dan al wel in de zomer van 2024 aan de Tweede Kamer aangeboden worden. Of dat allemaal gaat lukken is uiteraard de vraag, nu de vorming van een nieuw kabinet tot op heden nog niet is gelukt.

Conclusies AG’s

Maar is er nog meer hoop. In september 2023 concludeerde AG Wattel al dat de Wet rechtsherstel box 3 in strijd is met Europees recht als het werkelijk behaalde rendement lager is dan het rendement volgens de wet. AG Pauwels oordeelde onlangs op vergelijkbare wijze.

Bepaling werkelijk behaalde rendement

AG Pauwels gaf ook een aantal aanwijzingen over de wijze waarop het werkelijk behaalde rendement moet worden bepaald.

Zo oordeelde de AG dat de beoordeling of de box 3-heffing moet worden verminderd, altijd moet plaatsvinden voor alle vermogensbestanddelen gezamenlijk en niet per vermogensbestanddeel. Het separaat beoordelen van de betaalrekening behoort dus, ook naar het oordeel van de AG, niet tot de mogelijkheden.

Uiteraard speelt het negatieve rendement van de betaalrekening wel een rol in de beoordeling van het totale werkelijk behaalde rendement. Voor aftrek van de kosten die verbonden zijn aan de betaalrekening lijkt in de visie van de AG ook plek bij de bepaling van het werkelijk behaalde rendement.

Let op! De Hoge Raad moet nog oordelen over deze kwestie. De adviezen van de AG’s zijn onafhankelijk en de Hoge Raad beslist zelf of deze opgevolgd worden of niet.

Gemiddelde WOZ-waarde stijgt dit jaar met 2,8%

By nieuws

De WOZ-waarde stijgt dit jaar gemiddeld met 2,8%. Tussen gemeentes zijn er wel grote verschillen. Bij de WOZ-beschikkingen die gemeentes voor 2024 vaststellen wordt uitgegaan van de peildatum 1 januari 2023. Dit betekent dat prijswijzigingen die zich afgelopen jaar hebben voorgedaan nog niet in de cijfers verwerkt zijn.

Bezwaar aantekenen?

Woning

Dat de gemiddelde WOZ-beschikking een stuk minder stijgt dan het jaar ervoor, neemt niet weg dat het maken van bezwaar nog steeds een fors lagere belastingaanslag op kan leveren. Gemeentes stellen de WOZ-waarde namelijk veelal vast op basis van verkoopcijfers, waarbij lang niet altijd rekening wordt gehouden met de onderlinge verschillen tussen panden. 

Verschillen tussen panden

Bij verschillen tussen panden gaat het bijvoorbeeld om achterstallig onderhoud of juist een luxere keuken of badkamer. Daarnaast kunnen er verschillen zijn in panden als gevolg van buurtfactoren. Zo kan een pand te maken hebben met bijvoorbeeld stank- of geluidsoverlast, terwijl dat voor het pand waarvan de waarde is afgeleid wellicht niet het geval is.

Eenvoudig vergelijken

Woningen zijn qua WOZ-waarde overigens eenvoudig met elkaar te vergelijken. Zo zijn inmiddels de WOZ-waardes van vrijwel alle woningen terug te vinden op de site www.wozwaardeloket.nl. Op die manier kan dus eenvoudig gecontroleerd worden of er bij de waardebepaling van een pand voldoende rekening is gehouden met waardeverminderende factoren zoals een slechtere ligging of parkeeroverlast.