Skip to main content
All Posts By

admin

Advieswijzer Fiets van de zaak

By nieuws

In 2020 is de nieuwe bijtellingsregeling voor de fiets van de zaak van kracht gegaan. Dit bijtellingspercentage bedraagt 7%. Wat zijn de fiscale randvoorwaarden voor deze regeling, welk type fiets valt hieronder en hoe zit het met privégebruik?

Bijtelling voor de ter beschikking gestelde fiets

Fiets

Eigendom van de werkgever

Voor de bijtelling van de fiets van de zaak geldt een forfait van 7% van de consumentenadviesprijs als de werkgever ‘ook voor privégebruik’ een fiets ter beschikking stelt aan de werknemer. Dit betekent dat de fiets eigendom blijft van de werkgever of door de werkgever wordt geleaset. De regeling geldt ook als de werknemer de fiets zelf leaset en alle kosten van de werkgever vergoed krijgt. Als de werknemer deze fiets gebruikt voor zijn woon-werkverkeer of voor zakelijke ritten, kan er voor die ritten geen sprake meer zijn van een onbelaste reiskostenvergoeding. De werknemer gebruikt dan immers voor deze ritten geen privévervoermiddel.

Het kan voorkomen dat de fiets gebruikt wordt voor woon-werkverkeer, maar dat op sommige dagen gebruikgemaakt wordt van een privévervoermiddel, zoals de auto. Voor de auto kan op de dagen waarop met het privévervoermiddel wordt gereisd een onbelaste vergoeding worden verstrekt. Omdat dit nogal administratief bewerkelijk is, is goedgekeurd dat werkgever en werknemer individueel afspraken maken over hoeveel dagen per week met de eigen auto wordt gereisd en hoeveel dagen per week met de fiets. Op basis van de afspraken kan een (vaste) onbelaste reiskostenvergoeding worden verschaft. De afspraken moeten zijn afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de werknemer en moeten reëel zijn. Een incidentele afwijking hoeft echter niet te leiden tot een aanpassing van de vergoeding.

Als de werkgever een fiets ter beschikking stelt, kunnen werkgever en werknemer samen kiezen voor een cafetariaregeling. De werknemer levert dan brutoloon in en krijgt in ruil daarvoor de fiets ter beschikking gesteld. Fiscaal levert dat een besparing op, omdat de werknemer voor de fiets slechts belast wordt voor het bedrag van het forfait van 7%. Voor een cafetariaregeling gelden specifieke eisen, met name voor het realiteitsgehalte ervan.

Let op! Betalingen aan derden komen niet in mindering op de bijtelling, maar kunt u wel onbelast vergoeden. Dat geldt ook voor de kosten van elektra, als de werknemer de elektrische fiets thuis oplaadt.

Eigendom van de werknemer

Het komt ook voor dat de werkgever een fiets aan de werknemer verstrekt of de aanschafkosten van een privéfiets vergoedt. In dat geval is de fiets eigendom van de werknemer. De verstrekking of vergoeding is dan belast loon. Via de werkkostenregeling kan de fiets belastingvrij worden verstrekt. Is er geen vrije ruimte meer, dan betaalt de werkgever 80% belasting via de eindheffing.

De forfaitaire bijtelling voor privégebruik geldt niet als de fiets verstrekt wordt of als de aanschafkosten van een privéfiets vergoed worden. De werknemer gebruikt dan immers zijn eigen fiets voor zakelijke ritten en woon-werkverkeer. Hiervoor is een onbelaste reiskostenvergoeding van € 0,23 (2024) per kilometer wél mogelijk.

Tip! In tegenstelling tot de bijtelling voor privégebruik van een auto van de zaak, kan de werkgever de bijtelling voor de fiets onder de werkkostenregeling laten vallen. Dat kan voordelig zijn als er nog vrije ruimte in de WKR beschikbaar is die nog niet is ingevuld met andere secundaire arbeidsvoorwaarden. De medewerker krijgt dan op zijn loonstrook geen inhouding meer voor de loonheffing over de bijtelling van zijn fiets.

Let op! De vrije ruimte in de werkkostenregeling bedraagt in 2024 1,92% over de eerste € 400.000 van de loonsom en 1,18% over het meerdere daarvan.

Dga is werknemer

De regels voor werknemers gelden ook voor de dga van een bv. De dga wordt fiscaal gezien namelijk als werknemer aangemerkt.

Ook voor de zelfstandig ondernemer

De waardering van het voordeel van een fiets van de zaak op 7% geldt ook voor zelfstandig ondernemers. Effectief werkt dit hetzelfde als voor werknemers, zij het dat de 7%-bijtelling in dit geval bij de winst wordt opgeteld. Voor ondernemers geldt dat het bedrag van de bijtelling nooit meer kan bedragen dan de totale kosten van de fiets in het jaar.

Wel of geen privégebruik

De forfaitaire bijtelling is niet van toepassing als de werknemer de (deel)fiets alleen voor zakelijke ritten gebruikt en dus niet mee naar huis neemt. Wordt de fiets ook voor woon-werkverkeer gebruikt, dan geldt er een wettelijke fictie: de fiets wordt geacht ‘ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld indien de fiets ook voor woon-werkverkeer ter beschikking is gesteld’. Of de fiets ook daadwerkelijk privé wordt gebruikt, is voor deze regeling niet belangrijk. Anders dan bij een auto kan er bij gebruik van de fiets voor woon-werkverkeer dus geen ‘tegenbewijsregeling’ (rittenregistratie) gebruikt worden om aannemelijk te maken dat de fiets niet privé wordt gebruikt.

Let op! Ook als de fiets alleen privé wordt gebruikt en niet voor woon-werkverkeer, bijvoorbeeld omdat dit gezien de afstand niet mogelijk is, is de bijtellingsregeling van toepassing.

Tip! Worden deelfietsen die op de zaak of op een ander uitgiftepunt gestald staan ook voor woon-werkverkeer gebruikt, dan geldt voor die fiets de forfaitaire bijtelling. Lastig punt bij zo’n deelfiets is dan wel dat je als werknemer niet het hele jaar het exclusieve gebruiksrecht van de deelfiets hebt. In de wet is hier geen specifieke regeling voor getroffen. Per situatie zal dan gekeken moeten worden hoe de bijtelling berekend moet worden. Overleg met de Belastingdienst over deze deelfietsen is dan aan te raden.

Definitie van een fiets

Er bestaat geen wettelijke definitie van een fiets. Voor de loonbelasting telt daarom als fiets wat in het gewone spraakgebruik als fiets wordt gezien. De elektrische fiets of e-bike doet daar dus ook automatisch in mee.

Gewone brom- en snorfietsen vallen buiten de bijtellingsregeling voor fietsen. Wel valt door een wettelijke uitbreiding van het begrip ‘fiets’ in de loon- en inkomstenbelasting de speedpedelec onder het forfait van 7%. Een speedpedelec is een fiets met elektrische trapondersteuning met een maximale snelheid tussen de 25 en de 45 km per uur.

Fiscaal kunnen in deze regeling ook sportieve fietsen zoals een racefiets of mountainbike ingezet worden als fiets van de zaak.

Bijtelling over de consumentenadviesprijs

De in Nederland door de fabrikant of importeur publiek kenbaar gemaakte consumentenadviesprijs geldt als uitgangspunt voor de waarde waarover de bijtelling van 7% wordt berekend. Als er voor de fiets geen consumentenadviesprijs bekend is, moet de consumentenadviesprijs van de vergelijkbaarste fiets gehanteerd worden.

Deze waarde geldt zowel voor een nieuwe als voor een gebruikte fiets.

Tip! Het is daarom vaak aantrekkelijk de fiets na een aantal jaren door de werknemer in privé over te laten nemen. De werkgever mag voor wat betreft de overnameprijs uitgaan van de prijs bij aanschaf minus een afschrijving van 20% per jaar. Dit betekent dat de fiets na vijf jaar gratis door de werknemer zou kunnen worden overgenomen. De bijtelling van 7% vervalt vanaf dat moment. Voor zakelijk gefietste kilometers, inclusief woon-werkverkeer, kan dan een onbelaste vergoeding van € 0,23 (2024) per km worden verstrekt. Daarnaast kan de werkgever voor de overnameprijs van de fiets desgewenst een renteloze lening verstrekken.

Voor gebruikte fietsen zal het niet altijd makkelijk zijn om de oorspronkelijke consumentenadviesprijs te achterhalen. De gezamenlijke fietsimporteurs en fabrikanten hebben daarom via de Stichting Digitaal Samenwerken Tweewielerbranche een onlinetool beschikbaar gesteld op de website www.bijtellingzakelijkefiets.nl.

Btw aftrekbaar onder voorwaarden

Naast het effect op de loonbelasting kan de mate van gebruik voor woon-werkverkeer indirect ook van belang zijn voor de btw-aftrek op de fiets. De btw op de aankoop of de leasetermijnen is tot maximaal € 130 aftrekbaar.

Aan deze aftrek zijn in het BUA (Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting) wel voorwaarden verbonden. Die houden in dat de werkgever in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren aan de werknemer niet eerder een fiets heeft verstrekt of ter beschikking heeft gesteld. Daarnaast mag de werkgever voor deze btw-aftrek vanaf het verstrekken of ter beschikking stellen van de fiets tot het einde van het kalenderjaar en in elk van de twee volgende kalenderjaren niet voor 50% of meer van het aantal dagen een reiskostenvergoeding verstrekken of op een andere manier voorzien in woon-werkverkeer.

Praktisch bezien betekent dit dus bijvoorbeeld géén btw-aftrek als de medewerker naast de fiets ook een auto van de zaak heeft, maar bijvoorbeeld wel btw-aftrek als de medewerker alle dagen per fiets reist en geen reiskostenvergoeding meer krijgt.

De aftrekbeperking van de btw tot maximaal € 130 geldt niet voor de zakelijke fiets van de ondernemer zelf. Deze zal daarom het privégebruik zo goed mogelijk moeten schatten en kan vervolgens dit deel van de btw niet aftrekken.

Eigen bijdrage voor privégebruik

De bijtelling voor het privégebruik van de ter beschikking gestelde fiets van de zaak betreft het bedrag dat bij de werknemer wordt belast voor het privé kunnen gebruiken van de fiets. Feitelijk gaat het daarbij om vaststelling van loon in natura. Voor zover de werknemer zelf de kosten van die fiets betaalt in de vorm van een vergoeding voor privégebruik, is er geen sprake van een belast voordeel en daarom ook niet van fiscaal loon in natura. In de wet is het zo geregeld dat de bijtelling belast wordt ‘voor zover deze uitgaat boven de vergoeding die de werknemer voor het gebruik voor privédoeleinden is verschuldigd’.

Tip! Belangrijk is dan wel dat de werkgever de bijdrage van de werknemer juridisch en administratief de vorm geeft van een vergoeding voor privégebruik en dat dit administratief via de loonstrook verwerkt wordt.

Betaalt de werknemer een eigen bijdrage voor de ter beschikking gestelde fiets, dan is die bijdrage belast met btw. Voor de btw-aftrek van maximaal € 130 moet vervolgens worden beoordeeld of de inkoopprijs minus de eigen bijdrage hoger of lager is dan € 749 inclusief btw. Als het saldo niet hoger is dan dit bedrag, komt de voor de inkoop/lease van de fiets aan de ondernemer in rekening gebrachte btw volledig voor aftrek in aanmerking.

Als de inkoopprijs of het totaal van de leasetermijnen na aftrek van de eigen bijdrage van de werknemer hoger is dan € 749 inclusief btw, is de aftrek van btw uitgesloten voor het bedrag dat uitkomt boven € 749.

Investeringsaftrek

Op zakelijke, al dan niet ter beschikking gestelde fietsen kunt u in aanmerking komen voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). Op elektrische bakfietsen en speedpedelecs kan daarnaast de milieu-investeringsaftrek (MIA) van toepassing zijn. Die investeringsaftrek geldt ook bij operationele lease, waarbij de leasemaatschappij de aftrek toepast.

Volgens code A3119 van de Milieulijst van 2024 komt de elektrische bakfiets in aanmerking voor 36% MIA en voor 75% willekeurige afschrijving. Het gaat daarbij om een bakfiets voor het vervoeren van goederen of personen, waarbij de aanschaf per bakfiets ten minste € 4.000 bedraagt. De MIA geldt dan ook voor een eventuele aanhangwagen en wisselaccu. Bakfietsen die ook voor privédoeleinden gebruikt worden en/of woon-werkverkeer komen niet in aanmerking voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving.

Daarnaast komt in 2024 de eerdergenoemde speedpedelec in aanmerking voor 27% MIA, code E 3118. Een oplaadpunt komt niet voor de MIA in aanmerking.

Tip! Om voor MIA en willekeurige afschrijving in aanmerking te komen, moet de investering binnen drie maanden na het aangaan van de verplichting(en) zijn aangemeld bij de RVO.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Advieswijzer Zonnepanelen op uw woning

By nieuws

Overweegt u om zonnepanelen op uw privéwoning te plaatsen? Dan betaalt u als particulier geen btw meer. Wat zijn de regels hieromtrent? En wat als u als ondernemer vanuit huis werkt en ook zonnepanelen wilt? Wat zijn dan de fiscale mogelijkheden? En hoe zit het met de salderingsregeling? Op deze vragen gaan we in deze Advieswijzer in.

Btw op zonnepanelen

Zonnepanelen

Vanaf 1 januari 2023 geldt voor de levering en installatie van zonnepanelen op of bij een woning een btw-tarief van 0%. Hieraan zijn wel de nodige voorwaarden verbonden. De verlaging van het btw-tarief naar 0% betekent dat het voor de meeste particulieren voordeliger is om niet btw-plichtig te zijn. U kunt immers geen btw meer verrekenen, aangezien er op de aangeschafte zonnepanelen geen btw rust. Bent u wél btw-plichtig, dan moet u btw betalen over de door u zelf opgewekte en verbruikte energie én over de door u zelf opgewekte energie die u teruglevert aan uw energiebedrijf.

Wanneer 0% btw?

Het btw-tarief van 0% geldt voor niet-geïntegreerde zonnepanelen. Dit zijn zonnepanelen die niet tevens dienen als dakbedekking. Voor geïntegreerde zonnepanelen geldt het 0%-tarief op nieuwbouwwoningen, maar alleen als uitsluitend de zonnepanelen geleverd of geïnstalleerd worden. Worden zowel de zonnepanelen als de nieuwbouwwoning geleverd, dan gaan de zonnepanelen deel uitmaken van de woning en dient het normale tarief van 21% op zowel de woning als de zonnepanelen toegepast te worden.

Het 0%-tarief geldt niet alleen voor zonnepanelen op het dak van een woning, maar ook voor de levering en installatie bij een woning. Dit betekent dat het 0%-tarief ook van toepassing is als de zonnepanelen geleverd en geïnstalleerd worden op een garage of schuur bij een woning, een serre, een aan- of uitbouw of in de tuin van een woning. Verder kan het ook gaan om een vakantiewoning of een woning van een bedrijf aan huis, indien de zonnepanelen ook privé worden gebruikt. Ten slotte vallen ook zonnepanelen die een Vereniging van Eigenaren koopt voor op een appartementencomplex onder het 0%-tarief.

Hoe blijft u buiten de btw-plicht?

Zoals aangegeven, is het voor de meeste particulieren tegenwoordig voordelig om niet btw-plichtig te zijn. Fiscaal moet hierbij onderscheid worden gemaakt in twee situaties. In de eerste situatie gaat het erom dat uw jaaromzet aan energie maximaal € 1.800 bedraagt. Deze situatie is het eenvoudigst, omdat u dan fiscaal geen actie hoeft te ondernemen. U hoeft zich dus ook niet bij de Belastingdienst te melden.

Bedraagt uw jaaromzet aan energie meer dan € 1.800, maar niet meer dan € 20.000, dan kunt u gebruikmaken van de kleineondernemersregeling (KOR). Dit zal het geval zijn als het opwekvermogen van uw installatie meer is dan 15.000 Wattpiek. Ook bij de KOR brengt u geen btw in rekening en kunt u zelf ook geen btw in aftrek brengen. Particulieren die maximaal € 20.000 aan stroom opwekken, kunnen dus van de KOR gebruikmaken. Dat geldt ook voor ondernemers met een omzet – inclusief de door de zonnepanelen opgewekte stroom – van maximaal € 20.000. Als u van de KOR gebruik wilt maken, moet u zich wel aanmelden bij de Belastingdienst.

Let op! Kiest u voor toepassing van de KOR (bij een omzet tussen € 1.800 en € 20.000), dan geldt deze minimaal voor drie jaar. Bent u ondernemer en investeert u binnen deze periode, dan kunt u de op deze investeringen rustende btw dus niet terugvragen. Houd hier rekening mee.

Teruggave btw op deel van woning?

Lange tijd speelde de vraag of naast de btw op zonnepanelen ook een deel van de btw op de bouwkosten van een woning aftrekbaar zou zijn, omdat de woning nodig is voor het plaatsen van de zonnepanelen. Inmiddels is duidelijk dat aftrek van een deel van de btw op de bouwkosten van een woning over het algemeen niet mogelijk is. De Hoge Raad oordeelde namelijk dat een particulier die een woning laat bouwen deze bouwkosten hoe dan ook maakt, ook als er geen zonnepanelen op geplaatst zouden worden. De bouwkosten zijn dan niet gemaakt voor het met zonnepanelen opwekken van energie en dit tegen vergoeding terugleveren. De btw over die bouwkosten kan daarom niet in aftrek komen.

Tip! Wilt u weten of in uw geval een deel van de btw op de bouwkosten van een woning mogelijk wel aftrekbaar is? Bijvoorbeeld omdat u van mening bent dat u de bouwkosten niet ‘hoe dan ook’ zou maken? Neem dan contact met ons op. Wij kunnen samen met u bekijken wat er eventueel mogelijk is.

Zzp’ers met bedrijf aan huis

Ondernemers die vanuit huis werken, zonnepanelen op hun woning installeren en een omzet hebben van meer dan € 20.000, zijn voor de levering van de met zonnepanelen opgewekte energie btw-plichtig. Dit betekent dat ze btw moeten afdragen over de opgewekte energie die ze terugleveren aan de energiemaatschappij én over de opgewekte energie die ze zelf verbruiken. Anders dan voorheen mag het af te dragen bedrag via het forfait worden bepaald als het opwekvermogen van de zonnepanelen niet meer bedraagt dan 15.000 Wattpiek per jaar. Het gebruik van het forfait is niet verplicht. Bij een hoger opwekvermogen moet de af te dragen btw zo goed mogelijk worden berekend op basis van het verbruik.

Let op! Tot 1 januari 2023 konden ondernemers het btw-bedrag niet vaststellen aan de hand van een forfait. Vanaf 1 januari 2023 is dit wel mogelijk.

Btw-forfait

Bij gebruik van het btw-forfait is het jaarlijkse opwekvermogen van de zonnepanelen bepalend, alsmede de vraag of er sprake is van geïntegreerde of niet-geïntegreerde zonnepanelen. Het af te dragen bedrag aan btw volgt uit onderstaande tabel.

Opwekvermogen in Wattpiek per jaar  Forfait niet-geïntegreerde zonnepanelen   Forfait geïntegreerde zonnepanelen
 0-1000  € 20  € 5
 1001-2000  € 40  € 10
 2001-3000  € 60  € 20
 3001-4000  € 80  € 30
 4001-5000  € 100  € 40
 5001-6000  € 120  € 50
 6001-7000  € 140  € 60
 7001-8000  € 160  € 70
 8001-9000  € 180  € 80
 9001-10000  € 200  € 90
 10001-11000  € 220  € 100
 11001-12000  € 240  € 110
 12001-13000  € 260  € 120
 13001-14000  € 280  € 130
 14001-15000  € 300  € 140

Let op! Als u gebruikmaakt van de forfaits, mag u geen btw in rekening brengen aan uw energieleverancier.

Tip! Als u subsidie heeft ontvangen voor de aanschaf van de zonnepanelen, hoeft hierover geen btw te worden afgedragen.

Invloed zonnepanelen op winst

Ondernemers kunnen de zonnepanelen op het dak van hun privéwoning tot hun bedrijfsvermogen rekenen. Dit kan als de zonnepanelen voor minstens 10% zakelijk worden gebruikt. Als de zonnepanelen tot het bedrijfsvermogen worden gerekend, kan hierop worden afgeschreven. Volgens een rechterlijke uitspraak bedraagt de afschrijvingstermijn twintig jaar.

Volgens een andere rechterlijke uitspraak kan op zonnepanelen niet apart worden afgeschreven en vormen ze geen zelfstandig bedrijfsmiddel, maar een onderdeel van het pand waarop ze worden geïnstalleerd. In deze uitspraak betrof het huurwoningen van een woningcorporatie. Deze situatie was echter zo bijzonder dat het onduidelijk is of hieruit moet worden afgeleid dat zonnepanelen altijd onderdeel van een gebouw uitmaken.
Worden zonnepanelen tot het bedrijfsvermogen gerekend, dan behoren de opbrengst van de energie en de energie die privé wordt verbruikt tot de winst. Dit zal zo goed mogelijk moeten worden geschat. Een andere optie kan zijn de zakelijk verbruikte energie door middel van aparte meters bij te houden.

Behalve dat op de zonnepanelen kan worden afgeschreven, komen ze ook in aanmerking voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. Daarnaast kan op zonnepanelen – als ze in 2023 zijn aangeschaft – eenmalig versneld worden afgeschreven tot een maximum van 50%. Het restant van de aanschafprijs dient dan in de resterende negentien jaar te worden afgeschreven.

Het bovenstaande betekent dat u bij een investering in zonnepanelen vooraf zo goed mogelijk moet berekenen of u de zonnepanelen al dan niet tot uw ondernemingsvermogen gaat rekenen. Het voordeel is dat u op de zonnepanelen kunt afschrijven, kunt profiteren van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en van de faciliteit inzake versneld afschrijven. Het nadeel is dat u de energieopbrengst die u niet zakelijk verbruikt tot de winst moet rekenen. Het zal van de omstandigheden afhangen of dit voor- of nadelig voor u uitpakt. Raadpleeg hierover bij twijfel uw adviseur.

Invloed zonnepanelen op WOZ-waarde

De rechter heeft eerder beslist dat door het plaatsen van zonnepanelen de WOZ-waarde van uw pand kan toenemen. Dit betekent onder meer dat u als eigenaar een hogere aanslag OZB kunt krijgen en een hoger eigenwoningforfait moet opgeven bij de aangifte inkomstenbelasting als u over een eigen woning beschikt. Het maakt niet uit of u geïntegreerde of niet-geïntegreerde zonnepanelen heeft geplaatst. Ook het feit dat u de zonnepanelen weer kunt demonteren bij verhuizing is niet van belang. In de praktijk blijken voor de bepaling van de WOZ-waarde echter niet alle gemeentes rekening te houden met het al dan niet aanwezig zijn van zonnepanelen.

Zonnepanelen aangeschaft vóór 2023

Heeft u als particulier of als ondernemer uw zonnepanelen aangeschaft vóór 2023, dan is hierover 21% btw gerekend. Deze btw heeft u als particulier en als ondernemer terug kunnen vragen. U moest daartoe binnen zes maanden na het jaar van aanschaf het formulier Opgaaf zonnepaneelhouders naar de Belastingdienst zenden. Heeft u in 2022 zonnepanelen gekocht, dan moest u dit formulier dus vóór 1 juli 2023 inzenden. Na deze periode kunt u nog vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de zonnepanelen zijn gekocht, het formulier inzenden. De btw-aangifte die u daarna doet, wordt aangemerkt als een ‘ambtshalve’ teruggaveverzoek voor de btw. Wordt dit afgewezen, dan kunt u daarover niet inhoudelijk in beroep bij de rechter.

Als de zonnepanelen tot een (huwelijks)goederengemeenschap behoren, kan alleen de persoon die op de energienota staat vermeld zich aanmelden als btw-ondernemer. De factuur van de zonnepanelen moet dan ook op naam van deze persoon staan. Als de zonnepanelen niet tot een goederengemeenschap behoren, kan alleen degene die de zonnepanelen aanschaft zich aanmelden als btw-ondernemer. Ook in dit geval moet het energiecontract op naam van deze persoon zijn afgesloten. Dit is althans de werkwijze die de Belastingdienst strikt hanteert. De rechter heeft zich hierover voor zover ons bekend nog niet uitgelaten. Zou deze kwestie aan de rechter worden voorgelegd, dan zou de uitleg wel eens ruimer kunnen zijn. Maar als u nog kunt sturen op de tenaamstelling, dan is het veiliger om de werkwijze van de Belastingdienst aan te houden.

KOR

Bent u aangemeld als ondernemer, dan moet u over de energieopbrengst btw afdragen. U kunt hieraan ontkomen door na het jaar van aanschaf te kiezen voor de KOR, de kleineondernemersregeling. Dit kan echter alleen als uw jaaromzet niet meer dan € 20.000 bedraagt. Daarom zal het voor veel zzp’ers niet mogelijk zijn om voor de KOR te kiezen.

Salderingsregeling

Nederland kent de zogenaamde salderingsregeling. Hierbij wordt de door u geleverde stroom verrekend met de door u afgenomen stroom. Ook in het geval van saldering is echter sprake van een vergoeding voor de door u geleverde stroom. Zelfs indien u meer stroom verbruikt dan u levert, bent u in principe ook gewoon btw-ondernemer. In de praktijk zullen er immers altijd momenten zijn dat u meer stroom opwekt dan u op dat moment verbruikt. Het maakt overigens niet uit of u een zogenaamde slimme meter heeft of niet. Voor alle meters geldt een vergoeding.

Afbouw salderingsregeling?

De salderingsregeling zou vanaf 2025 geleidelijk worden afgebouwd. De Eerste Kamer heeft echter niet met het voorstel ingestemd, zodat de salderingsregeling voorlopig ongewijzigd wordt voortgezet.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Advieswijzer Belasting over overwerk, bonussen en andere extra’s

By nieuws

Waarom betaal ik zoveel meer belasting over de vergoeding voor mijn overwerk, bonussen en andere extra’s dan over mijn normale salaris? Dat is een vraag die u als werkgever waarschijnlijk weleens van uw werknemers krijgt. Hoe zit het nu echt?

Werknemers klagen weleens dat overwerken niet loont, omdat er voor hun gevoel bijna niets overblijft. En dat geldt niet alleen voor de vergoeding voor overwerk. Ook bonussen en andere extra vergoedingen lijken extra belast te worden.

Het gevoel is begrijpelijk. Het is echter uiteindelijk niet de vergoeding voor overwerk of de bonus die extra belast wordt, maar de belasting over het gehele loon stijgt. Het loon- en inkomstenbelastingtarief stijgt namelijk over het algemeen als het loon/inkomen hoger wordt. Daarnaast dalen de heffingskortingen (de kortingen op de te betalen belasting) vanaf een bepaald loon/inkomen. Het is dus niet zo dat het extra loon door het overwerk of een bonus zwaarder belast wordt, maar over het totale loon is meer belasting verschuldigd. Het totale loon is immers hoger geworden.

Kunt u het nog volgen? Het is een lastig systeem dat inmiddels in de politiek ook ter discussie is gesteld. Voorlopig hebben we hier echter nog mee te maken. Daarom in deze advieswijzer een uitleg voor werkgever en werknemer ter verduidelijking.

Loonheffing

Geld

Voordat een werkgever loon kan uitbetalen aan een werknemer, moet de werkgever eerst loonbelasting en premies volksverzekeringen berekenen. Tezamen is dit de loonheffing. Deze loonheffing trekt de werkgever af van het brutoloon en betaalt hij aan de Belastingdienst. De berekening van deze loonheffing bestaat onder meer uit een tarief (percentage) verminderd met zogenaamde heffingskortingen. Met name die heffingskortingen maken de loonheffing ondoorzichtig. Hierna volgt een uitleg.

Tarief

De hoogte van het toe te passen tarief is afhankelijk van de hoogte van het loon van een werknemer. In 2024 bedraagt dit tarief voor iemand die de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt 36,97% tot en met een loon van € 75.518 op jaarbasis. Boven dat loon bedraagt het tarief 49,50%.

Heffingskortingen

Naast de berekening van het tarief moet de werkgever ook rekening houden met de zogenaamde heffingskortingen. Heffingskortingen zijn bedragen die in mindering komen op de in te houden bedragen, kortingen op de te betalen belasting dus. Eerst berekent de werkgever de belasting en premies volksverzekeringen aan de hand van het tarief. De heffingskortingen verlagen vervolgens dit berekende bedrag. Het dan resterende bedrag moet de werkgever van het brutoloon van de werknemer aftrekken en betalen aan de Belastingdienst.

Voorbeeld
Een werknemer verdient € 2.200 per maand. Het bedrag dat de werkgever moet inhouden, bedraagt € 813 (36,97% van € 2.200). Als deze werknemer in deze maand recht heeft op € 697 heffingskorting, houdt de werkgever geen € 813 in, maar € 116 (€ 813 min € 697). Per saldo houdt de werknemer door toepassing van de heffingskortingen € 2.084 (€ 2.200 min € 116) netto over. Hoewel het werkelijke tarief dus 36,97% bedraagt, ervaart deze werknemer een belasting- en premiedruk van 5,27% (€ 116 gedeeld door € 2.200 vermenigvuldigd met 100%).

Heffingskortingen toegepast op normale salaris

De heffingskortingen worden altijd volledig gebruikt bij de berekening van de heffing op het normale maandelijkse salaris. Op die manier kan iedere werknemer volledig gebruikmaken van zijn recht op korting. Heeft iemand recht op € 697 heffingskortingen in een maand, dan wordt deze volledige € 697 in mindering gebracht zoals in het voorbeeld hiervoor. Dit betekent wel dat als een werknemer in een maand extra loon ontvangt (bijvoorbeeld in verband met de uitbetaling van overuren of een bonus), daar geen extra heffingskorting op in mindering wordt gebracht. Het totale recht aan heffingskortingen is immers al opgegaan bij de berekening van het normale loon.

Voorbeeld
De werknemer uit het vorige voorbeeld krijgt in de maand maart € 500 extra loon in verband met de uitbetaling van overuren. Het totale loon in deze maand bedraagt hierdoor € 2.700 in plaats van € 2.200. Het bedrag dat de werknemer moet inhouden, bedraagt € 998 (36,97% van € 2.700). Het recht op heffingskorting in deze maand bedraagt voor de werknemer € 676. De werkgever houdt daarom € 322 (€ 998 min € 676) in. Per saldo houdt de werknemer deze maand € 2.378 (€ 2.700 min € 322) netto over. Hoewel het geldende tarief ook hier 36,97% bedraagt, ervaart deze werknemer een belasting- en premiedruk van 11,93% (€ 322 gedeeld door € 2.700 vermenigvuldigd met 100%).

De belasting- en premiedruk over het totale loon stijgt dus, omdat het totale loon hoger is geworden. Het extra loon wordt niet extra zwaar belast, maar het gemiddelde tarief over het totale loon stijgt. Ter vergelijking: op het loon van een werknemer met een normaal loon van € 2.700 per maand moet ook € 322 belasting en premies worden ingehouden. Ook deze werknemer ervaart een belasting- en premiedruk van 11,93%. Het is dus niet zo dat incidenteel extra loon meer belast wordt dan een vast hoger loon.

Heffingskortingen: geen vaste bedragen

In de vorige twee voorbeelden daalde het recht op heffingskorting van € 697 bij een loon van € 2.200 naar € 676 bij een loon van € 2.700. Heffingskortingen zijn namelijk geen vaste bedragen, maar ze zijn afhankelijk van de hoogte van het loon/inkomen. Dit betekent dat de heffingskortingen lager kunnen worden als het totale loon hoger wordt. Dit betekent dus ook dat als gevolg van extra loon, de totale heffingskortingen lager kunnen worden.

Algemene heffingskorting

Zo bedraagt een van de heffingskortingen, de algemene heffingskorting, in 2024 bijvoorbeeld € 3.362 per jaar bij een jaarlijks loon tot en met € 24.813. Is het jaarlijkse loon hoger, dan is de algemene heffingskorting ongeveer € 0,0663 lager voor elke euro boven deze € 24.813. Bij een jaarlijks loon van € 75.518 of meer, bestaat in 2024 daardoor helemaal geen recht meer op algemene heffingskorting.

Arbeidskorting

Een andere heffingskorting, de arbeidskorting, loopt eerst op tot maximaal € 5.532 per jaar bij een jaarlijks loon van €39.958, maar wordt voor elke euro boven deze € 39.958 verlaagd met € 0,0651. Vanaf een jaarlijks loon van € 124.935 bestaat daardoor helemaal geen recht meer op arbeidskorting.

Deze op- en afbouw van de heffingskortingen hebben dus ook invloed op belasting- en premiedruk die een werknemer ervaart.

Let op! De heffingskortingen kunnen ook een rol spelen bij de vraag of een werknemer nog inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (hierna: inkomstenbelasting) verschuldigd is. De loonheffing die de werkgever inhoudt, is namelijk een voorheffing op de inkomstenbelasting. Bij een werknemer met één dienstverband is de ingehouden loonheffing, afgezien van persoonlijke omstandigheden zoals een eigen huis of alimentatie, over het algemeen gelijk aan de inkomstenbelasting. Deze werknemer hoeft dan geen inkomstenbelasting te betalen. Bij werknemers met meer dienstverbanden is het totaal van de ingehouden loonheffing door de meerdere werkgevers vaak lager dan de inkomstenbelasting. Deze werknemer moet dan bijbetalen via zijn aangifte inkomstenbelasting. Dit verschil kan veroorzaakt worden doordat meerdere werkgevers rekening hebben gehouden met de heffingskortingen, terwijl elke werknemer daar uiteindelijk maar één keer recht op heeft. Een andere oorzaak kan een verschil in tarief zijn over de afzonderlijke lonen en het totale loon (hoger tarief bij hoger totaal loon).

Gevolgen voor andere regelingen

Werknemers moeten zich realiseren dat er diverse regelingen bestaan die afhankelijk zijn van het inkomen (loon is onderdeel van dit inkomen). Denk bijvoorbeeld aan diverse toeslagen (kinderopvangtoeslag, zorgtoeslag, huurtoeslag) en het kindgebonden budget. Een hoger loon/inkomen zou kunnen betekenen dat recht bestaat op minder of geen bijdrage uit deze regelingen.
Een werkgever heeft geen inzicht in de persoonlijke situatie van de werknemer en kan daarom met deze gevolgen geen rekening houden. De werknemer moet daarom zelf de gevolgen van een hoger loon voor andere regelingen beoordelen.

Tip! Op de website van het Nibud zijn diverse handige hulpmiddelen voor de werknemer beschikbaar. Zo kan een werknemer meer inzicht krijgen in wat meer uren werken betekent voor het nettoloon door gebruik te maken van de WerkUrenBerekenaar. Wil een werknemer weten op welke regelingen mogelijk recht bestaat, laat de werknemer dan gebruikmaken van BerekenUwRecht. En wijs de werknemer ook eens op de andere hulpmiddelen op de website van het Nibud, zoals Geldplan Pensioen (voor inzicht in het pensioen) en Geldplan Rondkomen met kinderen (voor inzicht in regelingen en subsidies voor gezinnen met kinderen).

Vrije ruimte in werkkostenregeling

Als een werkgever ervoor kan kiezen om een extra vergoeding aan te wijzen in de vrije ruimte, dan kan dit gunstig zijn voor de werknemer. De werknemer heeft dan geen last van afbouw van heffingskortingen of gevolgen voor andere regelingen. Bedragen die aangewezen zijn in de vrije ruimte tellen namelijk niet mee als loon voor de werknemer voor de heffingskortingen of de andere regelingen.

Let op! Het is niet mogelijk om zonder meer loon aan te wijzen in de vrije ruimte. Hiervoor gelden voorwaarden. Zo moet het bijvoorbeeld gebruikelijk zijn om bepaalde vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen aan te wijzen. Bovendien is de vrije ruimte in 2024 beperkt tot 1,92% over de eerste € 400.000 totale loonsom en 1,18% over het meerdere. Komt het totaal van deze vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen in een jaar boven deze vrije ruimte, dan betaalt de werkgever 80% eindheffing over dit meerdere.

Tot slot

De berekening van de loonheffing over lonen is niet eenvoudig. In de tekst en de voorbeelden hiervoor is geprobeerd het een en ander zo eenvoudig mogelijk te houden. Houd er daarom rekening mee dat de voorbeelden niet de werkelijke heffingen, heffingskortingen en nettolonen weergeven, maar dat de werkelijkheid hier iets van kan afwijken.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Vanaf boekjaar 2025 jaarrekening verplicht elektronisch deponeren

By nieuws

Rechtspersonen zijn verplicht hun jaarrekening te deponeren bij de Kamer van Koophandel. Vanaf het boekjaar 2025 moet dit door alle rechtspersonen verplicht digitaal gebeuren.

SBR

Typen

Deponeren moet via SBR (Standard Business Reporting). In verband hiermee wordt dit jaar het Besluit elektronische deponering handelsregister aangepast.

Uitzonderingen vervallen

Tot nu toe hoefden sommige rechtspersonen hun jaarrekening niet elektronisch aan te leveren. Deze uitzonderingen komen vanaf genoemd boekjaar dus te vervallen. 

Toch op papier?

In zeer specifieke uitzonderingssituaties kan de jaarrekening toch op papier worden aangeleverd. In dat geval kan verzocht worden om de jaarrekening niet digitaal aan te leveren. Dit verzoek moet worden ingediend via .

Rechter: verdubbeling ozb-tarief onredelijk

By nieuws

In sommige gemeentes is sprake van een forse stijging van de ozb-tarieven. Een verdubbeling van het tarief kan echter niet door de beugel, aldus het gerechtshof in Den Haag. Het Hof geeft de betreffende gemeente Vlaardingen in een zaak dan ook een flinke veeg uit de pan en beperkt de verhoging tot 3%.

Onroerendezaakbelasting (ozb)

Bedrijfspand

Gemeentes kunnen van woningen en niet-woningen ozb heffen. Voor woningen geldt dit alleen voor eigenaren, voor niet-woningen ook voor gebruikers.

Afschaffen ozb gebruiker, verdubbeling tarief eigenaren

De gemeente Vlaardingen kwam enige jaren geleden op het idee om de ozb voor gebruikers van niet-woningen af te schaffen. De eigenaren van niet-woningen betaalden het gelag. Hun tarief verdubbelde bijna!

Hof verwerpt argumenten

De eigenaar van een aantal verhuurde panden ging tegen zijn aanslagen ozb in bezwaar en na afwijzing van dit bezwaar in beroep. De man kreeg in hoger beroep gelijk van het gerechtshof. Het Hof verwierp alle argumenten die de gemeente voor de drastische verhoging naar voren bracht. 

Geen feiten

Zo stelde de gemeente dat een eigenaar de hogere ozb kon doorberekenen aan de huurder. Dit bleek echter niet uit de feiten. Verder gaf de gemeente aan de belasting naar de eigenaren te verleggen, om er zo voor te zorgen dat leegstand niet tot minder opbrengsten aan ozb zou leiden. Deze ‘algemene ervaringsregel’ was het Hof echter onbekend en bovendien bleek ook dit niet uit de feiten. Het Hof was bovendien niet te spreken over het feit dat met de nadelige gevolgen voor de eigenaren geen rekening was gehouden en dat een stapsgewijze verhoging van het tarief niet was overwogen.

Algemene rechtsbeginselen

Het Hof concludeerde dan ook dat de maatregelen in strijd waren met de algemene rechtsbeginselen. Het Hof noemt in dit verband strijd met het evenredigheidsbeginsel en strijd met het verbod op willekeur en de redelijkheid. Van de verhoging met 98% werd door het Hof dan ook 95% geschrapt.

Advieswijzer Fiscale eenheid

By nieuws

Onderneemt u vanuit meerdere bv’s, dan kan het fiscaal aantrekkelijk zijn om de bv’s een fiscale eenheid te laten vormen. Zowel in de vennootschapsbelasting als in de omzetbelasting is een fiscale eenheid mogelijk.

De voorwaarden luisteren nauw en alhoewel deze constructie zeker voordelen kent, zijn er ook enkele belangrijke nadelen. In deze advieswijzer komt zowel de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting als de fiscale eenheid in de omzetbelasting aan bod.

Fiscale eenheid vennootschapsbelasting

Bedrijfspand

Op verzoek kan een holding (moedervennootschap) samen met een of meer dochtervennootschappen (werk-bv’s) voor de vennootschapsbelasting worden aangemerkt als een fiscale eenheid. Juridisch blijven de vennootschappen gescheiden, maar fiscaal worden zij gezien als één belastingplichtige. De resultaten van de dochtervennootschap(pen) worden namelijk toegerekend aan de moedervennootschap.

Let op! Een verzoek om een fiscale eenheid moet schriftelijk worden ingediend bij de Belastingdienst. Hiervoor dient een aantal formulieren te worden ingevuld. Deze treft u aan op de site van de Belastingdienst. Het verzoek moet binnen drie maanden na de gewenste ingangsdatum zijn ingediend.

Voorwaarden aangaan fiscale eenheid

Niet alle bv’s kunnen zomaar een fiscale eenheid met elkaar vormen. Er geldt een aantal eisen:

  • De moedervennootschap bezit ten minste 95% van het gehele juridische en economische eigendom van het nominaal gestorte aandelenkapitaal van de dochtervennootschap. Dit aandelenbezit vertegenwoordigt ten minste 95% van de statutaire stemrechten in de dochtervennootschap. In alle gevallen geeft het aandelenbezit recht op ten minste 95% van de winst en ten minste 95% van het vermogen van deze dochtervennootschap.
  • De boekjaren van de deelnemende bv’s moeten samenvallen. Er geldt een uitzondering wanneer een bv in de loop van het jaar wordt opgericht.
  • Alle deelnemende bv’s moeten dezelfde winstbepalingsregels hanteren.
  • Zowel de moedervennootschap als de dochtervennootschap(pen) moet(en) feitelijk in Nederland zijn gevestigd.

Let op! Doordat de moedervennootschap ten minste 95% van het gehele juridische en economische eigendom van de aandelen in de dochtervennootschap moet bezitten, is het niet mogelijk om een fiscale eenheid te vormen als de aandelen in de dochtervennootschap zijn ondergebracht en gecertificeerd in een Stichting Administratiekantoor (STAK). Die mogelijkheid was er wel in het verleden, maar deze is ten einde gekomen.

Het is ook mogelijk om in bepaalde ‘buitenlandsituaties’ een fiscale eenheid te vormen tussen Nederlandse vennootschappen. Zo is bijvoorbeeld een fiscale eenheid mogelijk tussen een Nederlandse moedermaatschappij en een Nederlandse kleindochtermaatschappij, wanneer de tussenliggende dochtermaatschappij is gevestigd in een ander EU-land, Noorwegen, IJsland of Liechtenstein. Ook kunnen twee in Nederland gevestigde zustermaatschappijen met elkaar een fiscale eenheid aangaan als de moedermaatschappij is gevestigd in de EU of in Noorwegen, IJsland of Liechtenstein.

Einde fiscale eenheid

Een fiscale eenheid eindigt uiteraard automatisch als niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan.

Zo eindigt de fiscale eenheid bijvoorbeeld als de moedervennootschap een deel of alle aandelen in de dochtervennootschap verkoopt en daardoor minder dan 95% van de aandelen bezit. Ook op gezamenlijk verzoek van de moedervennootschap en de dochtervennootschap kan een fiscale eenheid worden verbroken (ontvoeging). Verbreking kan niet eerder plaatsvinden dan op de datum waarop het verzoek is ontvangen door de Belastingdienst (derhalve geen terugwerkende kracht). Door liquidatie en vereffening van een vennootschap binnen de fiscale eenheid, komt de fiscale eenheid ten aanzien van de vereffende vennootschap uiteraard ook ten einde. Dit wordt formeel echter niet aangemerkt als een ontvoeging. Dat is van belang, omdat sommige antimisbruikmaatregelen alleen in werking treden bij een ontvoeging (en dus niet bij een vereffening).

Voordelen fiscale eenheid

Een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting kent enkele belangrijke voordelen. Zo kunnen verliezen en winsten onderling worden verrekend.

Let op! Dit voordeel is gewijzigd, omdat de voorwaartse verliesverrekening per 1 januari 2022 onbeperkt mogelijk is. De verrekening is wel beperkt tot maximaal € 1 miljoen plus 50% van de belastbare winst. Bij een winst van € 2 miljoen kan dus € 1,5 miljoen verrekend worden. Dit geldt zowel voor de voorwaartse als de achterwaartse verliesverrekening. De achterwaartse verliesverrekening is één jaar gebleven.

Ook kan er zonder fiscale gevolgen tussen de bv’s ‘geschoven’ worden met activa waarop een stille reserve rust. Reorganisatie is daardoor onder voorwaarden binnen de fiscale eenheid zonder belastingheffing mogelijk en er is geen winstneming op transacties binnen de fiscale eenheid. Wel geldt in dergelijke gevallen de voorwaarde dat de fiscale eenheid zes jaar (soms drie jaar) in stand moet blijven. Anders kan mogelijk alsnog belastingheffing over de stille reserves plaatsvinden.

Een ander voordeel van een fiscale eenheid kan zich voordoen als de gemengde kosten van de bv’s dermate hoog zijn, dat het financieel voordeliger is om bij de aftrekbeperking te kiezen voor een vast bedrag (in 2024 € 5.600 of 0,4% van de loonsom als dit meer is). Of dit per saldo ook voordeliger is, hangt af van de omvang van de gemengde kosten en van het vaste bedrag.

Tip! Bij een fiscale eenheid hoeft er maar één aangifte vennootschapsbelasting te worden ingediend.

Nadelen fiscale eenheid

Naast voordelen is er ook een aantal belangrijke nadelen. Er kan bijvoorbeeld maar eenmaal geprofiteerd worden van het 19%-vennootschapsbelastingtarief over de eerste € 200.000 belastbare winst. Over het meerdere is 25,8% belasting verschuldigd. Zijn er binnen de fiscale eenheid meerdere bv’s met een winst boven de € 200.000, dan kan er dus maar één keer gebruik worden gemaakt van het 19%-tarief.

Let op! Ook voor de investeringsaftrek kan een nadeel optreden. Deze wordt namelijk beperkt doordat de investeringen van alle deelnemende bv’s bij elkaar worden opgeteld. Hierdoor bereikt de fiscale eenheid eerder de grenzen waarbij de investeringsaftrek gelijk blijft, respectievelijk afneemt of er zelfs helemaal geen recht meer op bestaat. Alleen bij investeringen door de individuele bv’s van niet meer dan € 2.800 per jaar kan een voordeel ontstaan. Ook kan er een voordeel ontstaan als er binnen de fiscale eenheid onderling investeringsgoederen aan elkaar ter beschikking worden gesteld. Verder kan bij de desinvesteringsbijtelling een nadeel ontstaan, omdat eerder de grens van € 2.800 bereikt wordt. De desinvesteringsbijtelling is namelijk van toepassing als voor een bedrag van meer dan € 2.800 aan bedrijfsmiddelen vervreemd wordt.

Een ander belangrijk nadeel is dat iedere bv hoofdelijk aansprakelijk is voor de totale belastingschuld van de fiscale eenheid en dus niet alleen voor het gedeelte van de vennootschapsbelastingschuld dat betrekking heeft op de winst die zij zelf heeft behaald.

Verder kunnen bij het verbreken van de fiscale eenheid problemen ontstaan. Zo zal er in bepaalde gevallen moeten worden afgerekend over de meerwaarde van activa. Ook de verrekening van verliezen van voor en na de fiscale eenheidsperiode met winsten uit deze periode is aan beperkingen gebonden.

Een nadeel kan verder optreden als binnen de fiscale eenheid één onderdeel failliet gaat, omdat onbetaalde schulden tot belaste winst binnen de fiscale eenheid kunnen leiden die anders onbelast zou blijven. 

Fiscale eenheid in de omzetbelasting

De fiscale eenheid in de omzetbelasting kent zo haar eigen regels. Voor het vormen van een fiscale eenheid gelden de volgende voorwaarden:

  • Alle deelnemers moeten in beginsel btw-ondernemer zijn.
  • Alle deelnemers moeten in Nederland wonen of gevestigd zijn of een vaste inrichting in Nederland hebben. Vanaf 1 januari 2024 kunnen buitenlandse vestigingen binnen de EU ook niet langer deel uitmaken van een Nederlandse fiscale eenheid voor de btw.
  • Alle deelnemers moeten op financieel, organisatorisch en economisch gebied dusdanig verweven zijn dat zij een eenheid vormen. Op financieel gebied betekent dit dat meer dan 50% van de aandelen van elk van de vennootschappen direct of indirect in dezelfde handen is. Van organisatorische verwevenheid is sprake als de vennootschappen onder één overkoepelende leiding staan. Economische verwevenheid wil zeggen dat de deelnemers bijvoorbeeld een gemeenschappelijke klantenkring hebben of dat de ene vennootschap in belangrijke mate aanvullende activiteiten verricht voor de andere vennootschap.

Tip! Het is ook mogelijk om een fiscale eenheid te vormen met een andere rechtsvorm, bijvoorbeeld een cv of een stichting, maar ook met een natuurlijk persoon. Zo kan er dus een fiscale eenheid bestaan tussen de bv en haar directeur-grootaandeelhouder (dga) als deze dga bijvoorbeeld een pand verhuurt aan zijn bv.

Aangaan fiscale eenheid

Indien wordt voldaan aan voornoemde voorwaarden, bestaat de fiscale eenheid automatisch. De Belastingdienst hoeft daarvoor niet per se een beschikking af te geven. Er mag dan toch al worden gehandeld als fiscale eenheid, al mag ook worden gehandeld alsof er geen fiscale eenheid is. Op verzoek kunnen vennootschappen ook een beschikking voor de fiscale eenheid vragen aan de Belastingdienst. De belastinginspecteur kan ook op eigen initiatief een fiscale eenheid vaststellen. In allebei de gevallen zal de inspecteur een beschikking afgeven en staat de fiscale eenheid als zodanig bij de Belastingdienst geregistreerd.

Tip! Indien twijfel bestaat of wel of niet wordt voldaan aan de voorwaarden terwijl de fiscale eenheid wel wenselijk is, is het verstandig om de fiscale eenheid bij beschikking te laten vaststellen.

De voor- en nadelen

De fiscale eenheid in de omzetbelasting kent als belangrijk voordeel dat de deelnemende vennootschappen geen btw betalen over onderlinge leveringen van goederen en diensten. Dit kan financieel voordelig zijn, als zonder fiscale eenheid de door een van de vennootschappen in rekening gebrachte btw bij de andere vennootschap niet (volledig) aftrekbaar zou zijn. Bijvoorbeeld omdat die andere vennootschap btw-vrijgestelde prestaties verricht.

Ook hoeft er maar één btw-aangifte te worden gedaan. Niet iedere vennootschap hoeft dus meer apart een aangifte omzetbelasting te doen (als het wenselijk is, kan dat overigens wel). Er vindt dus een (gecombineerde) aangifte op naam van de fiscale eenheid plaats. De fiscale eenheid krijgt één btw-nummer.

Let op! Op facturen moeten de individuele vennootschappen gewoon het eigen btw-nummer vermelden, niet het nummer van de fiscale eenheid.

Een belangrijk nadeel is dat alle deelnemende vennootschappen in de fiscale eenheid hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door de fiscale eenheid te betalen btw. Dit geldt echter pas zodra een beschikking is afgegeven door de Belastingdienst. Zo is het dus mogelijk om te handelen als fiscale eenheid zonder beschikking, zodat ook geen onderlinge aansprakelijkheid bestaat. Wel zal het bestaan van de fiscale eenheid dan eerder onder de aandacht van de Belastingdienst komen, waardoor de Belastingdienst uit zichzelf een beschikking kan afgeven. Daarom kan het soms verstandig zijn om – ondanks dat aan de voorwaarden is voldaan – toch niet als fiscale eenheid te handelen (mits er geen beschikking is uiteraard).

Let op! Omdat de fiscale eenheid in de omzetbelasting van rechtswege bestaat als wordt voldaan aan de voorwaarden, kan een fiscale eenheid niet op verzoek worden verbroken. Er vindt pas een verbreking plaats zodra niet meer wordt voldaan aan een of meerdere van de drie verwevenheden.

Tip! Voldoet een van de vennootschappen niet meer aan de voorwaarden voor een fiscale eenheid, meld dit dan zo snel mogelijk bij de Belastingdienst. Die vennootschap kan dan niet langer deel uitmaken van de fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Zonder melding is de fiscale eenheid wel verbroken, maar blijft de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de btw-schulden bestaan.

Tot slot

In deze advieswijzer heeft u op hoofdlijnen kennis kunnen maken met de voor- en nadelen van de fiscale eenheid. De details maken het fiscale eenheidsregime ingewikkeld. Neem voor meer informatie contact met ons op. Wij kunnen u adviseren over het aangaan dan wel verbreken van een fiscale eenheid.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Ministerraad akkoord met nieuwe groottecriteria van onderneming

By nieuws

De groottecriteria die bepalen of uw onderneming als een grote, middelgrote, kleine of micro-onderneming wordt bestempeld, zijn in het najaar van 2023 in verband met de inflatietrend in de eurozone door de Europese Commissie aangepast. De Nederlandse ministerraad gaat akkoord met de voorgestelde wijzigingen.

Drempelbedragen

De drempelbedragen worden bepaald door drie criteria: omzet, balanstotaal en gemiddeld aantal medewerkers. De bedragen van de criteria balanstotaal en omzet zijn met zo’n 25% verhoogd.

De huidige en bijgestelde drempels (voor 25% inflatie en afgerond naar boven) worden: 

    Balans Netto-omzet
Micro Vorig 350 000 700 000
  Bijgesteld 450 000 900 000
  Toename 28,6% 28,6%
       
 Klein (onderkant) Vorig 4 000 000 8 000 000
  Bijgesteld 5 000 000 10 000 000
  Toename  25,0% 25,0%
       
 Klein (bovenkant) Vorig 6 000 000 12 000 000
  Bijgesteld 7 500 000 15 000 000
  Toename 25,0% 25,0%
       
 Middelgroot/Groot Vorig 20 000 000 40 000 000
  Bijgesteld 25 000 000 50 000 000
  Toename 25,0% 25,0%

Bron: Europese Commissie (DG FISMA)

Bent u controleplichtig?

Kantoor

De drempelbedragen bepalen onder andere of uw onderneming controleplichtig is. Met ingang van de nieuwe criteria krijgen ondernemingen te maken met de controleplicht van de jaarrekening als zij op twee opeenvolgende balansdata voldoen aan minimaal twee van de drie criteria:

  • het balanstotaal kent een waarde van minimaal € 7.500.000;
  • de omzet bedraagt minimaal € 15.000.000;
  • er zijn minimaal 50 werknemers in dienst.

Ingangsdatum mag al voor boekjaar 2023

Alle lidstaten van de EU moeten de nieuwe drempelwaarden uiterlijk vanaf boekjaar 2024 toepassen. De Nederlandse overheid biedt echter de mogelijkheid om, naar keuze van de onderneming, om deze nieuwe drempelbedragen met een vervroegde toepassing voor boekjaar 2023 al in te laten gaan. Dit is met name van belang voor middelgrote ondernemingen die op basis van de nieuwe criteria in boekjaar 2023 niet voldoen aan twee van de drie controlecriteria. Zij zijn daardoor dan voor dat boekjaar niet controleplichtig.

Let op! Valt u niet in de categorie middelgrote/grote onderneming? Dan hoeft u niet te voldoen aan de vereisten van de duurzaamheidsrapportage (CSRD).

Ook alsnog opgaaf UBD voor het jaar 2022 bij btw-verlegd!

By nieuws

Eerder informeerden wij u al dat u een opgaaf UBD moest doen als u in 2023 betalingen deed aan natuurlijke personen die niet bij u in dienstbetrekking waren, tenzij door hen een factuur met btw aan u was uitgereikt. Onlangs werd bekend dat u in zogenaamde btw-verlegd situaties voor het jaar 2022 misschien ook alsnog in actie moet komen en een opgaaf UBD moet doen.

Opgaaf UBD

Bouw

Opgaaf UBD staat voor opgaaf Uitbetaling bedragen aan derden. Deze verplichting voor onder meer ondernemers die inhoudingsplichtig zijn voor de loonbelasting (dus werknemers in dienst hebben) geldt vanaf het jaar 2022. De opgaaf UBD voor het jaar 2022 moest in principe uiterlijk 31 januari 2023 gedaan worden. Voor de opgaaf UBD voor het jaar 2023 gold 31 januari 2024 als uiterste termijn.

Bij de opgaaf UBD gaat het om het verplicht doorgeven aan de Belastingdienst van aan natuurlijke personen betaalde bedragen. Dit doorgeven hoeft onder meer niet als deze natuurlijke personen bij u in dienstbetrekking zijn. Een andere uitzondering is als deze natuurlijke personen een factuur aan u uitreiken met btw.

Let op! De opgaaf UBD geldt ook als de natuurlijke persoon een ondernemer is en bijvoorbeeld een inschrijving heeft in de Kamer van Koophandel. Het gaat erom dat het een betaling betreft aan een natuurlijke persoon die aan u geen factuur of een factuur zonder btw uitreikt.

Wat is een factuur met en zonder btw?

Over de vraag wat een factuur is met en zonder btw bestond in 2023 veel onduidelijkheid. Lange tijd werd gedacht dat een factuur met btw-verlegd door de Belastingdienst gezien werd als een factuur met btw.

Eind 2023, begin 2024 werd pas echt duidelijk dat de Belastingdienst hier anders over dacht. Een factuur met btw-verlegd is naar de mening van de Belastingdienst een factuur zonder btw.

Opgaaf UBD voor btw-verlegd 2023

Dit betekent dat u voor betalingen in 2023 aan natuurlijke personen die aan u een factuur uitreikte met btw-verlegd uiterlijk 31 januari 2024 een opgaaf UBD had moeten doen.

Let op! Deed u dat nog niet, neem dan zo snel mogelijk contact op met de Belastingdienst. Dit doet u door contact te leggen met uw eigen belastingkantoor of door te bellen met de BelastingTelefoon (0800-0543) of door een mail te sturen naar het emailadres . Uiteraard kunnen wij u daarbij helpen. Neem daarvoor zo snel mogelijk contact op met een van onze adviseurs.

Opgaaf UBD voor btw-verlegd 2022

Deed u in 2022 betalingen aan natuurlijke personen die aan u een factuur uitreikte met daarop btw-verlegd? Dan had u eigenlijk uiterlijk 31 januari 2023 een opgaaf UBD moeten doen. Op dat moment was er echter nog helemaal niet duidelijk dat deze verplichting ook hiervoor bestond. 

De hoop was dat de Belastingdienst zou goedkeuren dat deze opgaaf UBD achterwege kan blijven. Helaas is dat niet het geval. U moet daarom alsnog, ook voor het jaar 2022, een opgaaf UBD doen voor deze situaties.

Let op! Deed u dat nog niet, wat heel waarschijnlijk is, neem dan contact op met de Belastingdienst voor maatwerk en afspraken over of en hoe u die opgaaf alsnog moet doen. Dit doet u ook door contact te leggen met uw eigen belastingkantoor of door te bellen met de BelastingTelefoon (0800-0543) of door een mail te sturen naar het emailadres . Uiteraard kunnen wij u ook hierbij assisteren. Neem daarvoor contact op met een van onze adviseurs.

Advieswijzer Dga-taks lenen bij vennootschap (Wet excessief lenen)

By nieuws

Op 1 januari 2023 is de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap in werking getreden. Deze wet regelt grofweg dat de dga die te veel heeft geleend bij de eigen bv, hierover belasting betaalt. Er geldt in 2024 een drempel van € 500.000, in 2023 bedroeg de drempel nog € 700.000. Voor toepassing van deze drempel kan meer meetellen dan alleen een lening aan de dga. Verder zijn ook uitzonderingen op de regel mogelijk. Het meetmoment in 2024 is 31 december 2024. U heeft daarom tot die tijd om te beoordelen wat de wet en de verlaging van de drempel voor uw situatie in 2024 betekent en of u nog actie kunt/moet ondernemen.

Voor wie geldt de wet?

Bril

  • De Wet excessief lenen bij eigen vennootschap kan van toepassing zijn op iedereen:
    die een zogenaamd aanmerkelijk belang heeft in een of meer vennootschap(pen), én
  • die schulden heeft aan die vennootschap(pen) en/of waarvan de partner of zogenaamde verbonden personen of hun partners schulden hebben aan die vennootschap(pen).
    Grofweg heeft iemand een aanmerkelijk belang als diegene:
  • minimaal 5% van de aandelen bezit, en/of
  • het recht heeft om 5% van de aandelen te verwerven, en/of
  • winstbewijzen heeft die betrekking hebben op ten minste 5% van de jaarwinst of ten minste 5% van wat bij liquidatie wordt uitgekeerd.

Met een directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) wordt doorgaans iemand bedoeld die op grond van voorgaande regels een aanmerkelijk belang heeft. Een dga kan dus geraakt worden door deze wet.

Tip! De regels om te bepalen of iemand een aanmerkelijk belang heeft, kunnen complex zijn. Zo kunt u bijvoorbeeld ook een aanmerkelijk belang hebben in een vennootschap waarin u niet direct de aandelen bezit, maar wel indirect via een andere vennootschap. U kunt dus een aanmerkelijk belang hebben in meerdere vennootschappen. Overleg met onze adviseurs of in uw situatie sprake is van een aanmerkelijk belang, in welke vennootschappen en hoe de regels in uw geval uitwerken.

Let op! Deze advieswijzer concentreert zich met name op een aanmerkelijk belang in een bv. Een aanmerkelijk belang kan echter ook in andere entiteiten worden gehouden. Denk bijvoorbeeld aan een deelgerechtigheid in een open fonds voor gemene rekening of een lidmaatschapsrecht in een coöperatie of een aandeel in een andere (Nederlandse of buitenlandse) vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld. Ook in die situaties kan de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap van toepassing zijn.

Schulden hoger dan € 500.000 van dga én partner

Een dga met schulden aan zijn bv die op 31 december 2024 hoger zijn dan € 500.000 kan in 2024 met de gevolgen van de wet te maken krijgen. Het gaat hierbij niet alleen om de schulden van de dga zelf, maar ook om de schulden van de fiscale partner van de dga. Om te beoordelen of de € 500.000 wordt overschreden, worden de schulden van de dga en de fiscale partner bij elkaar opgeteld. Heeft u naast een schuld ook nog een vordering op de bv, dan worden die twee niet gesaldeerd; er wordt dus puur naar de schulden gekeken!

Let op! Heeft u en/of uw fiscale partner een aanmerkelijk belang in meer bv’s, dan moet u de schulden die u en uw fiscale partner hebben aan al die bv’s bij elkaar optellen. Alleen als het totaal op 31 december 2024 niet hoger is dan € 500.000, krijgt u in 2024 niet met de gevolgen van de wet te maken. U kunt dus niet maximaal € 500.000 per bv lenen, maar tezamen met uw fiscale partner maximaal € 500.000 van al uw bv’s tezamen.

Voorbeeld
U heeft een aanmerkelijk belang in bv X en een aanmerkelijk belang in bv Y. U heeft van beide bv’s geld geleend. Bij bv X bedraagt uw schuld op 31 december 2024 € 350.000, bij bv Y € 500.000. Tezamen bedragen uw schulden meer dan € 500.000. Als u niets doet, moet u over 2024 belasting betalen over een bedrag van € 350.000 (€ 850.000 minus € 500.000). Bedroeg de totale schuld op 31 december 2023 ook al € 850.000. Dan moest u over 2023 belasting betalen over € 150.000 (€ 850.000 minus € 700.000). De drempel bedroeg in 2023 namelijk nog € 700.000. In 2024 hoeft u niet nog een keer belasting te betalen over de in 2023 meegenomen € 150.000. Het bedrag van de drempel wordt namelijk met deze € 150.000 verhoogd. Hierdoor bedraagt de drempel in 2024 voor u dan geen € 500.000 maar € 650.000 (€ 500.000 + € 150.000). Over 2024 betaalt u in dat geval belasting over € 200.000 (€ 850.000 minus € 650.000).

Ook indirecte schulden en andere rechten

Bij het inventariseren van uw schulden moet u letten op alle civielrechtelijke schuldverhoudingen en verplichtingen. Ook de indirecte schulden tellen mee.

Let op! Kan de dga en/of zijn fiscale partner alleen een externe financiering krijgen als de bv borg staat? Dan telt deze lening ook mee voor de vraag of de schulden op 31 december 2024 boven de € 500.000 uitkomen. Kan de dga en/of zijn fiscale partner wel een externe financiering krijgen zonder borg, maar zorgt borgstelling door de bv voor betere voorwaarden, dan telt de lening niet mee.

Tip! Overleg met onze adviseurs of in uw situatie mogelijk civielrechtelijke schuldverhoudingen en verplichtingen aanwezig zijn en hoe u om moet gaan met borgstelling door de bv.

Ook schulden van verbonden personen

Hebben uw bloed- of aanverwanten in de rechte lijn schulden aan uw bv, dan moet u deze schulden bij uzelf meetellen voor het deel van hun schulden dat boven de € 500.000 uitkomt.
Bloed- en aanverwanten in de rechte lijn zijn kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen enzovoort en ouder, grootouder en overgrootouders enzovoort van uw en/of uw fiscale partner.

Voorbeeld
Heeft bijvoorbeeld uw kind € 400.000 geleend van uw bv, dan hoeft u niets mee te tellen. Bedraagt de schuld van uw kind aan uw bv op 31 december 2024 echter € 600.000, dan telt u € 100.000 mee voor de beoordeling of u boven de drempel van € 500.000 komt. Heeft u zelf € 450.000 bij uw bv geleend, dan betekent dit dus dat u over 2024 over € 50.000 belasting moet betalen (€ 450.000 + € 100.000 -/- € 500.000).

Tip! Dit geldt niet als uw bloed- of aanverwant zelf een aanmerkelijk belang heeft in uw bv. Uw bloed- of aanverwant moet dan zelf beoordelen in hoeverre de wet op hem/haar van toepassing is. Voor uw beoordeling telt de schuld van uw bloed- of aanverwant dan niet mee.

Voorbeeld
Heeft uw kind uit het vorige voorbeeld een aanmerkelijk belang in uw bv, dan telt de € 100.000 niet bij u mee. U betaalt dan dus geen belasting. Uw kind moet echter over € 100.000 (€ 600.000 -/- € 500.000) belasting betalen.

Uitzondering voor eigenwoningschulden

Voor eigenwoningschulden geldt een uitzondering. Deze tellen niet mee voor de beoordeling of u op 31 december 2024 schulden heeft aan uw bv(’s) boven € 500.000. Het moet hierbij echter wel gaan om een schuld die voldoet aan de wettelijke bepalingen om renteaftrek te krijgen in de inkomstenbelasting. Bovendien moet een recht van hypotheek verstrekt zijn aan de bv.

Let op! Is geen hypotheek verstrekt, dan telt de lening wel mee. Dat geldt ook als wel hypotheek verstrekt is, maar de lening niet voldoet aan de wettelijke bepalingen voor renteaftrek in de inkomstenbelasting. Is wel hypotheek verstrekt, maar is het inschrijvingsbedrag van die hypotheekverstrekking lager dan de lening? Dan telt het deel van de lening boven dit inschrijvingsbedrag ook mee.

Tip! Bestond uw eigenwoningschuld aan de bv op 31 december 2022 al, dan geldt de voorwaarde dat hypotheek verstrekt moet zijn, niet. Deze schulden hoeven dus alleen aan de wettelijke bepalingen te voldoen om renteaftrek te krijgen in de inkomstenbelasting.

Voorbeeld
U heeft op 31 december 2024 een schuld bij uw bv van € 500.000 die u heeft gebruikt voor aanschaf van uw eigen woning. Daarnaast heeft u nog € 500.000 bij uw bv geleend voor andere zaken. De lening voor uw eigen woning voldoet aan de wettelijke bepalingen voor renteaftrek in de inkomstenbelasting. U heeft geen hypotheek verstrekt voor deze schuld aan uw bv. Als deze schuld aan de bv op 31 december 2022 al bestond, heeft u geen last van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap. De eigenwoningschuld telt namelijk niet mee voor de beoordeling en de andere lening is lager dan € 500.000. Als de schuld na 31 december 2022 is verstrekt, moet u over 2024 over een bedrag van € 500.000 belasting betalen (€ 500.000 + € 500.000 -/- € 500.000).

Tip! De uitzondering voor eigenwoningschulden geldt ook voor schulden van bloed- of aanverwanten in de rechte lijn. Zijn dit eigenwoningschulden die voldoen aan de hiervoor beschreven voorwaarden, dan tellen deze schulden dus niet bij u mee.

Peildatum 31 december 2024

Op 31 december 2024 wordt voor het jaar 2024 gepeild of uw schulden hoger zijn dan € 500.000 of niet. Dit uiteraard met inachtneming van alle regels die hiervoor gelden en die we hiervoor (deels) beschreven. Zijn uw schulden op dit moment nog hoger dan € 500.000, dan heeft u dus tot die tijd om in actie komen. Overleg met onze adviseurs wat u eventueel nog kunt doen.
Tip! Voor de beoordeling van de grens van € 500.000 mag u vorderingen die u heeft op uw bv(’s) niet salderen met schulden die u heeft aan uw bv(’s). Mogelijk kan het daarom verstandig zijn om vóór 31 december 2024 deze vorderingen en schulden officieel met elkaar te verrekenen. Overleg daarover met een van onze adviseurs.

Belastingtarief

U bent over het surplus boven de € 500.000 belasting verschuldigd in box 2. In 2024 gelden twee tarieven in box 2. Over de eerste € 67.000 aan box 2-inkomen (voor fiscale partner het dubbele bedrag) bent u 24,5% verschuldigd, over het meerdere 33%.

Gevolgen bij latere aflossing schuld

Heeft u in 2023 over het deel van uw schulden boven de toen geldende drempel van € 700.000 belasting betaald, dan wordt de drempel van € 500.000 met dit deel van uw schulden verhoogd. Dit voorkomt dat u elk jaar opnieuw over het surplus boven de drempel moet afrekenen. Hetzelfde systeem geldt als u in 2024 belasting betaalt over het deel van uw schulden boven de drempel van € 500.000.

Een latere aflossing op deze schulden leidt dan tot een negatief inkomen in box 2. Dit negatieve inkomen wordt verrekend met andere positieve inkomsten in box 2 in dat jaar of leidt tot een verlies in box 2. Dit verlies kan vervolgens verrekend worden met box 2-inkomen van het voorafgaande jaar of met box 2-inkomen van de zes opvolgende jaren.

Voorbeeld
U heeft een aanmerkelijk belang in een bv en op 31 december 2023 een schuld van € 850.000 aan deze bv. In uw aangifte inkomstenbelasting 2023 bent u hierover 26,9% over € 150.000 (€ 850.000 minus € 700.000) is € 40.350 belasting verschuldigd. Als u in 2024 € 350.000 aflost op de schuld (en er in dat jaar geen ander inkomen uit box 2 is) om daarmee te voorkomen dat u weer belasting moet betalen (de drempel in 2024 bedraagt immers € 500.000), ontstaat een verlies in box 2 van € 150.000. Dit verlies kunt u volledig verrekenen met de winst uit 2023, waardoor de in 2023 betaalde belasting van € 40.350 wordt teruggegeven. De schuld bedraagt na de aflossing € 500.000 gelijk aan de drempel op 31 december 2024.

Tip! Wilt u meer weten over de gevolgen van een latere aflossing in uw situatie, bespreek dit dan met onze adviseurs.

Schulden tot € 500.000

Bedragen de schulden minder dan € 500.000, dan kunt u nog steeds een risico lopen op belastingheffing, als de Belastingdienst meent dat sprake is van een verkapte dividenduitkering. De Belastingdienst moet dit wel aannemelijk kunnen maken. Zorg daarom dat uw leningen altijd schriftelijk in een overeenkomst met zakelijke voorwaarden zijn vastgelegd. De bewijspositie van de Belastingdienst wordt dan een stuk lastiger.

Alleen fiscale werking

Als uw bv wordt geconfronteerd met de gevolgen van deze wet en dus belasting moet betalen over het surplus boven € 500.000, dan heeft dat alleen fiscale gevolgen. Met andere woorden: de schuld blijft wel gewoon bestaan. U mag de schuld ook in uw aangifte inkomstenbelasting blijven opvoeren.

Tot slot

De Wet excessief lenen kan ook in 2024 weer voor een ongewenste afrekening op 31 december 2024 zorgen. Zeker nu de drempel verlaagd is van € 700.000 naar € 500.000, kan de wet opnieuw tot een afrekening leiden. Heeft u, uw partner of met u verbonden personen schulden aan uw bv? Overleg dan met onze adviseurs welke gevolgen de wet en de verlaging van de drempel voor u kunnen hebben.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Ook IACK als ouders van woning wisselen, maar niet het kind?

By nieuws

Als ouders uit elkaar gaan, wordt de zorg voor de kinderen soms geregeld via co-ouderschap. In sommige gevallen bestaat er onder voorwaarden voor één of beide ouders recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). De Belastingdienst heeft bekendgemaakt dat dit ook mogelijk is als de ouders afwisselend de kinderen verzorgen vanuit dezelfde woning, ook wel bird nesting genoemd.

Bird nesting

Speelgoed

Bij bird nesting verblijven na een scheiding de kinderen steeds in dezelfde woning. De gescheiden ouders verzorgen de kinderen samen, maar als de ene partner de kinderen verzorgt, verblijft de andere partner elders. 

IACK

De IACK is een belastingkorting voor alleenstaande ouders of minstverdienende partners die arbeid en zorg voor jonge kinderen combineren. Het doel ervan is deze belastingplichtigen extra te motiveren om toe te treden tot de arbeidsmarkt. Een van de voorwaarden voor de IACK is dat het kind op 1 januari van het jaar jonger is dan 12 jaar.

Co-ouderschap

Voor de IACK moet het kind in het betreffende jaar minstens zes maanden op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven als de ouder. Bij co-ouderschap is het voor de IACK ook voldoende als het kind gedurende ten minste 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens van de ouders verblijft en het kind op hetzelfde woonadres als de andere ouder staat ingeschreven.

Verschillende huishoudens?

Volgens de Belastingdienst is er ook bij bird nesting sprake van twee verschillende huishoudens en is er geen sprake van samenwonende ouders. Het is geen belemmering dat de ouders het huishouden met de kinderen voeren in dezelfde woning, zolang beide ouders dit maar afzonderlijk met hen doen en niet samen. Als aan de overige voorwaarden voldaan wordt, bestaat er dus ook bij bird nesting recht op de IACK.