Skip to main content
All Posts By

admin

Extra lastenverzwaringen dga op komst

By nieuws

Als het aan de Tweede Kamer ligt, krijgt de dga de komende tijd te maken met forse extra lastenverzwaringen. Hiertoe is via amendementen een aantal ingrijpende wijzigingen aangebracht op de wetsvoorstellen van het Belastingplan 2024.

Let op! Het Belastingplan 2024 moet nog door de Eerste Kamer worden geaccordeerd.

Verhoging tweede tarief box 2

Bril

Onder andere uitgekeerd dividend wordt in box 2 belast, maar ook verkoopopbrengsten van de aandelen. Het huidige tarief in box 2 bedraagt 26,9%. Dit wordt vanaf 2024 vervangen door twee tarieven: een tarief van 24,5% over de eerste € 67.000 (voor partners het dubbele) van het inkomen en 31% over het meerdere van het inkomen in box 2. Dit laatste tarief wordt nu op voorstel van de Tweede Kamer verhoogd naar 33%

Let op! De nieuwe tarieven gaan ook gelden voor winsten die in het verleden in de bv zijn gehaald en pas in de toekomst worden uitgekeerd naar privé.

Let op! Meestal heeft de dga het betalen van belasting in box 2 zelf in de hand, namelijk door wel of geen dividend uit te keren. Ingeval van overlijden wordt echter een fictieve verkoop van de aandelen ineens in aanmerking genomen. Bij enige waarde zal daarbij al snel moeten worden afgerekend tegen 33%.

Grens excessief lenen verlaagd

Een andere voorgestelde wijziging betreft de grens inzake excessief lenen bij de eigen bv. Sinds dit jaar, 2023, mag een dga nog maar maximaal onbelast € 700.000 lenen bij zijn eigen bv. Leent hij meer, dan moet hij hierover belasting betalen in box 2. De Tweede Kamer heeft besloten voor het jaar 2024 de grens te verlagen naar € 500.000. Dit betekent dat dga’s, die nu uitgaan van € 700.000, volgend jaar onder deze € 500.000-grens moeten zien te komen om belasting in box 2 over het meerdere te voorkomen. 

Dividend uitkeren of niet?

Er kunnen vele redenen zijn om wel of juist geen dividend in 2023 uit te keren, bijvoorbeeld ten aanzien van de beschikbaarheid van liquide middelen om verschuldigde belasting te voldoen. Als het puur fiscaal-financieel wordt beoordeeld, hangt het antwoord op de vraag of het uitkeren van dividend in 2023 raadzaam is of niet, met name af van het verwachte rendement op het vermogen en de periode waarmee belastingheffing kan worden uitgesteld. Grofweg kunnen daarom de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  • Voor zover vanaf 2024 dividend kan worden uitgekeerd tegen 24,5%, is het altijd voordeliger om in 2023 geen dividend uit te keren.
  • Als de verwachting is dat toekomstige heffing tegen het hogere tarief van 33% onvermijdelijk is, is het uitkeren van dividend in 2023 voordeliger naarmate het verwachte rendement lager is en de uitstelperiode korter. Maar ook bij een hoog verwacht rendement en een relatief korte uitstelperiode (bijvoorbeeld een dga met een korte levensverwachting) is het uitkeren van dividend in 2023 doorgaans voordeliger.

Er zijn situaties waarin het onvermijdelijk is om in de toekomst af te rekenen tegen het hoge tarief. Dit speelt bijvoorbeeld bij bv’s waarin jaarlijks een nettorendement wordt gemaakt dat al meer is dan de grens van het lage box 2-tarief (€ 67.000 of het dubbele bij partners) en/of waarin de bv al zo veel opgepot vermogen heeft dat het vele jaren gaat duren alvorens dit via een jaarlijkse dividenduitkering tegen het lage tarief wordt uitgekeerd.

Partners opgelet!

Er is een lichtpuntje als u een fiscale partner heeft. Inkomsten in box 2 mag u namelijk onderling verdelen en worden dan bij de partner voor zijn of haar aandeel belast. 

Dividend uitkeren

Dga’s die op bovengenoemde maatregelen willen en kunnen anticiperen, zullen wellicht overwegen om nog dit jaar fors dividend uit te keren. Er wordt dan aanzienlijk minder belasting betaald, zoals uit onderstaand voorbeeld blijkt.

Voorbeeld
Dividenduitkering € 1.000.000
Belasting 2023: 26,9% x € 1.000.000 = € 269.000
Belasting 2024: 24,5% x € 67.000 + 33% x € 933.000 = € 16.415 + € 307.890 = € 324.305
Verschil: € 324.305 -/- € 269.000 = € 55.305

Mogelijke spelbreker box 3

Het bovenstaande wordt wellicht minder interessant als het uitgekeerde dividend niet direct besteed wordt. Het is dan namelijk belast in box 3, waar vanaf 2024 een tarief gaat gelden van maar liefst 36%. Ook dit tarief is op initiatief van de Tweede Kamer extra verhoogd; het kabinet had een voorstel gedaan voor een verhoging naar 34%. 

Let op! U betaalt dit tarief overigens over een verondersteld rendement, aangezien er nog steeds geen definitief voorstel ligt om kapitaalinkomsten te belasten tegen het werkelijke rendement. 

Tips dividend en box 3

Wilt u voorkomen dat het netto dividend meetelt in box 3, dan kunt u nog aan de volgende maatregelen denken:

  • U kunt ervoor kiezen de dividenduitkering pas vlak voor de jaarwisseling te plannen, maar het nettodividend pas te betalen na de jaarwisseling. Voor box 3 wordt het vermogen gepeild op 1 januari. De vordering die u heeft op de bv valt echter niet in box 3, maar in de regeling van het ter beschikking stellen van vermogen (box 1). U moet over een paar dagen rente berekenen en aangeven in box 1, maar dat is allicht minder dan de heffing in box 3. Vanaf 2025 telt het vermogen uiteraard wel mee voor box 3, voor zover nog niet besteed.
  • U kunt ook besluiten het nettodividend direct weer in de bv terug te storten als agio. Daarmee verhoogt u de verkrijgingsprijs van uw box 2-aandelen en voorkomt u heffing in box 3 zolang u wilt. Uiteraard is het rendement dat de bv behaalt met dit extra vermogen wel belast met vennootschapsbelasting en toekomstige box 2-heffing. Het storten van agio kan plaatsvinden zonder inschakeling van een notaris. Wilt u de storting in de toekomst onbelast uit de bv halen, dan is daarvoor wél de gang naar de notaris noodzakelijk. Deze agiostorting kan met name interessant zijn voor bv-structuren waarbij een goede solvabiliteit noodzakelijk of wenselijk is. Met de agiostorting wordt het eigen vermogen immers weer versterkt.

Tip! Overleg tijdig met uw adviseur hoe u het beste kunt inspelen op alle wijzigingen. Wij adviseren u graag, dit blijft namelijk maatwerk. 

Advieswijzer Kantoor aan huis 2023

By nieuws

Het lijkt aantrekkelijk: wonen en werken in één pand. Maar een kantoor aan huis is lang niet altijd ook fiscaal aantrekkelijk. Wanneer is uw werkplek ook voor de fiscus een werkruimte? Waar moeten u, uw bedrijf en uw werkruimte dan aan voldoen?

Er is onder meer een verschil in de behandeling van een zogeheten kwalificerende en een niet-kwalificerende werkruimte. Daarnaast gelden er voor een ondernemer met een eenmanszaak, vof of maatschap andere regels dan voor een ondernemer met een bv. En hoe zit het eigenlijk met de btw? In deze advieswijzer komen de verschillende regels aan de orde.

Kwalificerende werkruimte

Laptop

Als eerste is het van belang om vast te stellen of sprake is van een fiscaal kwalificerende ruimte. Hiervoor moet uw werkruimte voldoen aan het zelfstandigheids- en het inkomenscriterium.

Zelfstandigheidscriterium

Uw werkruimte voldoet aan het zelfstandigheidscriterium als deze een zodanige zelfstandigheid bezit dat deze duidelijk te herkennen is. De werkruimte moet in ieder geval over een eigen ingang en over eigen sanitair beschikken. Dit komt erop neer dat de werkruimte ook aan een derde verhuurd zou kunnen worden.

Let op! Een werkplek in een woon-, slaap- of zolderkamer wordt in ieder geval niet als kwalificerende werkruimte aangemerkt. Een tot kantoor verbouwde garage met eigen ingang en sanitair kan dat wel zijn.

Inkomenscriterium

Uw werkruimte voldoet aan het inkomenscriterium als u uw inkomen voor een groot gedeelte in of vanuit deze ruimte verdient. Is dit uw enige werkruimte, dan moet u uw inkomen voor ten minste 30% in de ruimte én voor ten minste 70% in of vanuit de ruimte verdienen. Heeft u nog een andere werkruimte buiten uw woning, dan moet u uw inkomen voor ten minste 70% in de werkruimte verdienen.

Ondernemers met een eenmanszaak, vof of maatschap

Omdat de werkruimte eigendom is van de eigenaar (natuurlijk persoon) en niet van de eenmanszaak, vof of maatschap, is het voor het bepalen van de fiscale winst noodzakelijk om onderscheid te maken tussen zaken die wel en zaken die niet voor de onderneming worden gebruikt. Dit noemen we vermogensetikettering.

Let op! De werkruimte kan worden aangemerkt als ondernemingsvermogen als deze juridisch of bouwkundig splitsbaar is van de woning. Indien dit niet het geval is, kunt u ervoor kiezen om de gehele woning (inclusief de werkruimte) als ondernemingsvermogen aan te merken, als ten tijde van verwerving van de woning ten minste 10% van de woning bestemd was om te worden gebruikt ten behoeve van de onderneming. In de overige gevallen vormt de werkruimte privévermogen. De fiscale behandeling van uw werkruimte is afhankelijk van de wijze waarop deze geëtiketteerd is: als privévermogen of als ondernemingsvermogen.

Ook als minder dan 10% van de woning ten behoeve van de onderneming wordt gebruikt, kunt u de woning als ondernemingsvermogen aanmerken als u aannemelijk kunt maken dat de woning mede dienstbaar is aan het bedrijf. Bijvoorbeeld omdat er bij de aankoop sprake was van een koppelaankoop van het bedrijf en de woning, er vanuit de woning toezicht mogelijk is op het bedrijf, er een gemeenschappelijke toegangsweg is en dergelijke.

Woning is privévermogen

De kosten van een niet-kwalificerende werkruimte kunt u niet van uw winst aftrekken. Op deze werkruimte is gewoon de eigenwoningregeling van toepassing.

Let op! De inrichtingskosten, zoals een bureau, zijn ook niet aftrekbaar van de winst. Maar indien er sprake is van zakelijk gebruik, kunt u hiervoor wel investeringsaftrek krijgen en de btw terugvragen als u zelf btw-belaste prestaties verricht.

Op een kwalificerende werkruimte is de eigenwoningregeling niet van toepassing. Dit betekent dat voor de bepaling van het eigenwoningforfait de werkruimte niet meetelt: de waarde van de werkruimte en het deel van de (hypothecaire) geldlening dat daarbij hoort, moeten worden aangegeven als bezitting en schuld in box 3. De kosten van de werkruimte mag u van uw winst aftrekken. Deze aftrekpost is echter gemaximeerd op het voordeel dat u ten aanzien van de werkruimte in box 3 moet aangeven. Deze aftrek is een percentage van de WOZ-waarde van uw werkruimte. Dit percentage is voor het jaar 2023 vastgesteld op 6,17%. 

Daarnaast mag u ook de kosten die normaal gesproken voor rekening van een huurder (de huurderslasten) zouden komen, in aftrek brengen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld energiekosten, kosten van de inboedelverzekering en kosten van klein onderhoud. Ook nu zijn de inrichtingskosten niet aftrekbaar, maar kunt u hiervoor wel investeringsaftrek krijgen en de btw terugvragen.

Woning is ondernemingsvermogen

Indien de werkruimte als ondernemingsvermogen is geëtiketteerd, kunt u de kosten aftrekken van uw winst. De werkruimte valt dan niet onder de eigenwoningregeling, maar wordt belast als onderdeel van uw winst uit onderneming. Dit betekent dat voor de bepaling van het eigenwoningforfait de werkruimte niet meetelt en dat bijvoorbeeld een eventuele boekwinst bij verkoop belast is.

Indien u de gehele woning (inclusief de werkruimte) als ondernemingsvermogen heeft geëtiketteerd, kunt u alle kosten (met uitzondering van huurderslasten met betrekking tot het woondeel) aftrekken van uw winst. Voor het privégebruik van uw woning moet u wel een bijtelling ter grootte van een bepaald percentage van de WOZ-waarde in aanmerking nemen.
Voor de meeste woningen is dit in 2023 1,2%. Bij een niet-kwalificerende werkruimte moet u daarbij uitgaan van de WOZ-waarde van de gehele woning. Bij een kwalificerende werkruimte moet u uitgaan van de WOZ-waarde van de woning exclusief de werkruimte. Bij gesplitste vermogensetikettering (woondeel privévermogen/bedrijfsdeel ondernemingsvermogen) blijft de bijtelling bij een kwalificerende werkruimte achterwege.

Werkruimte in huurwoning

Indien sprake is van een werkruimte in een huurwoning, kunt u een evenredig deel van de huur en de huurderslasten in aftrek brengen als sprake is van een kwalificerende werkruimte.

Niet-kwalificerende werkruimte

Door een wetswijziging is het met ingang van 1 januari 2017 niet meer mogelijk om aftrek te krijgen voor een niet-kwalificerende werkruimte als u het huurrecht als ondernemingsvermogen etiketteert.
Dit geldt ook voor bestaande gevallen die al vóór 1 januari 2017 het huurrecht als ondernemingsvermogen hebben geëtiketteerd. Is sprake van een kwalificerende werkruimte, dan blijft ook vanaf 2017 aftrek mogelijk.

Ondernemers met een bv

Onderneemt u vanuit een bv, dan geldt ook het onderscheid tussen een kwalificerende en een niet-kwalificerende werkruimte.

Kwalificerende werkruimte

De werkruimte valt voor u, als dga, in box I (de tbs-regeling). Dit betekent dat de vergoeding op zakelijke gronden moet worden vastgesteld. De vergoeding is voor de bv aftrekbaar van de winst en vormt voor de dga, na aftrek van alle aan de werkruimte toe te rekenen kosten, inkomen in box 1. Op dit belaste inkomen mag u nog wel de terbeschikkingstellingsvrijstelling van 12% in aftrek brengen.

Op een kwalificerende werkruimte is de eigenwoningregeling niet van toepassing. Dit betekent dat u voor de bepaling van het eigenwoningforfait de werkruimte niet meetelt: de waarde van de werkruimte en het deel van de (hypothecaire) geldlening dat daarbij hoort, moeten worden aangegeven op de balans van uw werkzaamheid in box 1. U heeft ook geen last van de aftrekbeperkingen inzake hypotheekrente, zoals de maximering van de aftrek tot een tarief van 36,97% (2024).

Niet-kwalificerende werkruimte

Een niet-kwalificerende werkruimte valt onder de eigenwoningregeling: het eigenwoningforfait wordt berekend over de woning inclusief de werkruimte. Een eventuele vergoeding voor de werkruimte wordt voor de dga behandeld als loon. Het is echter mogelijk om de vergoeding als eindheffingsbestanddeel aan te wijzen in de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Uw bv betaalt dan geen belasting, zolang het totaal van aangewezen vergoedingen en verstrekkingen niet hoger is dan de vrije ruimte. Wordt deze vrije ruimte overschreden, dan betaalt uw bv 80% eindheffing over de overschrijding. De loonkosten zijn voor de bv aftrekbaar van de winst.

Btw en ondernemers met een eenmanszaak, vof of maatschap

Voor de btw is van belang of de zaken, zoals een werkruimte, zijn gebruikt ten behoeve van uw onderneming en of u hiermee btw-belaste omzet behaalt. Als dat het geval is, kunt u deze zaken voor de btw zakelijk etiketteren en de voorbelasting met betrekking tot het zakelijke gebruik in aftrek brengen. U kunt hierbij denken aan btw op energie, onderhoud en inrichting.

Btw en ondernemers met een bv

Indien u, als dga, de werkruimte aan uw bv verhuurt, is onzeker of u de btw met betrekking tot deze werkruimte in aftrek kunt brengen. De Belastingdienst gaat er tegenwoordig vanuit dat dit in ieder geval voor wat betreft een onzelfstandige werkruimte niet mogelijk is. Dit standpunt is aan kritiek onderhevig, onder meer op basis van het zogenaamde ‘werkkamer arrest’ van De Hoge Raad. Overleg met onze adviseurs over de vraag of u in een soortgelijke situatie recht op aftrek van de btw kunt hebben.

Tot slot

De fiscale regels met betrekking tot de werkruimte zijn erg ingewikkeld. Neem voor uw specifieke situatie daarom contact met ons op.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Lichte daling premies Zvw in 2024, hoger premieloon

By nieuws

De premies voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) dalen in 2024 licht met 0,11%-punt. Dit geldt zowel voor de premies die werkgevers voor hun personeel betalen, als voor de premies die zelfstandigen en dga’s voor zichzelf moeten afdragen.

Percentage daalt

Grafiek

Ondanks een stijging van de premies als gevolg van een toename van de zorguitgaven, komt het percentage van de Zvw-premie uiteindelijk per saldo voor 2024 toch 0,11%-punt lager uit. Dit wordt met name veroorzaakt door een correctie als gevolg van loonstijgingen en een daling van de werkgelegenheid, dit en volgend jaar.

De Zvw-premie voor werknemers komt daardoor voor 2024 uit op 6,57% tegen 6,68% nu. De Zvw-premie voor dga’s en zelfstandigen gaat volgend jaar 5,32% bedragen tegen 5,43% nu.

Hoger premieloon

Het premieloon stijgt volgend jaar van € 66.956 naar € 71.628. De maximum af te dragen Zvw-premie voor werknemers neemt daardoor toe van € 4.473 naar € 4.706. Voor zelfstandigen en dga’s gaat dit maximum van € 3.636 naar € 3.811.

Anticipeer op wijzigingen bedrijfsopvolgingsregelingen

By nieuws

De bedrijfsopvolgingsregeling en de doorschuifregeling bij schenken en overlijden gaan veranderen. Met name vanaf 2025 zijn er grote veranderingen op komst, maar op Prinsjesdag 2023 heeft het kabinet ook een aantal wijzigingen bekendgemaakt die in 2024 al ingaan.

Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en doorschuifregeling (DSR)

Schaken

De BOR en de DSR zijn belangrijke fiscale faciliteiten bij het schenken of erven van een bedrijf. Beide faciliteiten kennen een forse vrijstelling van te betalen belasting, op voorwaarde dat het bedrijf wordt voortgezet. De BOR en DSR worden vanaf 2025 aangepast, maar één onderdeel wordt al per 1 januari 2024 gewijzigd. 

Wijziging verhuurd vastgoed vanaf 2024

Deze wijziging betreft het standaard aanmerken van verhuurd vastgoed als belegging. In veel gevallen wordt verhuurd vastgoed nu ook al als belegging aangemerkt, maar door deze wijziging zal dit vanaf 2024 per definitie het geval zijn. Deze wijziging geldt zowel voor de BOR alsook voor de DSR voor een aanmerkelijk belang.

Wijziging in vrijstelling BOR vanaf 2025

Andere wijzigingen die de BOR en DSR betreffen, gaan per 2025 of 2026 in. Hoe deze wijzigingen eruit gaan zien, is voor 2025 in een op Prinsjesdag 2023 aangeboden wetsvoorstel opgenomen. Zo is vastgelegd dat het bedrag dat voor de BOR voor 100% is vrijgesteld per 2025 verhoogd wordt van € 1.205.871 naar € 1.500.000. Het meerdere wordt dan nog slechts voor 70% vrijgesteld in plaats van 83% nu.

Overige wijzigingen vanaf 2025

In het wetsvoorstel is ook de invoering van een minimumleeftijd van de verkrijger van 21 jaar opgenomen. Deze geldt vanaf 2025 bij schenking van een aanmerkelijk belang voor de DSR en bij schenking voor de BOR. Ook zal vanaf 2025 de dienstbetrekkingseis in de DSR voor een aanmerkelijk belang vervallen.

Daarnaast zullen bedrijfsmiddelen die ook buiten de onderneming worden gebruikt vanaf 2025 niet meer volledig kwalificeren voor de BOR en de DSR. Dat geldt overigens alleen voor bedrijfsmiddelen met een waarde in het economisch verkeer van minimaal € 100.000 die voor meer dan 10% buiten de onderneming worden gebruikt.

Tot slot verdwijnt per 2025 de zogenaamde doelmatigheidsmarge van 5% in de BOR. Voor beleggingsvermogen kunt u in beginsel de BOR niet toepassen. De doelmatigheidsmarge zorgt ervoor dat de BOR toch van toepassing is op een deel van het beleggingsvermogen. Die mogelijkheid is dus in het wetsvoorstel vanaf 2025 voor de BOR geschrapt. Voor de DSR bestaat eenzelfde doelmatigheidsmarge van 5%. Deze wordt ook geschrapt, maar niet al vanaf 2025. Vanaf wanneer wel, is op dit moment nog niet bekend.

Let op! De voorstellen vanaf 2024 en vanaf 2025 zijn nog niet goedgekeurd door de Tweede en Eerste Kamer. Het is verder nooit uit te sluiten dat bepaalde voorstellen vóór 2025 alsnog gewijzigd worden.

Vanaf 2026

Wijzigingen vanaf 2026 worden volgend jaar op Prinsjesdag in een wetsvoorstel opgenomen. Dit zal onder meer gaan om versoepelingen van de bezits- en voortzettingseis in de BOR voor bepaalde situaties en om bepalingen om constructies met de BOR aan te pakken.

Anticiperen?

Omdat de exacte voorstellen voor de nabije toekomst nog niet helemaal vaststaan, is het moeilijk er nu al op te anticiperen. Wel bestaat de indruk dat het met name voor grotere bedrijven met een waarde boven circa € 2 miljoen voordelig is als nog voor 2025 van de BOR gebruik wordt gemaakt. Daarnaast zal het in het algemeen voordelig zijn om nog in 2023 van de BOR en DSR gebruik te maken als er verhuurd vastgoed in het spel is dat nu nog als ondernemingsvermogen kwalificeert. 

Tip! Omdat dit complexe trajecten zijn, adviseren wij u graag daarbij.

Geen betalingskorting op voorlopige aanslag IB meer

By nieuws

Belastingplichtigen die hun voorlopige aanslag inkomstenbelasting in één keer betalen, krijgen vanaf 2024 geen betalingskorting meer. Het kabinet heeft dit voorstel op Prinsjesdag 2023 gepresenteerd. De Tweede Kamer heeft al ingestemd.

Betalingskorting

Bril

U krijgt een betalingskorting als u uw voorlopige aanslag inkomstenbelasting niet in maandelijkse termijnen betaalt, maar in één keer. De Belastingdienst heeft hierdoor namelijk een rentevoordeel, omdat men het grootste deel van de te betalen belasting eerder ontvangt. De korting staat gewoon op de voorlopige aanslag vermeld.

Let op! De betalingskorting bij de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting is al afgeschaft.

Administratief onnodig

De korting wordt afgeschaft omdat het volgens het kabinet administratief niet meer nodig is. Via een automatische bankbetaling levert het betalen in maandelijkse termijnen namelijk nauwelijks extra administratieve lasten meer op. Dit was bij invoering van de korting nog wel het geval.

Ineens betalen blijft mogelijk

Belastingplichtigen kunnen ook vanaf 2024 hun voorlopige aanslag inkomstenbelasting nog steeds ineens betalen, maar dit levert dus geen voordeel meer op.

Let op! Dit plan moet nog door de Eerste Kamer worden goedgekeurd.

IACK: uitstel afschaffing? En aanpassing voor co-ouders

By nieuws

In 2022 is al besloten om de IACK vanaf 2025 voor nieuwe gevallen af te schaffen. Mogelijk komt hier nog een wijziging op. Tevens is op Prinsjesdag 2023 i voorgesteld om per 2024 de co-ouderschapsregeling voor de IACK aan te passen.

Voorwaarden IACK

Speelgoed

De inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) is een korting op te betalen belasting voor ouders met jonge kinderen. Het kind moet in ieder geval jonger zijn dan 12 jaar en ten minste zes maanden staan ingeschreven op hetzelfde woonadres.

Tip! Welke voorwaarden nog meer gelden, vindt u hier.

Afschaffing IACK per 2025

Vanaf 2025 wordt de IACK voor nieuwe gevallen afgeschaft. Dit betekent dat voor kinderen die in of na 2025 geboren worden, geen recht meer bestaat op de IACK. Voor kinderen geboren vóór 2025 blijft dit recht wel bestaan, zolang aan de voorwaarden wordt voldaan. Dit betekent dat in de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2036 voor sommige belastingplichtigen nog recht kan bestaan op IACK.

Of toch later?

De Tweede Kamer heeft  echter de vraag gesteld om de afschaffing van de IACK te herzien. Naar aanleiding hiervan heeft de staatssecretaris van Financiën in een Kamerbrief een aantal mogelijkheden geschetst om de afschaffing van de IACK uit te stellen naar 1 januari 2027, al dan niet in combinatie met een ander afbouwtraject. Dit zou bijvoorbeeld kunnen betekenen dat de afschaffing niet per 1 januari 2025 plaatsvindt, maar ook dat de IACK voor elke ouder eerder dan 31 december 2026 definitief eindigt.

Let op! Het kabinet heeft, onder meer vanwege de demissionaire status, (nog) geen voorstel gedaan tot invoering van een van de geschetste mogelijkheden. Wel is aangegeven dat de Tweede Kamer snel in actie moet komen als zij uitstel van de afschaffing van de IACK wensen. Een voorstel daartoe kan namelijk alleen uitgevoerd worden als het voorstel uiterlijk 31 december 2023 door de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen.

Aanpassing co-ouderschapsregeling

Voor co-ouders geldt een uitzondering op de voorwaarden met betrekking tot de inschrijving op hetzelfde woonadres. Het kind mag in zo’n geval ook op het woonadres van uw ex-partner staan ingeschreven. Door een arrest van de Hoge Raad uit 2022 kan een co-ouder die maar 78 dagen in een kalenderjaar voor een kind zorgt, toch in aanmerking komen voor de IACK. Op Prinsjesdag 2023 is voorgesteld om dit aan te passen.

Co-ouders komen door deze aanpassing vanaf 2024 alleen nog allebei voor de IACK in aanmerking als het kind tenminste 156 dagen in een kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft.

Toeslagen

Voor de toeslagen wordt het co-ouderschap vanaf 2024 op dezelfde manier bepaald als voor de IACK. Het kabinet geeft daarbij aan dat in individuele gevallen de Dienst Toeslagen nog wel ruimte houdt om maatwerk te bieden.

Let op! Het voorstel met betrekking tot de co-ouderschapsregeling moet nog door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen en is dus nog niet definitief. Dat geldt niet voor de afschaffing van de IACK voor nieuwe gevallen vanaf 2025. Dit voorstel is vorig jaar al aangenomen en in principe definitief (tenzij de Tweede Kamer nog een ander voorstel doet).

 

Bespreek doorwerken na de AOW-leeftijd

By nieuws

Het tijdperk dat werknemers ruim voor het bereiken van de AOW-leeftijd met gebruikmaking van VUT- of prepensioenregelingen stopten met werken is voorbij. Veel werknemers maken zelfs de keuze om ook nog na de AOW-leeftijd door te werken. Dit gebeurt dan veelal op basis van een aantal dagen per week en soms in aangepast werk.

Voorlichtingsactie ministerie van SZW

Typen

In Nederland is 10% van de werknemers 60 jaar of ouder. Dit betekent dat een groot deel van hen  binnen nu en zeven jaar met pensioen gaat. Sommige werknemers kijken hier reikhalzend naar uit, terwijl andere nog graag een aantal jaar willen doorwerken. 

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is een voorlichtingsactie ‘Sommige werknemers zijn niet te stoppen’ gestart om werkgevers handvatten te geven hierover met hun oudere werknemers in gesprek te gaan.

Toolkit

Er is een toolkit beschikbaar met daarin materialen om het gesprek aan te gaan met werknemers over het doorwerken na de AOW-leeftijd. In de toolkit is onder meer de volgende informatie te vinden: 

  • Factsheet met praktische informatie ‘Sommige werknemers zijn niet te stoppen’
  • 3 inspirerende verhalen van bedrijven en hun werknemers over doorwerken
  • Persbericht: “Praat u ook met werknemers over doorwerken na de AOW?”

Tip! Voor vragen over de voorlichtingsactie of over de communicatiematerialen kan contact worden opgenomen met Emma Kemperman van PR-bureau HvdM. Zij is bereikbaar via .

Aanpassing van rentepercentage voor toeslagen

By nieuws

Het kabinet heeft op Prinsjesdag voorgesteld de rente voor toeslagen zelfstandig vast te stellen en niet meer te koppelen aan de belastingrente voor de inkomstenbelasting. Als het voorstel wordt aangenomen, gaat de rente voor terug te betalen toeslagen voorlopig 4% bedragen.

Rente op toeslagen

Euro

Toeslagen worden uitbetaald op basis van een geschat inkomen. Hierdoor komt het regelmatig voor dat mensen te weinig, of juist een teveel aan toeslag ontvangen. Bij terug te betalen toeslagen levert dit nogal eens problemen op, omdat toeslaggerechtigden vaak over weinig financiële reserves beschikken.

Actuele rente

De belastingrente voor de inkomstenbelasting bedraagt momenteel 6%. Omdat het wetsvoorstel nog niet is goedgekeurd, wordt via een aparte bepaling geregeld dat de rente op terug te betalen toeslagen vanaf 1 juli 2023 op 4% gehandhaafd blijft. 

Mensen die te weinig toeslagen hebben ontvangen en het verschil nabetaald krijgen, ontvangen hierover vanaf 1 juli 2023 tot uiterlijk 1 januari 2024 wel 6% rente.

Uitgangspunten toekomstige rente

Het kabinet vindt het wenselijk dat uiteindelijk de rente over te veel betaalde en te veel ontvangen toeslagen hetzelfde wordt. Ook moeten schommelingen in het percentage zoveel mogelijk worden voorkomen.

Let op! Het kabinet wil wel de mogelijkheid openhouden om het rentepercentage op een gegeven moment te wijzigen als hiervoor aanleiding is.

Let op! Het voorstel moet nog wel door de Tweede en Eerste Kamer worden goedgekeurd.

Verruiming herinvesteringsreserve per 2024

By nieuws

Het kabinet heeft in het Belastingplan 2024 voorgesteld om de herinvesteringsreserve (HIR) te verruimen. De HIR kan dan in bepaalde situaties ook gevormd worden bij staking van een deel van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen. Bij staking van een deel van uw onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen kunt u dan straks ook een HIR vormen die u gebruikt in uw andere onderneming.

Let op! De Tweede Kamer heeft het voorstel al goedgekeurd. Als dit plan ook door de Eerste Kamer wordt goedgekeurd, is het misschien voordeliger uw bedrijf pas in 2024 gedeeltelijk te staken in plaats van nog in 2023.

Herinvesteringsreserve (HIR)

Koeien

De HIR komt er in het kort op neer dat de bij verkoop van een bedrijfsmiddel de behaalde boekwinst kan worden afgeboekt op de boekwaarde van een ander aangeschaft bedrijfsmiddel. Op die manier hoeft niet direct over de boekwinst te worden afgerekend met de belastingdienst. Door afboeking op een ander aangeschaft bedrijfsmiddel ontstaat een lagere afschrijving hierop. Op die manier  wordt de boekwinst gespreid over de toekomst en dus op een later moment belast.

Alleen binnen de onderneming

De HIR kan nu bij een gedeeltelijke staking van uw onderneming alleen binnen dezelfde onderneming worden toegepast. Ondernemers met meerdere ondernemingen kunnen de HIR van de ene onderneming bij een gedeeltelijke staking dus niet verrekenen met de aanschafprijs van een bedrijfsmiddel van een andere onderneming. Dat gaat, als het aan het kabinet ligt, in bepaalde situaties dus veranderen.

Overheidsingrijpen

Voorgesteld wordt de HIR te versoepelen als een deel van een onderneming gestaakt wordt ten gevolge van overheidsingrijpen. In die situatie kunt u vanaf 2024 de HIR dan ook gebruiken voor investeringen in uw andere onderneming. 

Tip! Het voorstel vloeit voort uit het overheidsbeleid gericht op de uitkoop van veehouders, maar geldt ook voor andere branches. 

Let op! De maatregel moet nog door de Eerste Kamer worden aangenomen.

Wellicht snel aangifte nodig van schenking in 2023

By nieuws

Als u dit jaar een schenking ontving, kunt u mogelijk uw box 3-heffing over het jaar 2024 verlagen door zo snel mogelijk uw aangifte schenkbelasting in te dienen. Zorg ervoor dat de Belastingdienst uw aangifte uiterlijk 5 november 2023 ontvangen heeft.

Aangifte schenkbelasting

Schenken

Als u een schenking ontvangt, moet u mogelijk schenkbelasting betalen. Dat is onder meer afhankelijk van de hoogte van de schenking en een mogelijk beroep op een schenkingsvrijstelling.

Bent u schenkbelasting verschuldigd over een schenking die u dit jaar ontving of nog ontvangt, dan moet uw aangifte schenkbelasting in principe vóór 1 maart 2024 door de Belastingdienst ontvangen zijn. U heeft dus nog wel even de tijd.

Of toch al eerder?

In bepaalde gevallen echter, kan het nu al indienen van de aangifte schenkbelasting tot een voordeel leiden. Als u de (voorlopige) aanslag schenkbelasting voor 1 januari 2024 betaalt, verlaagt dat immers uw banktegoeden op 1 januari 2024, zodat u over een lager rendement de box 3-heffing hoeft te betalen.

Uiterlijk 5 november 2023!

De Belastingdienst kan echter niet garanderen dat u nog voor 1 januari 2024 een (voorlopige) aanslag schenkbelasting ontvangt als u nu uw aangifte schenkbelasting indient. Heeft u vóór 1 januari 2024 nog geen (voorlopige) aanslag schenkbelasting ontvangen, dan kunt u wel gebruikmaken van een goedkeuring van de Belastingdienst. U mag dan namelijk een bedrag ter grootte van de verschuldigde schenkbelasting van uw banktegoeden op 1 januari 2024 in box 3 aftrekken.

Let op! Deze goedkeuring geldt alleen als uw aangifte schenkbelasting uiterlijk 5 november 2023 door de Belastingdienst ontvangen is.

Banktegoeden nooit lager dan € 0

Worden uw banktegoeden door de aftrek van de verschuldigde schenkbelasting lager dan € 0? Dan moet u in uw aangifte voor box 3 € 0 opnemen. De banktegoeden kunnen dus nooit negatief worden door de aftrek.

Tip! Bent u schenkbelasting verschuldigd? Kunt u uw box 3-heffing verlagen? Onze adviseurs kijken graag met u mee en kunnen zo nodig de aangifte schenkbelasting namens u indienen.