Skip to main content
All Posts By

admin

Zelfstandigen straks verplicht verzekerd voor arbeidsongeschiktheid

By nieuws

Het kabinet wil zelfstandigen straks verplichten zich te verzekeren tegen inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid. Via een verplichte verzekering krijgen zelfstandigen dan een uitkering als ze door een langdurige ziekte niet meer in staat zijn het minimumloon te verdienen. Ze kunnen, onder voorwaarden, ook kiezen voor een private verzekering in plaats van de verplichte verzekering.

Onvoldoende verzekerd

Invalide

Zelfstandigen zijn volgens het kabinet thans onvoldoende verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. De oorzaak is gelegen in de hoge kosten, maar ook kunnen zelfstandigen zich soms vanwege hun leeftijd of een medische aandoening niet verzekeren. De Wet Basisverzekering Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (BAZ) moet straks ook zorgen voor een gelijker speelveld tussen zelfstandigen onderling en tussen werknemers en zelfstandigen.

Kosten

De wet gaat straks gelden voor alle zelfstandigen die winst uit onderneming in de inkomstenbelasting genieten. Deze zelfstandigen moeten voor de verzekering straks een premie betalen waarvan de hoogte ongeveer 6,5% van hun winst zal bedragen. Op basis van het minimumloon in 2024 zal de maximumpremie ongeveer € 195 per maand bedragen. De premie is fiscaal aftrekbaar.

Let op! De verplichte verzekering gaat niet gelden voor dga’s. Ook mensen die inkomsten uit overig werk hebben die geen winst uit onderneming vormen, vallen straks niet onder de verplichte verzekering.

Hoogte uitkering

Een zelfstandige krijgt, bij doorgang van de BAZ, een uitkering als hij/zij door ziekte niet meer het wettelijk minimumloon kan verdienen. Deze zelfstandigen moeten voor de verzekering een premie gaan betalen waarvan de hoogte ongeveer 6,5% van hun winst zal bedragen. De uitkering wordt maximaal verstrekt tot de AOW-leeftijd is bereikt.

Alternatief: zelf verzekeren

Zelfstandigen die de uitkering te laag vinden of zich liever zelf verzekeren mogen ook kiezen voor een private verzekering. Dit geldt uiteraard ook voor zelfstandigen die nu al een private verzekering hebben. De te betalen premie én de hoogte van de uitkering bij arbeidsongeschiktheid dienen dan wel in ieder geval gelijk te zijn aan de bedragen volgens de nieuwe verplichte verzekering. Ook moet de uitkering lopen tot de AOW-leeftijd.

Let op! In het wetsvoorstel is voorzien in overgangsrecht voor reeds lopende verzekeringen.

Internetconsultatie

Het plan is nu opgenomen in een wetsvoorstel dat ter internetconsultatie ligt. Iedereen kan hierop van 11 juni tot en met 23 juli 2024 reageren. Daarna moet het al dan niet aangepaste wetsvoorstel nog door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen voordat het in kan gaan.

Opstarttijd kwalificeert als werktijd volgens de Advocaat-Generaal

By nieuws

Onder werktijd vallen de uren die de werknemer werkt in opdracht van de werkgever. Het opstarten en inloggen vindt voor elke werknemer dagelijks plaats. Moet deze tijd ook als werktijd worden beschouwd? Deze vraag stond centraal in een procedure bij het gerechtshof Den Haag.

In deze zaak ging het om een werknemer van een callcenter die tien minuten voor aanvang van zijn dienst aanwezig moest zijn. Er was discussie ontstaan over de vraag of de werknemer volgens de bij de werkgever van toepassing zijnde Planningsregels verplicht was  om tien minuten voor aanvang van een ingeroosterde dienst aanwezig te zijn en om voorbereidende werkzaamheden verrichten.

Gerechtshof: 10 minuten opstarttijd is werktijd

Laptop

Het gerechtshof hield er rekening mee dat inloggen vaak niet in één keer lukt en beschouwde dit als ‘voorbereidende werkzaamheden’ die nodig zijn om de werkzaamheden uit te kunnen voeren. Bovendien volgde uit de Planningsregels die in de gebiedende wijs waren geformuleerd dat de werknemer feitelijk tien minuten voor aanvang van de dienst aanwezig moet zijn. Het betrof hier dus een verplichting. Hier staat vervolgens de verplichting tot loonbetaling over de tien minuten voorbereidingstijd tegenover. Dit volgde uit de arbeidsovereenkomst van de werknemer, waarin was bepaald dat de werkgever verplicht was loon te betalen over ‘daadwerkelijk gewerkte uren’.

Dit leidde ertoe dat het gerechtshof de loonvordering over deze opstarttijd (tien minuten per keer) heeft toegewezen. De werkgever was het hier niet mee eens en ging in cassatie bij de Hoge Raad.

Advocaat generaal volgt het gerechtshof

Inmiddels heeft de advocaat-generaal van de Hoge Raad een advies uitgebracht aan de Hoge Raad. Dit is weliswaar geen bindend advies, maar heeft wel waarde. De advocaat-generaal volgt het gerechtshof in zijn oordeel dat er een verplichting bestond voor de werknemer om gedurende de opstarttijd aanwezig te zijn, waardoor er sprake was van  ‘daadwerkelijk gewerkte uren’. 

Let op! Het is nu afwachten wat de Hoge Raad gaat doen en of deze het advies van de Advocaat-Generaal gaat volgen. De uitspraak van de Hoge Raad is voorlopig bepaald op 8 november 2024.

Derde jaar op rij winstdaling voor groot deel kleiner mkb

By nieuws

Voor het derde jaar op rij heeft een groot deel van het kleinere mkb de winst zien afnemen. “Dit zijn cijfers die de kwetsbaarheid van deze zogeheten microbedrijven tonen”, aldus Pieter van der Kwaak, bestuurslid van SRA. “Het gaat hier om 83% van alle bedrijven in ons land. Zij dragen voor een groot deel bij aan onze welvaart en innovatiekracht.”

Dit is de belangrijkste conclusie uit het nieuwe SRA-rapport ‘Branches in Zicht 2024, de harde cijfers van Nederlandse ondernemingen’. In dit rapport zijn ruim 9.000 jaarrekeningen van mkb-bedrijven (geen zzp’ers) geanalyseerd. 

Uit het rapport blijkt dat 54% van de microbedrijven in 2023 minder winst boekte dan een jaar eerder. Bij bijna 40% ging het om een winstdaling van 50% of meer. Microbedrijven zijn bedrijven met twee tot tien medewerkers en een jaaromzet tot € 1 miljoen. Tezamen met de andere bedrijven die tot het Nederlandse mkb behoren (tot 250 medewerkers), zijn zij goed voor bijna driekwart van de werkgelegenheid en voor praktisch twee derde van de toegevoegde waarde van de economie (bron: ‘Staat van het mkb 2023’). 99% van alle ondernemingen in ons land is mkb.

Omzet en winst voor hele mkb volatiel

Coverfoto SRA-rapport Branches in Zicht 2024

“Gezien het belang van het mkb baren de genoemde cijfers van het microbedrijf en daarnaast ook de omzet- en winstontwikkeling van het gehele mkb over 2023 mij zorgen”, vervolgt Van der Kwaak. De omzetgroei bedroeg voor het mkb als geheel 3,6% in vergelijking met een jaar eerder. Deze groei steekt mager af bij eerdere jaren. Met uitzondering van coronajaar 2020 (+0,6%) was de omzetstijging in het SRA-BiZ-onderzoek niet eerder zo beperkt. Bovendien blijft de groei van de omzet achter bij de inflatie, die het CBS voor 2023 heeft berekend op 3,8%.De winstgroei is in het mkb, dankzij forse besparingen op de inkoopkosten, toch nog uitgekomen op ruim 9%. Laten we uitschieters door corona weg, dan is dit een heel bescheiden groei ten opzichte van de meeste andere jaren in het SRA-BiZ-onderzoek. Bovendien zien we dat de verschillen tussen bedrijven en de fluctuaties in de winsten de laatste jaren toenemen. Vorig jaar zag bijvoorbeeld ook ruim de helft van de ondernemers in het mkb als geheel de winst afnemen. Bij ruim een derde ging het om een krimp van 50% of meer.

Onderaan de streep blijft er weinig over

“Van elke € 100 aan omzet blijft er afgerond € 8 over”, aldus Van der Kwaak. “Van die € 8 moet de ondernemer de belastingen, als hij schulden heeft de rente en last but not least de investeringen betalen.” Maar, benadrukt hij, de mkb-ondernemer heeft omzet- en winstgroei nodig om de kansen en uitdagingen die er liggen, zoals de krapte op de arbeidsmarkt, digitalisering en verduurzamingsdoelen, te kunnen betalen. “Als die armslag er niet of nauwelijks is, heeft dat gevolgen voor de investeringen, doorgroeimogelijkheden en de innovatiekracht van het mkb.” 

Volgens Van der Kwaak is een consistent overheidsbeleid, vereenvoudiging en vermindering van regelgeving en een goed investerings- en financieringsklimaat onontbeerlijk voor ondernemers: “Binnen welke kaders moeten zij ondernemen? De overheid moet daar veel meer de regie in pakken.”

Grote verschillen tussen branches

De cijfers over 2023 liepen op brancheniveau sterk uiteen. De verschillen zijn niet alleen groot tussen, maar ook binnen de branches. Kijken we naar de omzet, dan springen de logistiek en de detailhandel er in negatieve zin uit. In de detailhandel groeide de omzet gemiddeld wel (+3,2%), maar zag bijna de helft van de ondernemers de omzet teruglopen (tegenover ruim 34% een jaar eerder). De logistiek was de enige branche met een omzetkrimp (-1,6%).

De automotive behaalde daarentegen een relatief sterke omzetgroei van 9,1%. Desondanks wist de branche nauwelijks winstgroei te realiseren (+0,5%). De detailhandel (-8,3%) en de logistiek (-4,4%) zagen de winst vorig jaar zelfs krimpen. Tot slot viel de horeca op met een bovengemiddelde omzet- (13,9%) en winstontwikkeling (+17,5%). Desondanks zag een bovengemiddeld percentage bedrijven in de horeca de winst afnemen (ruim 54%).

Wegnemen belemmeringen hospitaverhuur

By nieuws

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijkrelaties werkt aan wijzigingen en een informatiecampagne om belemmeringen voor hospitaverhuur te verminderen. De hoop is dat hiermee een bijdrage geleverd kan worden aan de oplossing van het grote woningtekort.

Hospitaverhuur

Bedrijfspand

Bij hospitaverhuur wonen huurder en hospita (verhuurder) samen in een woning. De hospita verhuurt een of meer kamers en ruimtes  als keuken, douche en toilet worden gedeeld. 

Belemmeringen

Uit onderzoek is onder meer gebleken dat 8% van de Nederlanders met een geschikte ruimte hospitaverhuur overweegt als regelgeving eenvoudiger zou zijn en/of het makkelijker zou zijn om van de hypotheekverstrekker of de verhuurder toestemming te krijgen. Het ministerie werkt daarom aan oplossingen om belemmeringen voor hospitaverhuur weg te nemen.

Toestemming van hypotheekverstrekker

De hypotheekverstrekker wil vaak geen toestemming geven voor hospitaverhuur omdat een woning in verhuurde staat mogelijk voor een lagere verkoopprijs zorgt. Dit kan weer leiden tot een restschuld of lagere overwaarde bij (gedwongen) verkoop. Ook de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) staat hospitaverhuur om die reden momenteel niet toe.

Het Ministerie werkt daarom aan een wetswijziging, waardoor een hospita bij verkoop of overdracht van de woning eenvoudiger het huurcontract kan beëindigen. Verschillende hypotheekverstrekkers verwachten na deze wetswijziging hospitaverhuur vaker toe te staan. Ook de NHG staat hospitaverhuur toe na deze wetswijziging.

Toestemming van verhuurder

Momenteel wil de hoofdverhuurder vaak geen toestemming geven voor onderhuur van een kamer. Door de voorgenomen wijziging van de definities voor het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte (WWSO) en zelfstandige woonruimte (WWS) wordt de kans dat de hoofdverhuurder geen toestemming wil geven juist alleen maar groter. Het kan namelijk zijn dat door de hospitaverhuur dan voor de hoofdverhuurder het WWSO van toepassing. Dit kan weer leiden tot een lagere verhuurprijs voor de hoofdverhuurder dan wanneer het WWS van toepassing is.

Let op! Deze wijziging van de definities treedt op als de Eerste Kamer instemt met de Wet betaalbare huur en gaat dan op 1 juli 2024 in.

Het Ministerie beoordeelt daarom of in het Besluit betaalbare verhuur een uitzondering kan worden opgenomen voor hospitaverhuur, waardoor de verhuur van de hoofdverhuurder onder het puntenstelsel voor zelfstandige woonruimte (WWS) valt. Als de Eerste Kamer instemt met de Wet betaalbare huur is beoogd om de wijziging van het besluit ook per 1 juli 2024 in te laten gaan.

Niet opzegbaar contract voor onbepaalde tijd

Hospitaverhuurders zijn vaak terughoudend om voor onbepaalde tijd een kamer te verhuren. Om te voorkomen dat een vast huurcontract ontstaat, wordt daarom het huurcontract vaak binnen de proeftijd van negen maanden opgezegd.

Het ministerie doet daarom onderzoek naar (wijziging van) de wettelijke mogelijkheden om via een specifiek huurcontract voor bepaalde tijd een langer hospitaverhuur contract af te sluiten, bijvoorbeeld voor twee of vijf jaar.

Huurverhoging door hospitaverhuur

Hospitaverhuur kan leiden tot verhoging van de huur van een sociale huurwoning, omdat het inkomen van de huurder meetelt voor de hoogte van de huur. Het ministerie onderzoekt daarom een mogelijke aanpassing van de inkomensafhankelijke huurverhoging.

Informeren

Het ministerie denkt dat de bekendheid met de regelgeving omtrent hospitaverhuur ook bijdraagt aan de overweging om tot hospitaverhuur over te gaan. Daarom wordt in augustus van dit jaar ook een informatiecampagne gestart waarmee potentiële verhuurder en huurders en woningcorporaties, gemeenten en particuliere verhuurders geïnformeerd worden over de mogelijkheden en regels rondom hospitaverhuur.

Tip! Op dit moment is al een speciale pagina over hospitaverhuur op Rijksoverheid.nl geplaatst.

Wetsvoorstel box 3-stelsel vanaf 2027 steeds concreter

By nieuws

Het wetsvoorstel voor het nieuwe box 3-stelsel op basis van het werkelijke rendement dat vanaf 2027 moet ingaan, is weer iets concreter. Nu is ook duidelijk op welke wijze onroerende zaken belast worden in het voorgestelde nieuwe stelsel. Dit wetsvoorstel is voor advies aangeboden aan de Raad van State.

Belasten onroerende zaken

Straatbeeld

In het nieuwe stelsel wordt zowel het directe rendement als het indirecte rendement op onroerende zaken belast in box 3.

Direct rendement

Het directe rendement is het rendement dat jaarlijks behaald wordt, bijvoorbeeld huur en pacht, maar ook het rendement in natura door eigen gebruik van de onroerende zaak. De wijze van belastingheffing is afhankelijk van de categorie waarin de onroerende zaak wordt ingedeeld.

  1. Bij een onroerende zaak die minimaal 328 dagen (of 329 dagen in een schrikkeljaar) in het jaar verhuurd wordt:
    a. is de ontvangen huur- of pacht belast, en
    b. zijn onderhouds- en andere kosten hierop  aftrekbaar.
  2. Bij een onroerende zaak die het gehele jaar niet verhuurd wordt:
    a. is 2,65 % van de WOZ-waarde (de zogenaamde vastgoedbijtelling die het voordeel in natura van het eigen gebruik vertegenwoordigd) belast, en
    b. zijn onderhouds- en andere kosten niet apart aftrekbaar, maar verdisconteerd in de vastgoedbijtelling.
  3. Bij een onroerende zaak die voor minder dan 328 dagen (of 329 dagen in een schrikkeljaar) in het jaar verhuurd wordt, worden de twee hiervoor beschreven berekeningen met elkaar vergeleken en:
    a. is de ontvangen huur- of pacht, verminderd met de onderhouds- en andere kosten belast, of
    b. is, als dit tot een hoger bedrag leidt, 2,65 % van de WOZ-waarde belast.

Let op! Verschuldigde rente over schulden kunt u wel in aftrek brengen, ook als u de vastgoedbijtelling toe moet passen.

Onderhoudskosten en verbeteringskosten

In het nieuwe voorgestelde stelsel is het onderscheid tussen onderhouds- en verbeteringskosten van belang. Onderhoudskosten zijn in het jaar aftrekbaar of verdisconteerd in de vastgoedbijtelling. Verbeteringskosten worden pas verrekend bij het realiseren van het indirecte rendement.

Let op! Heel kort omschreven zijn onderhoudskosten kosten voor het repareren van bestaande elementen van de onroerende zaak, denk aan schilderen. Bij verbetering worden kosten gemaakt die iets toevoegen aan de onroerende zaak, denk aan een aanbouw.

Indirect rendement

Het indirecte rendement is belast volgens de vermogenswinstbelasting. Dit betreft de winst die behaald wordt door de waardeontwikkeling tijdens de periode dat een belastingplichtige onroerend goed bezit. De belastingheffing vindt plaats aan het einde van de bezitsduur, bijvoorbeeld bij verkoop. De wijze van belastingheffing vindt voor alle onroerende zaken op dezelfde wijze plaats. Het maakt hierbij dus niet uit of de onroerende zaak voor minimaal 328 dagen per jaar verhuurd wordt, voor minder dagen of helemaal niet.

Let op! De verbeteringskosten worden bij de berekening van het indirecte rendement wel verrekend. Een heel simpel voorbeeld:  kosten van aankoop van een onroerende zaak € 500.000, verbeteringskosten door de jaren heen € 250.000, opbrengst bij verkoop € 900.000. De vermogenswinst bedraagt dan € 150.000 (€ 900.000 -/- € 500.000 -/- € 250.000).

Andere parameters

In het aan de Raad van State aangeboden wetsvoorstel zijn nog meer parameters opgenomen die nog niet eerder bekend waren. Zo wordt voorgesteld om het heffingsvrije inkomen vast te stellen op € 1.250, een verliesdrempel van € 500 te hanteren en een belastingtarief van 36%.

Let op! Het nieuwe kabinet kan uiteraard ook nog andere keuzes maken voor de diverse parameters.

Niet voor periode 2017-2026

Het is de bedoeling van de wetgever om het nieuwe stelsel per 1 januari 2027 in te laten gaan. De hiervoor beschreven berekening van bijvoorbeeld het werkelijke rendement op onroerende zaken geldt dan ook pas als de wetsvoorstellen ongewijzigd worden aangenomen en per 1 januari 2027 worden ingevoerd.

Raad van State

Door het nu aanbieden van het wetsvoorstel aan de Raad van State kan invoering van het nieuwe stelsel per 1 januari 2027 misschien nog gehaald worden. Na ontvangst van het advies van de Raad van State kan het nieuwe kabinet beslissen of ze het wetsvoorstel, met of zonder wijzigingen, indienen bij de Tweede Kamer.

Advieswijzer Aandachtspunten werken met zelfstandigen

By nieuws

De laatste jaren zijn er steeds meer zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) bijgekomen. Het gaat hierbij om mensen die ofwel volledig als zelfstandige werken, ofwel dit combineren met een dienstverband in loondienst.

Voor een werkgever, ofwel opdrachtgever, is het van belang om na te gaan of er wel sprake is van echte zelfstandigheid of dat er sprake is van schijnzelfstandigheid. Een zzp’er die achteraf toch werknemer blijkt te zijn, kan voor de opdrachtgever namelijk flink in de papieren lopen. 

Werkt u met zzp’ers of bent u een zzp’er? Wat is nu er wettelijk geregeld, waar moet en kunt op letten en hoe wordt er gehandhaafd?

Beoordeling arbeidsrelatie

In de jurisprudentie is invulling gegeven aan de vraag wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Ingevolge de wet (artikel 7:610 BW):

  • moet er sprake zijn van de bevoegdheid van de werkgever om aanwijzingen en instructies te geven (gezagsverhouding);
  • moet de arbeid persoonlijk worden verricht;
  • moet de werkgever als tegenprestatie loon betalen. 

Ten aanzien van het gezagscriterium heeft de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest verduidelijkt dat de rechter ook mag kijken of het werk dat wordt verricht ‘organisatorisch is ingebed’ in de organisatie en daarmee behoort tot de normale bedrijfsarbeid van de onderneming van de werkgever. Dat betreft  echter slechts een van de in aanmerking te nemen omstandigheden. Er moet holistisch worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval. Van belang kunnen onder meer zijn:

  • de aard en duur van de werkzaamheden;
  • de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald;
  • de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht;
  • het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren;
  • de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand is gekomen;
  • de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd;
  • de hoogte van deze beloningen;
  • de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt.

Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld het verwerven van een reputatie, acquisitie, fiscale behandeling, het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.

Nieuwe wetgeving: gezagscriterium

In het najaar van 2023 is er een internetconsultatie geweest van het wetsvoorstel ‘Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’. Deze wet beoogt de schijnzelfstandigheid op te lossen. Schijnzelfstandigheid ontstaat met name vanwege onduidelijkheid over de invulling van het gezagscriterium. Het wetsvoorstel streeft naar een verduidelijking van dit gezagscriterium in artikel 7:610 BW. Volgens dit voorstel is sprake van gezag wanneer (abc-toets):

a. de arbeid wordt verricht onder werkinhoudelijke aansturing door de werkgever; of
b. de arbeid of de werknemer organisatorisch zijn ingebed in de organisatie van de werkgever; 
c. de werknemer de arbeid niet voor eigen rekening en risico verricht.

Daarbij komt een wettelijke rangorde van deze abc-toets en de mogelijkheid om bij AMvB verduidelijking van de begrippen en wegingsfactoren te geven. Visueel ziet dit er als volgt uit:

Visual Advieswijzer

Klik op de afbeelding voor een vergrote versie

Tevens wordt er in een nieuw wetsartikel (7:610aaBW) voorgesteld dat er op basis van een bepaald uurloon vastgesteld kan worden dat er wel of geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Wanneer een werkende minder dan € 32,24 (bedrag wordt periodiek geïndexeerd) verdient, is het vermoeden dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het rechtsvermoeden kan worden ingeroepen door de werkende (of diens vertegenwoordiger). Het gaat hierbij om een weerlegbaar rechtsvermoeden. Dit betekent dat er niet automatisch een arbeidsovereenkomst ontstaat, maar de werkende kan zich in geval van een tarief onder de norm wel op het rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst beroepen en gemakkelijker een arbeidsovereenkomst opeisen (bij de eigen werkgever en desnoods via de civiele rechter). Het is dan aan de werkgever om dat rechtsvermoeden te ontkrachten.

Schijnzelfstandigheid en de handhaving hierop

Een schijnzelfstandige is iemand die door zichzelf en zijn opdrachtgever als zzp’er wordt aangemerkt, terwijl deze persoon in werkelijkheid werknemer is.

Vanaf 1 mei 2016 geldt de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA). In verband met politieke druk, voortkomend uit in de praktijk bestaande onzekerheid over de toepassing van deze wet, is de handhaving op schijnzelfstandigheid door de Belastingdienst opgeschort tot het moment waarop bepaalde knelpunten zijn opgelost. De opschorting duurt tot 1 januari 2025. Dit betekent dat de Belastingdienst opdrachtnemers en opdrachtgevers tot uiterlijk 1 januari 2025 geen boete of naheffing zal opleggen. 

Kwaadwillenden

Er is nu wel sprake van een zogenaamd handhavingsmoratorium. Dit moratorium houdt in dat de Belastingdienst aanwijzingen geeft als er volgens hen sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar alleen naheft in uitzonderlijke gevallen van kwaadwillendheid. 

De Belastingdienst heeft nu al de mogelijkheid ‘kwaadwillenden’ te beboeten. Deze term ziet op de opdrachtgever of opdrachtnemer die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laat ontstaan of voortbestaan, omdat hij weet – of had kunnen weten – dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking (en daarmee een oneigenlijk financieel voordeel behaalt en/of het speelveld op een oneerlijke manier aantast). De Belastingdienst handhaaft in alle gevallen van kwaadwillendheid. De Belastingdienst kan handhaven bij kwaadwillenden als zij de volgende drie criteria alle drie kan bewijzen:

  1. Er is sprake van een (fictieve) dienstbetrekking.
  2. Er is sprake van evidente schijnzelfstandigheid.
  3. Er is sprake van opzettelijke schijnzelfstandigheid.

De Belastingdienst legt dus niet meteen een correctieverplichting op, maar de opdrachtgever moet wel de aanwijzingen opvolgen door ofwel de afspraken met de zzp’er zodanig aan te passen dat er geen sprake meer is van een arbeidsovereenkomst, ofwel door de werkzaamheden van de zzp’er als dienstbetrekking te laten verwerken in de loonaangifte. Hiervoor krijgt de opdrachtgever meestal drie maanden de tijd. Worden de aanwijzingen niet of niet voldoende opgevolgd, dan volgt een correctieverplichting en boete vanaf het moment van het geven van de aanwijzing.

Let op! Vanaf 1 januari 2025 gaat de Belastingdienst uiteindelijk (weer) handhaven op schijnzelfstandigheid. Deze keer gaat dat echt gebeuren. Het zogenaamde handhavingsmoratorium komt per genoemde datum te vervallen. Risicosectoren zoals de zorg, de kinderopvang, de bouw en het onderwijs zijn al extra gewaarschuwd. De Belastingdienst kan dan naheffen en boetes opleggen in situaties waarin er sprake is van een arbeidsovereenkomst, waarbij door de Belastingdienst gekeken wordt naar de criteria van het Deliveroo-arrest van de Hoge Raad.

Risico’s opdrachtgever

Als achteraf sprake blijkt te zijn van een arbeidsovereenkomst, dan loopt de opdrachtgever het risico van het betalen van (achterstallige loonbelasting), verlof, vakantietoeslag, premies werknemersverzekeringen en het werkgeversdeel in de pensioenpremie. Daarnaast kan een boete worden opgelegd met een terugwerkende kracht van vijf jaar. 

Risico’s zzp’er

Niet alleen de opdrachtgever loopt een risico als achteraf de situatie anders blijkt te zijn. Ook zijn er risico’s voor de zzp’er. Denk aan een controle door de Belastingdienst van zijn aangifte inkomstenbelasting. Als de Belastingdienst hem niet aanmerkt als zzp’er, zal hij de aangifte corrigeren. Dit heeft als gevolg dat de aangegeven winst als loon wordt aangemerkt, waardoor bijvoorbeeld de zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling vervallen.

Uit te voeren acties

Het is van belang nu al alert te zijn op het werken met zzp’ers. Daarvoor is het van belang de gemaakte afspraken en alle feiten en omstandigheden in kaart te brengen om vervolgens op basis van de aandachtspunten uit het Deliveroo-arrest te beoordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Tip! Als dat het geval is, dan is het van belang te kijken of de afspraken en werkwijze zodanig kunnen worden aangepast dat er geen sprake van een arbeidsovereenkomst meer is. Dan kan het handig zijn gebruik te maken van modelovereenkomsten die zijn beoordeeld door de Belastingdienst.

Tip! Bekijk of het mogelijk is om als opdrachtgever de zzp’er een dienstverband aan te bieden indien u dit beiden een wenselijke situatie lijkt.

Belastingschulden corona nog € 9,6 miljard

By nieuws

Ondernemers konden tijdens de coronacrisis uitstel van betaling vragen voor belastingschulden. Ruim 400.000 ondernemers hebben hiervan gebruikgemaakt. Zij vroegen voor € 19,6 miljard uitstel van betaling aan. Eind april 2024 staat hiervan nog € 9,6 miljard open, aldus staatssecretaris Van Rij.

Gemiddelde schuld ruim € 67.000

Euro

Uit de cijfers blijkt dat ruim 153.000 ondernemers hun schuld nog niet geheel hebben afgelost. Dit komt neer op een gemiddelde restschuld van ruim € 67.000. Van al deze ondernemers heeft bijna een kwart te maken met een betalingsachterstand op de aflossingstermijnen.

Geen generiek kwijtschelding 

De staatssecretaris heeft nogmaals benadrukt dat er geen generieke kwijtschelding van coronabelastingschulden komt. Kunt u niet voldoen aan de aflossingstermijnen, wacht dan niet af, maar neem contact op met een van onze adviseurs. Wellicht kunt u nog geholpen worden met een betaalpauze of verlenging van de betalingstermijn of zijn er andere mogelijkheden. Niets doen is niet verstandig, omdat u dan het risico loopt dat de Belastingdienst op korte termijn uw betalingsregeling beëindigt. U moet dan daarna de belastingschuld binnen 14 dagen volledig betalen.

Betalingsregelingen beëindigd

Van Rij meldt dat inmiddels ongeveer 54.000 betalingsregelingen ook al zijn beëindigd met een openstaande coronabelastingschuld van € 3,2 miljard. Bij het grootste deel, 47.000 gevallen, heeft de Belastingdienst de regeling ingetrokken. In overige gevallen is sprake van een faillissement of saneringstraject.

Deels oninbaar

Van Rij deelt mee dat een deel van de belastingschulden oninbaar is. Het gaat hierbij naar schatting om een bedrag van € 3,5 miljard. Ten opzichte van de vorige schatting uit de Voorjaarsnota 2023 is dit een stijging  met € 1 miljard. De bijstelling is gebaseerd op feiten uit het afgelopen jaar inzake  betalingen en ingetrokken regelingen. De daadwerkelijk oninbaar geleden schuld bedraagt per 29 april 2024 zo’n € 370 miljoen.

Uitvoeringsproblemen

Het innen van de coronaschulden brengt ook uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst met zich mee door een tekort aan personeel. De Belastingdienst geeft daarbij prioriteit aan verzoeken om versoepelingen, uitstel, sanering en bezwaar- en beroepschriften inzake de betalingsregeling. Inmiddels is de Belastingdienst ook gefaseerd gestart met de dwanginvordering. Uiteindelijk moeten invorderingsmaatregelen volgen voor alle ondernemers die niet aan hun betalingsverplichtingen voldoen.

Externe partijen

Ook wordt onderzocht of ook externe partijen kunnen worden ingezet bij de afhandeling van de coronaschulden. Dit betreft onder meer de inzet van invorderingsmedewerkers en extra ondersteuning bij de behandeling van bezwaren en verzoeken.

Voortgang

Van Rij deelt mee de Kamer te blijven informeren over de voortgang van het traject via de reguliere stand-van-zakenbrieven en niet meer met aparte Kamerbrieven met specifiek alleen het onderwerp coronabelastingschulden. Informatie over coronaschulden is na het informeren van de Kamer ook te raadplegen via https://over-ons.belastingdienst.nl/onderwerpen/bijzonderuitstel-corona/. Deze site zal waarschijnlijk pas actief worden na de eerste stand-van-zakenbrief waarin ook ingegaan wordt op de coronabelastingschulden. De site is op dit moment in ieder geval nog niet actief.

Vanaf 18 juni 2024 subsidie Omschakeling Plasticverwerkers

By nieuws

Ondernemingen die van polymeren plastic half- en eindproducten maken, kunnen vanaf 18 juni 2024 subsidie aanvragen voor productietesten naar het gebruik van gerecycled en biogebaseerd plastic. Voor 2024 is hiervoor € 6 miljoen beschikbaar, tot 2030 in totaal € 49 miljoen.

Minder gebruik aardolie en -gas

Geld

Doel van de subsidie is om plastic dat gemaakt wordt van aardolie en -gas te vervangen door gerecycled en biogebaseerd plastic. Momenteel wordt nog maar zo’n 8% van alle plastic gemaakt van gerecycled materiaal en wordt biogebaseerd plastic nog nauwelijks gemaakt. Door de subsidie wordt onder meer de uitstoot van CO2 teruggedrongen. 

Omvang subsidie

De subsidie dekt 75% van alle kosten, tot maximaal €25.000 per aanvraag voor één of meer productietesten. De subsidie is aan te vragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (rvo.nl) vanaf 18 juni 2024 9.00 uur tot 3 oktober 2024 12.00 uur. U heeft hiervoor eHerkenning minimaal op niveau 2+ nodig.

Voorwaarden

De subsidie kent ook een aantal voorwaarden. Zo is de subsidie ieder jaar slechts één keer aan te vragen. Ook moet het deel circulair plastic in uw productietest veel hoger zijn dan wat u nu in producten verwerkt. Hoe veel hoger is per product anders. In uw aanvraag dient u ook een begroting op te nemen van te maken kosten.

Wet betaalbare huur vanaf 1 juli 2024 van kracht

By nieuws

Huurders kunnen vanaf 1 juli van dit jaar een beroep doen op de Wet betaalbare huur. Door deze wet wordt de huur van een woning meer in overeenstemming gebracht met de kwaliteit van de betreffende woning. Gemeenten krijgen de opdracht zich tot 1 januari 2025 voor te breiden op de handhaving van de wet en kunnen na die tijd boetes opleggen.

Meer gereguleerde huur

Woning

Door de wet komen woningen tot 186 punten volgens het Woningwaarderingsstelsel onder de gereguleerde huur te vallen. Dit betekent dat zo’n 130.000 woningen extra hier weer onder komen te vallen. Deze woningen mogen maximaal € 1.157,95 aan huur per maand gaan kosten. 

Woningwaarderingsstelsel

Met behulp van het Woningwaarderingsstelsel kan de huur van een woning worden berekend op basis van het aantal punten. Zo is onder meer het Energielabel van een woning bepalend voor een aantal punten. Op die manier kan dus voor een energiezuinige woning meer huur worden gevraagd.

Huurverlaging

Door de wet zal voor zo’n 300.000 woningen minder huur betaald hoeven te worden. De verlaging zal gemiddeld zo’n € 190 per maand bedragen. 

Maximale huurprijs

Bij nieuwe huurcontracten vanaf 1 juli 2024 moeten verhuurders zich aan de maximumhuurprijs houden. Bij woningen tot en met 143 punten moet in bepaalde gevallen de huur direct of uiterlijk na een jaar worden verlaagd, als deze niet overeenkomt met het aantal punten. Dit geldt ook voor particuliere verhuurders en voor studentenkamers.

Advieswijzer Verenigingen en Stichtingen

By nieuws

Als bestuurder zet u zich in voor uw vereniging of stichting. Daarom wilt u op de hoogte blijven van alle actualiteiten. Zo kunt u tijdig inspelen op veranderingen en hiermee uw voordeel doen.

Een aantal belangrijke actualiteiten hebben wij daarom voor u op een rij gezet, zoals:

  • Wat is het verschil tussen een ANBI en een SBBI?
  • Is uw instelling een ANBI of een SBBI?
  • Moet u vennootschapsbelasting betalen?
  • Komt u in aanmerking voor vrijwilligersaftrek en hoeveel mag u uw vrijwilligers vergoeden?
  • Wat houdt de kantineregeling in?

Wanneer ANBI?

Schenken

ANBI staat voor algemeen nut beogende instelling. Uw vereniging of stichting kan alleen een ANBI zijn als ze zich voor minstens 90% inzet voor het algemeen nut en door de Belastingdienst als een ANBI is aangemerkt. Om een ANBI te kunnen zijn, moet aan een groot aantal voorwaarden en verplichtingen worden voldaan. Neem voor meer informatie hierover contact met ons op.

Let op! Een ANBI moet verplicht een groot aantal gegevens op haar internetsite publiceren. Zo moet een ANBI de balans, de staat van baten en lasten en een toelichting hierop binnen zes maanden na het boekjaar op de site zetten. Zorg dat uw vereniging of stichting aan deze verplichting voldoet. Welke gegevens een ANBI nog meer moet publiceren, staat op de site van de Belastingdienst.

Als een instelling als ANBI wil worden aangemerkt, ligt de bewijslast bij de instelling dat met de activiteiten van de instelling het algemeen belang wordt gediend. Het algemeen belang moet niet alleen statutair zijn vastgelegd, maar de activiteiten van de ANBI moeten ook hiermee in overeenstemming zijn. Dit betekent dat de werkzaamheden van de ANBI gericht moeten zijn op concrete doelen die tot het algemeen nut kunnen worden gerekend. In een recente rechtszaak richtte een vereniging zich op activiteiten in het kader van het algemeen nut, maar ook op activiteiten met het oog op ontspanning en vermaak van de leden. Zonder nadere onderbouwing waren laatstgenoemde activiteiten niet aan te merken als gericht op het algemeen belang. Nu deze onderbouwing ontbrak, was de ANBI-status terecht geweigerd, aldus de rechtbank.

De status van ANBI heeft een groot aantal voordelen. Zo betaalt een ANBI geen schenk- of erfbelasting over schenkingen en erfenissen die zij gebruikt voor het algemeen belang, komt een ANBI in aanmerking voor teruggaaf van een deel van de energiebelasting, bestaan er in de vennootschapsbelasting een aantal fiscale voordelen en zijn giften aan een ANBI bij de schenker onder voorwaarden aftrekbaar in de inkomsten- of vennootschapsbelasting.

Wie een ANBI wil oprichten, kan tegenwoordig terecht op een speciale website van de Belastingdienst. De website biedt informatie over ANBI’s, bevat een link naar een aanvraagformulier voor een ANBI en biedt de mogelijkheid in contact te komen met het zogenaamde ANBI-team van de Belastingdienst. De speciale site is met name bedoeld voor degenen die een kleinere of middelgrote ANBI willen oprichten en de aanvrager te helpen bij zijn aanvraag om – via een praktische uitleg – zaken inzichtelijker te maken.

Let op! De site is te vinden op www.anbiloketbelastingdienst.nl.

Aanscherping toezicht ANBI

Het kabinet heeft in juni 2022 aangekondigd het toezicht op ANBI’s te willen verbeteren, onder meer door gegevens inzake ANBI’s te digitaliseren, de capaciteit inzake toezicht op ANBI’s te vergroten en door de naleving van de voorwaarden voor de ANBI-status af te dwingen. Om misbruik tegen te gaan, wordt ook overwogen de verplichting in te voeren dat ANBI’s jaarlijks een bepaald minimum aan activiteiten moeten verrichten of een minimumbedrag aan het algemeen nut besteden. Zo zouden instellingen die geen activiteiten ondernemen niet langer ANBI kunnen zijn. Het kabinet heeft aangekondigd samen met de branche te gaan onderzoeken wat de mogelijkheden zijn.

Bestedingscriterium verduidelijkt

Een ANBI mag niet meer vermogen aanhouden dan nodig voor het uitvoeren van haar activiteiten als ANBI. Onlangs is verduidelijkt onder welke voorwaarden investeringen en uitgaven zijn toegestaan zonder de ANBI-status in gevaar te brengen. Zo moet een investering door een ANBI het doel van de ANBI rechtstreeks bevorderen of verwezenlijken. Ook mag de uitgave geen zakelijke activiteit betreffen primair bedoeld om voordeel te behalen. Verder is bepaald dat als geïnvesteerd wordt via een organisatie, ook deze organisatie het bedrag moet gebruiken in lijn met het doel van de ANBI. 

Ook is verduidelijkt dat bestuurders van de ANBI niet bij een investering in een organisatie betrokken mogen zijn. Daarnaast is bepaald dat de investering in de administratie en het beleidsplan als investering van algemeen nut moeten worden opgenomen. ANBI’s die niet of nog niet voldoen aan de gestelde voorwaarden, dienen dit te melden bij hun inspecteur. Deze kan een termijn stellen waarbinnen alsnog aan de verplichtingen moet worden voldaan. Gebeurt dit niet, dan kan een ANBI de status als ANBI verliezen.

Tip! Een ANBI kan door de Belastingdienst ook worden aangewezen als een culturele ANBI. Uw instelling moet dan voor minstens 90% actief zijn op cultureel gebied. Een culturele instelling kan gebruikmaken van een aantal extra faciliteiten.

Wanneer SBBI?

Als uw vereniging of stichting geen ANBI is, is er wellicht wel sprake van een sociaal belang behartigende instelling (SBBI). Een SBBI is een instelling die geen ANBI is, maar wel een sociaal belang behartigt. Voorbeelden van SBBI’s zijn een muziekvereniging, een sportvereniging, een toneelvereniging of een lokale scoutinggroep. Het voordeel van een SBBI is dat zij geen schenk- of erfbelasting betaalt over schenkingen of erfenissen die zij gebruikt voor een sociaal belang. Overleg met ons over de voorwaarden voor een SBBI.

Let op! Over een schenking die een SBBI doet van meer dan € 2.658 (2024) is door de ontvanger van de schenking wel gewoon schenkbelasting verschuldigd, tenzij deze zelf een ANBI of SBBI is.

Actualiteiten vennootschapsbelasting

Vaak zal een stichting of vereniging niet belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting. Dit is echter wel het geval als sprake is van het drijven van een onderneming. Belangrijke criteria zijn deelname aan het economisch verkeer en het streven naar winst (winstoogmerk).

Let op! In de statuten wordt vaak opgenomen dat de stichting of vereniging geen winstoogmerk heeft. Dit is geen vrijwaring voor de vennootschapsbelasting. Bepalend is vooral de feitelijke aanwezigheid van overschotten.

Winstvrijstelling

Behaalt uw stichting of vereniging winst, dan kan er een vrijstelling van toepassing zijn als de winst onder bepaalde grenzen blijft. De vrijstelling is van toepassing als de winst in een jaar niet meer bedraagt dan € 15.000 dan wel in het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaar samen niet meer bedraagt dan € 75.000. De vrijstelling geldt voor alle stichtingen en verenigingen.  De volledige vrijstelling is ook van toepassing op stichtingen en verenigingen die nog geen vijf jaar bestaan. Dit is beslist in een arrest van de Hoge Raad. Als een vereniging of stichting voor de vrijstelling in aanmerking komt, past de Belastingdienst deze automatisch toe. Als er aangifte is gedaan, volgt er een nihilaanslag. De Belastingdienst beveelt stichtingen en verenigingen aan om bij de aangifte te vermelden dat de vrijstelling van toepassing is. Dit kan door bij ‘expliciet uitspraak Belastingdienst gevraagd’ te vermelden ‘vrijgesteld op grond van artikel 6 Wet Vpb’.

Tip! Uw stichting of vereniging kan ervoor kiezen de vrijstelling niet toe te passen, bijvoorbeeld als u een verlies wilt verrekenen. Deze keuze wordt gemaakt voor een periode van minimaal vijf jaar. Na die tijd kan er opnieuw voor gekozen worden om de vrijstelling niet toe te passen. Als u de vrijstelling niet toe wilt passen, moet u een brief sturen naar het belastingkantoor. Dit moet voordat de aangifte vennootschapsbelasting over het eerste jaar van de periode van vijf jaar is afgehandeld.

Bestedingsreserve

Stichtingen en verenigingen die zijn aangemerkt als culturele ANBI en stichtingen en verenigingen die een sociaal belang behartigen en hun winst voor minstens 70% behalen met behulp van vrijwilligers, kunnen een bestedingsreserve vormen. Voldoet uw instelling aan deze voorwaarden, dan mag (een deel van) de winst voor belastingheffing gereserveerd worden in een bestedingsreserve. Er moet dan wel een bestedingsvoornemen zijn en de gereserveerde winsten moeten in beginsel in het jaar of binnen vijf jaar na afloop van het jaar worden besteed. Na deze termijn valt de bestedingsreserve in de winst.

Aftrek fondswervende activiteiten

Fondswervende activiteiten van een ANBI kunnen in aftrek komen van de winst. Er geldt wel een aantal voorwaarden. Zo moeten de activiteiten voor minstens 30% met behulp van vrijwilligers worden verricht. Stichtingen en verenigingen die geen ANBI zijn, kunnen – als zij uitsluitend fondswervende activiteiten verrichten – onder voorwaarden de uitkeringen aan een ANBI van de winst in aftrek brengen. Zo moeten ook hier de activiteiten voor minstens 30% met behulp van vrijwilligers worden verricht. Ook moet kenbaar worden gemaakt dat de opbrengst uit de fondswervende activiteiten voor minimaal 90% naar een algemeen nuttig doel gaat en moet de uitkering zijn gedaan binnen zes maanden na afloop van het jaar waarin de gelden zijn verworven.

Vrijwilligersaftrek

Een ANBI en een SBBI kunnen onder bepaalde voorwaarden gebruikmaken van de vrijwilligersaftrek in de vennootschapsbelasting. Als SBBI kunt u alleen gebruikmaken van de vrijwilligersaftrek als de winst voor minstens 70% wordt behaald met behulp van vrijwilligers. Onder de vrijwilligersaftrek kan de winst van uw vereniging of stichting verminderd worden met een fictieve beloning van de vrijwilligers op basis van het minimumloon, verminderd met de daadwerkelijke beloning. Als u aannemelijk maakt dat een hoger loon dan het minimumloon gebruikelijk is, mag u rekening houden met dat hogere loon.

Belastingplicht culturele instellingen

Culturele instellingen kunnen voor de vennootschapsbelasting belaste en onbelaste activiteiten verrichten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een museum, waarbij de winst behaald met de museumwinkel belast is en de winst behaald met de culturele activiteiten onbelast. Als met deze culturele activiteiten een verlies geleden wordt, kan dit verlies echter niet verrekend worden met de winst van de museumwinkel.

Om die reden hebben culturele instellingen de mogelijkheid om te kiezen voor volledige belastingplicht voor de vennootschapsbelasting. Bij volledige belastingplicht kan het verlies uit de onbelaste activiteit wel verrekend worden met de winst uit de belaste activiteit. Een dergelijke keuze geldt voor een periode van tien jaar.

Tip! Een culturele instelling kan gebruikmaken van de winstvrijstelling, ook als gekozen is voor volledige belastingplicht.

Actualiteiten loonbelasting

ANBI’s kunnen gebruikmaken van de vrijwilligersregeling in de loonbelasting. Is uw stichting of vereniging aangemerkt als ANBI, dan hoeft u geen loonheffing in te houden op een vergoeding aan een vrijwilliger. De vergoeding mag niet meer bedragen dan € 210 per maand en maximaal € 2.100 per jaar (2024). Betaalt u een uurvergoeding, dan beschouwt de Belastingdienst een bedrag van maximaal € 5,50 (of € 3,25 voor een vrijwilliger jonger dan 21 jaar) per uur als vrijwilligersvergoeding.

Het gebeurt in de praktijk vaak dat een vrijwilliger afziet van een kostenvergoeding. Hierdoor wordt de vergoeding een gift die de vrijwilliger onder voorwaarden kan aftrekken in de aangifte inkomstenbelasting. Dat kan alleen als voldaan wordt aan de drie volgende voorwaarden:

  1. uw organisatie verklaart dat de vrijwilliger recht heeft op de vergoeding;
  2. uw organisatie is bereid en in staat om de vergoeding uit te betalen;
  3. de vrijwilliger kan aanspraak maken op de vergoeding en heeft de vrijheid daarover te beschikken.

Let op! De vrijwilliger kan de kosten alleen aftrekken als de ANBI een ‘vrijwilligersverklaring’ invult. Deze is beschikbaar op de site van de Belastingdienst (zoekterm ‘vrijwilligersverklaring’).

Tip! Is uw vereniging of stichting geen ANBI, maar wel een sportorganisatie of een organisatie die geen aangifte vennootschapsbelasting hoeft te doen? Dan kunt u ook de vrijwilligersregeling toepassen.

Actualiteiten omzetbelasting

Vanaf 1 januari 2019 is de sportvrijstelling in de omzetbelasting verruimd. De sportvrijstelling dient verplicht te worden toegepast. De vrijstelling geldt voortaan ook voor diensten die sportorganisaties verlenen aan niet-leden, bijvoorbeeld het verzorgen van een training.

Instellingen die geen winst beogen en een sportaccommodatie ter beschikking stellen die onmisbaar is voor de sportbeoefening, vallen voortaan ook onder de vrijstelling. Door aanpassing van de definitie ‘winst beogen’, vallen niet-commerciële organisaties onder de vrijstelling. Het niet beogen van winst wordt verbonden aan de organisatie als geheel.

Het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie is nu belast tegen het lage tarief van 9%. Door de vrijstelling is de voorbelasting vanaf 2019 niet meer aftrekbaar. Om dit nadeel te compenseren, is er een subsidieregeling voor gemeenten en sportorganisaties. De subsidie voor gemeenten bedraagt 17,5% van alle btw-belaste sportuitgaven. Voor sportinstellingen is de subsidie maximaal 20%, met een maximum van € 2,5 miljoen per jaar. Een subsidie van minder dan € 2.500 wordt niet verstrekt. Voor sommige activiteiten in het kader van verduurzaming en toegankelijkheid geldt een extra subsidie van maximaal 10%. Voor sommige activiteiten in het kader van het bevorderen van de veiligheid geldt een extra subsidie van maximaal 30%.

Let op! U kunt voor 2024 nog tot en met 31 juli 2024 een aanvraag voor subsidie indienen, maar omdat de aanvragen voor subsidie het budget al ruimschoots hebben overschreden, heeft dit nauwelijks nog zin. U kunt vanaf 2025 wel weer een nieuwe aanvraag indienen.

Btw-vrijstelling fondsenwerving

Fondswervende activiteiten van bepaalde aangewezen instellingen waarvan de primaire activiteiten zijn vrijgesteld van btw (waaronder ziekenhuizen, verpleeghuizen, instellingen voor jeugdwerk, sportverenigingen en culturele, sociale en religieuze instellingen) zijn in het geheel vrijgesteld van btw als de fondswervende leveringen niet meer dan € 68.067 en de fondswervende diensten niet meer dan € 22.689 per jaar bedragen.

Let op! Voor sportverenigingen geldt een afwijkend grensbedrag voor fondswervende diensten van € 50.000. Daarnaast mogen sportverenigingen geen gebruikmaken van de kantineregeling. Dit betekent dat de kantineontvangsten meetellen voor het maximumbedrag van de fondswervende leveringen van € 68.067 per jaar.

Bij overschrijding van een van de grensbedragen komt de fondsverwerving in de normale heffing van de btw terecht. Dit geldt niet als de overschrijding veroorzaakt wordt door bijzondere, eenmalige omstandigheden of als de overschrijding redelijkerwijs niet was te voorzien. De grensbedragen voor leveringen en diensten gelden onafhankelijk van elkaar. Overschrijding in één categorie betekent dus niet automatisch dat de andere categorie ook in de btw betrokken moet worden.

Tip! Giften, donaties en contributies (zonder expliciete tegenprestatie) worden voor de grensbedragen niet meegerekend.

Bepaalde organisaties, bijvoorbeeld muziekverenigingen, dorpshuizen en buurtverenigingen, kunnen de kantineregeling toepassen. De kantineontvangsten zijn dan vrijgesteld als deze inclusief btw niet meer bedragen dan € 68.067 per jaar. Deze vrijstelling geldt naast de vrijstelling voor fondsenwerving. Dit betekent dat de kantineontvangsten niet meetellen voor de grensbedragen.

Overige actualiteiten

Besturen van verenigingen en stichtingen hebben met ingang van 1 juli 2021 met extra regels te maken. Dit is het gevolg van de invoering van de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR).
De WBTR is bedoeld om wanbestuur binnen verenigingen en stichtingen zo veel mogelijk te voorkomen. Met de WBTR wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de regels die al gelden voor besturen van nv’s en bv’s. Onder meer is de aansprakelijkheid van bestuurders uitgebreid met aansprakelijkheid bij faillissement als er sprake is van een ernstig verzuim, bijvoorbeeld als voor bepaalde risico’s geen verzekering is afgesloten. Verder is nieuw dat een bestuurder van een vereniging of stichting niet mag deelnemen aan vergaderingen over een bepaald onderwerp als hij ook een persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vereniging of stichting. Ook mag hij in die gevallen niet deelnemen aan de besluitvorming.

Een andere wijziging is dat een bestuurder voortaan nooit meer stemmen kan uitbrengen dan de rest van het bestuur samen. Een bestaande afwijkende statutaire regeling is geldig tot 1 juli 2026 of tot de eerstvolgende statutenwijziging als dit eerder is. Verder is geregeld dat als in een vereniging of stichting met een klein bestuur geen van de bestuursleden nog in functie is of afwezig is, formeel geen besluiten meer genomen kunnen worden. De statuten dienen dan te bepalen hoe besluiten dan toch genomen kunnen worden, bijvoorbeeld via een commissie.

Convenant Belastingdienst en organisaties goede doelen

Goede doelen hebben vanaf 2019 nog maar te maken met één loket voor het aanvragen van een erkenning en van de ANBI-status. Hiertoe hebben organisaties van goede doelen met de Belastingdienst een convenant afgesloten. Om fraude te voorkomen, kunnen goede doelen een erkenning aanvragen bij het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF). Zo weten donateurs dat ze te maken hebben met een bonafide organisatie. Daarnaast kunnen goede doelen de ANBI-status aanvragen. De aanvraag verloopt nu nog digitaal via de Belastingdienst.

De kwaliteitseisen voor het verkrijgen van de erkenning zijn gelijk aan die voor de ANBI-status. Een aparte aanvraag bij de Belastingdienst is dan dus niet meer nodig. De fiscus behoudt zich wel het recht voor altijd zelf de ANBI-status te kunnen toetsen.

Giftenaftrek: bewijs vereist

Donateurs moeten hun gift kunnen bewijzen om deze af te kunnen trekken. Een ontvangstbewijs of verklaring is hiervoor niet voldoende. Het is daarom aan te bevelen dat giften per bank worden overgemaakt en niet cash. Contante giften zijn per 2021 niet langer aftrekbaar.

Hogere giftenaftrek culturele ANBI

Voor giften aan culturele ANBI’s geldt een hogere giftenaftrek. Particulieren mogen deze giften voor de giftenaftrek verhogen met 25% (met een maximum van € 1.250 per jaar). Ondernemingen in de vennootschapsbelasting mogen een gift aan een culturele ANBI verhogen met 50% (met een maximum van € 2.500 per jaar).

Gift aan steunstichting SBBI

Een steunstichting SBBI is een stichting die speciaal is opgericht om geld in te zamelen voor een jubileum van een SBBI op het gebied van sport en muziek. Een gift aan een steunstichting SBBI is aftrekbaar.

Let op! Een steunstichting moet voldoen aan bepaalde voorwaarden.

Periodieke gift eenvoudiger

De eis van een notariële akte voor de aftrekbaarheid van een periodieke gift is met ingang van 2014 vervallen. Een periodieke gift aan een ANBI of een niet-vennootschapsbelastingplichtige vereniging met minimaal 25 leden is vanaf die datum ook volledig aftrekbaar als deze gift wordt vastgelegd in een onderhandse akte van schenking. De eis dat de periodieke gift alleen aftrekbaar is als deze is vastgelegd voor een looptijd van minimaal vijf jaar (of eindigt bij eerder overlijden) is wel blijven bestaan.

UBO-register

Voor een aantal juridische entiteiten, waaronder stichtingen en verenigingen, bestaat de plicht om geregistreerd te zijn in het zogenaamde UBO-register. Entiteiten die hieraan niet voldoen, kunnen te maken krijgen met sancties. UBO staat voor ‘ultimate beneficial owner’, ofwel de uiteindelijke belanghebbende. Dit is de persoon die de uiteindelijke eigenaar is van of de uiteindelijke zeggenschap heeft over een bv, stichting, vereniging of andere organisatie waarvoor de registratieplicht geldt. Het UBO-register is vooral bedoeld om witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. U kunt een vereniging of stichting registreren in het UBO-register via de Kamer van Koophandel.

Op basis van de uitspraak van het Europese Hof wat betreft de openbaarheid van het UBO-register, heeft het kabinet besloten dit register niet publiekelijk toegankelijk te maken. Via de Kamer van Koophandel konden derden informatie uit het UBO-register opvragen. De bepaling die dit regelde, is volgens een uitspraak van het Europese Hof echter onvoldoende onderbouwd, met name met het oog op bescherming van de privacy. Het kabinet heeft daarom de openbaarheid van delen van het UBO-register heroverwogen.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.