Skip to main content
All Posts By

MMM

Nieuwsbrief april 2025

By nieuwsbrief

Nieuwsbrief april 2025

Let op!
Wij willen voldoen aan de wens om actueel te zijn. Het overzicht in deze MKB-Nieuwsbrief is geschreven met de kennis tot en met maandag 14 april 2025, 20:00 uur.


1. Wetsvoorstel tegenbewijsregeling box 3 naar Tweede Kamer

Het wetsvoorstel tegenbewijsregeling box 3 is naar de Tweede Kamer gestuurd. Het betreft de wettelijke vastlegging van verschillende arresten van de Hoge raad vanaf 4 juni 2024 over aanvullend rechtsherstel in box 3.

Hoge Raad: aanvullend rechtsherstel box 3
Op 6 juni 2024 oordeelde de Hoge Raad dat u in box 3 het – door de Hoge Raad gedefinieerde – werkelijke rendement in aanmerking mag nemen als dit lager is dan het wettelijke forfaitaire rendement. De Hoge Raad gaf daarbij en ook in latere arresten aanwijzingen hoe dit werkelijke rendement berekend moet worden.

Voor wie?
Dit aanvullende rechtsherstel geldt voor de belastingjaren vanaf 2021 voor alle belastingplichtigen met box 3-inkomen.

Voor de jaren 2017-2020 geldt het aanvullende rechtsherstel voor alle belastingplichtigen met box 3-inkomen van wie de definitieve aanslag inkomstenbelasting op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond. Voorwaarde is wel dat er tijdig bezwaar is gemaakt of is verzocht om ambtshalve vermindering. In deze laatste categorie vallen ook de belastingplichtigen die destijds tijdig bezwaar hebben gemaakt en voor wie het eerste rechtsherstel al is toegepast. Zij kunnen ook bij dit tweede rechtsherstel meedoen (waarbij zij voor de jaren 2017-2019 wel tijdig een verzoek om ambtshalve vermindering moeten hebben ingediend).

Voor belastingplichtigen die voor oude jaren niet tijdig bezwaar hebben gemaakt, loopt nog de separate MB+-procedure.

Aanwijzingen Hoge Raad over werkelijke rendement
Kort samengevat komt het erop neer dat het gaat om het werkelijk gerealiseerde én ongerealiseerde rendement op uw gehele vermogen in box 3, zonder aftrek van het heffingsvrije vermogen. Het gaat om het nominale rendement, met inflatie mag geen rekening worden gehouden.

Aftrek van kosten is niet mogelijk. Alleen rente van schulden in box 3 zijn aftrekbaar. Verder behoort de waardevermeerdering van een bezitting –zoals een onroerende zaak – die voortvloeit uit uitgaven die leiden tot verbetering of uitbreiding van die bezitting, niet tot het werkelijke rendement.

De bepaling van het werkelijke rendement van een woning vindt plaats op basis van de WOZ-waarden aan het begin van het jaar en aan het begin van het daaropvolgende jaar. Bij aan-/verkoop in een jaar wordt de aldus berekende waardeverandering tijdsevenredig tussen verkoper en koper verdeeld.

Wetsvoorstel tegenbewijsregeling box 3
De aanwijzingen van de Hoge Raad zijn verwerkt in het wetsvoorstel tegenbewijsregeling box 3. Op een aantal punten bevat het wetsvoorstel nog nadere regels. Zo oordeelde de Hoge Raad dat het voordeel wegens eigen gebruik van een onroerende zaak onder de huidige wettelijke regels nul moet bedragen. Voor de jaren tot en met 2025 is dit ook zo in het wetsvoorstel meegenomen, maar vanaf 2026 wordt een wettelijke regeling geïntroduceerd voor het bepalen van het inkomen voor dit eigen gebruik en telt dit dus wel mee.

Formulier OWR
Vanaf de zomer 2025 komt een formulier Opgaaf werkelijk rendement (OWR) beschikbaar waarmee een beroep gedaan kan worden op de tegenbewijsregeling. Om dit formulier juist en volledig te kunnen invullen, is waarschijnlijk veel informatie van u nodig.
Wellicht heeft u hierover al contact gehad met een van onze adviseurs of heeft u al nadere informatie hierover van ons gehad. Als u gebruik wilt maken van de tegenbewijsregeling, is het belangrijk dat wij op tijd over de benodigde informatie beschikken.

Tot en met (waarschijnlijk) 2027
De mogelijkheid om een beroep te doen op de tegenbewijsregeling blijft waarschijnlijk tot en met het belastingjaar 2027 bestaan. Vanaf het belastingjaar 2025 hoeft dat niet meer met het formulier OWR, maar is hiervoor in de aangifte inkomstenbelasting een mogelijkheid opgenomen.

Het streven van het kabinet is om vanaf het belastingjaar 2028 een box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement te introduceren. Het wetsvoorstel voor dit nieuwe stelsel wordt naar verwachting over enkele weken aan de Tweede Kamer aangeboden.


2. Ondernemerschap wordt volwaardig criterium bij beoordelen schijnzelfstandigheid in Wet VBAR

In het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden, VBAR, is de zogenaamde WZOP-toets opgenomen, een toekomstig beoordelingskader voor arbeidsrelaties. Extern ondernemerschap gaat in het daarvoor nog aan te passen wetsvoorstel in deze toets volwaardig meewegen.

Wetsvoorstel VBAR
De Wet VBAR zou meer duidelijkheid moeten gaan bieden over de vraag wanneer sprake is van een arbeidsovereenkomst en wanneer gewerkt wordt als zelfstandige. Dit om schijnzelfstandigheid tussen een werknemer en werkgever te voorkomen en om de echte zelfstandige meer duidelijkheid te geven over de ruimte om als zelfstandige te kunnen werken.

Alle gezichtspunten zijn even belangrijk
De Hoge Raad heeft op prejudiciële vragen in de zaak Uber geantwoord dat alle gezichtspunten zoals weergegeven in het Deliveroo-arrest even belangrijk zijn. Dit betekent dat ook het gezichtspunt ‘extern ondernemerschap’ volwaardig meeweegt. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat daarom het wetsvoorstel VBAR aanpassen. In het oorspronkelijke wetsvoorstel woog het extern ondernemerschap namelijk nog niet volwaardig mee.

WZOP-toets
De WZOP-toets in het wetsvoorstel VBAR verduidelijkt wanneer gewerkt kan worden als zelfstandige en wanneer niet. De toets bestaat uit drie elementen:

  1. Werknemer (W): dit element richt zich op signalen die wijzen op werknemerschap, zoals werkinhoudelijke en organisatorische aansturing door de opdrachtgever.
  2. Zelfstandige (Z): dit element richt zich op signalen die wijzen op werken als zelfstandige binnen de arbeidsrelatie. Hierbij wordt gekeken naar kenmerken van zelfstandig ondernemerschap, zoals het dragen van eigen risico en verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de werkzaamheden.
  3. Ondernemerschap (OP): dit element kijkt naar kenmerken van ondernemerschap, zoals het hebben van meerdere opdrachtgevers en het zelfstandig werven van opdrachten.

In het oorspronkelijke wetsvoorstel Wet VBAR werd het laatste punt, het extern ondernemerschap, pas meegenomen als de elementen werknemerschap en zelfstandigheid niet tot een doorslaggevend oordeel over de arbeidsrelatie leidden. De minister gaat dit aanpassen, zodat het extern ondernemerschap volwaardig gaat meewegen, naast het element werknemerschap en zelfstandigheid.

Let op!
Het gewijzigde wetsvoorstel kan naar verwachting voor de zomer aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De beoogde inwerkingtreding van de Wet VBAR blijft 1 januari 2026.


3. Bij dga gestald geld valt ook onder excessief lenen

Als een bv gelden onderbrengt bij een dga onder voorbehoud van de economische eigendom, tellen deze gelden naar de mening van de Belastingdienst als schuld mee voor de Wet excessief lenen.

Wet excessief lenen
Sinds 2023 wordt fors lenen bij de eigen bv ontmoedigd door de Wet excessief lenen. Kort samengevat betekent dit dat dga’s die meer dan € 500.000 lenen bij hun eigen bv(’s), over het meerdere (dus boven de € 500.000) belasting moeten betalen.

Let op!
Lenen partners of bloed- en aanverwanten in de rechte lijn ook van de bv(’s) van de dga, dan tellen die leningen (deels) ook mee voor de grens van € 500.000.

Stallen van gelden bij dga
De Belastingdienst heeft een standpunt naar buiten gebracht over het stallen van gelden door een bv bij de dga. Dit gebeurt in de praktijk bijvoorbeeld als de dga een hogere rente ontvangt dan de bv, of als de bv optimaal gebruik wil maken van het depositogarantiestelsel. Door het stallen van gelden bij de dga worden de gelden over meerdere banken verdeeld. Op die manier kan meerdere keren geprofiteerd worden van het depositogarantiestelsel. Dit stelsel garandeert dat bij betalingsmoeilijkheden van een bank, per bank een bedrag van maximaal € 100.000 is gegarandeerd.

Bij het stallen van gelden door een bv bij de dga blijft de bv over het algemeen economisch de eigenaar van de gelden. Alleen de juridische eigendom ligt bij de dga.

Telt mee voor excessief lenen
De Belastingdienst is van mening dat de gestalde gelden worden aangemerkt als leningen van de bv aan de dga die meetellen voor de Wet excessief lenen, omdat de gelden ook daadwerkelijk gestort zijn op de bankrekening(en) van de dga.

Ook zonder economische eigendom
Het maakt daarbij niet uit dat de dga niet de economische eigendom van de gelden heeft. Ook zonder die economische eigendom worden de gestalde gelden aangemerkt als leningen van de bv aan de dga die meetellen voor de grens van € 500.000 volgens de Belastingdienst. Wanneer door de gestalde gelden het totaal aan schulden van de dga aan de bv dus boven de € 500.000 uitkomt, moet de dga hierover belasting betalen.


4. Vrijstelling of 2% overdrachtsbelasting ook bij wonen na twee jaar?

Wie een pand koopt, is daarover in beginsel overdrachtsbelasting verschuldigd. Bij woningen geldt wel onder voorwaarden een vrijstelling of een verlaagd tarief van 2%. Voor Gerechtshof Den Haag speelde de vraag of de vrijstelling ook van toepassing is als de woning pas twee jaar na notariële levering bewoond wordt.

Overdrachtsbelasting algemeen 10,4%
De bij aankoop van een pand verschuldigde overdrachtsbelasting bedraagt voor niet-woningen, zoals een kantoorpand, momenteel 10,4%. De koper moet deze belasting betalen.

Voor woningen: 2% of vrijstelling
Voor woningen bedraagt het tarief 2%. Voor meerderjarige kopers jonger dan 35 jaar die een woning kopen van maximaal € 525.000 (2025) kan een vrijstelling gelden. Hierbij geldt, zowel voor het tarief van 2% als voor de vrijstelling, onder meer als voorwaarde dat de woning na de verkrijging ‘anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gebruikt gaat worden’. Vrij vertaald betekent dit dat de woning duurzaam als hoofdverblijf bewoond moet gaan worden. Dit moet ook in een schriftelijke verklaring zijn vastgelegd.

Bewoning uitgesteld
In de casus die speelde bij Gerechtshof Den Haag had een vrouw een woning gekocht en bij de notaris geleverd gekregen. Zij ging deze woning echter pas twee jaar later bewonen. Tot die tijd woonde ze bij haar ouders. De reden hiervoor was dat de nieuwe woning van de verkopende partij nog in aanbouw was en afgesproken was dat de verkopers er tijdens de bouw (maximaal twee jaar) mochten blijven wonen.

Rechtbank: geen vrijstelling of 2%-tarief
De rechtbank oordeelde dat de vrouw de woning niet duurzaam als hoofdverblijf was gaan bewonen, onder meer omdat de verkopers in de woning waren blijven wonen tot uiterlijk twee jaar na de notariële levering van de woning. De vrouw had daarom geen recht op de vrijstelling of het verlaagde tarief van 2%.

Gerechtshof: vrijstelling, want wet kent geen termijn
Voor het gerechtshof was in geschil of de duurzame bewoning op korte termijn na de notariële levering moest aanvangen om een beroep te kunnen doen op de vrijstelling of het 2%-tarief.

Het gerechtshof vond van niet en stelde dat de wet geen termijn verbindt aan het moment waarop de duurzame bewoning moet aanvangen. Het gerechtshof stelde dat de wetgever bovendien ook rekening heeft gehouden met de situatie dat een koper een woning niet direct na de verkrijging als hoofdverblijf gaat gebruiken, zoals in deze situatie.

Het gerechtshof oordeelde daarom dat de vrouw, gelet op de bedoeling van de wet, de vrijstelling kon toepassen. De vrouw was immers starter op de woningmarkt met de bedoeling om duurzaam in de woning te gaan wonen. De inspecteur was het er bovendien mee eens dat de vrouw niet te vergelijken was met een belegger. Dat de vrouw niet binnen een bepaalde termijn in de woning was gaan wonen, zorgde in deze situatie niet voor een ander oordeel.

Staatssecretaris
De staatssecretaris stelde in eerste instantie beroep in cassatie in bij de Hoge Raad, maar trok dat later weer in. In de toelichting bij het intrekken merkt de staatssecretaris op dat uit de feiten en omstandigheden naar voren komt dat er in dit geval geen sprake is geweest van een oneigenlijk gebruik om een voordeel in de overdrachtsbelasting te behalen. De vrouw heeft een woning gekocht met het doel om daar te gaan wonen en dat is uiteindelijk ook gebeurd. De staatssecretaris was in dit geval met toepassing van de hardheidsclausule daarom tot dezelfde uitkomst gekomen als het gerechtshof.


5. Voorkom belastingrente IB 2024 en Vpb 2024

Als de Belastingdienst vanaf 1 juli 2025 een (voorlopige) aanslag IB 2024 oplegt, berekent de Belastingdienst over de periode die begint op 1 juli 2025 6,5% belastingrente. Dit kunt u voorkomen. De Belastingdienst berekent namelijk geen belastingrente als u vóór 1 mei 2025 een correcte aangifte IB 2024 indient of als u vóór 1 mei 2025 een correcte voorlopige aanslag IB 2024 aanvraagt. Het is belangrijk dat de aangifte/het verzoek om de voorlopige aanslag niet te laag is. De Belastingdienst berekent anders alsnog vanaf 1 juli 2025 6,5% belastingrente over het verschil. Let op: krijgt u een (voorlopige) aanslag IB met belastingrente? Dan is het mogelijk verstandig om tijdig bezwaar hiertegen te maken. Overleg daarover met onze adviseurs.

Bij het vanaf 1 juli 2025 opleggen van een (voorlopige) aanslag Vpb 2024 berekent de Belastingdienst 9% belastingrente. Dit voorkomt u door vóór 1 juni 2025 een correctie aangifte Vpb 2024 in te dienen. Lukt dat niet, dan voorkomt u de belastingrente als u vóór 1 mei 2025 een correcte voorlopige aanslag Vpb aanvraagt. Zorg dat het bedrag niet te laag is, anders berekent de Belastingdienst alsnog vanaf 1 juli 2025 9% belastingrente over het verschil. Heeft u een gebroken boekjaar, dan gelden andere termijnen. Over de hoge belastingrente voor de Vpb loopt inmiddels een massaalbezwaarprocedure. Let op: krijgt u een (voorlopige) aanslag Vpb met belastingrente, kom dan tijdig in bezwaar, zodat u kunt aansluiten bij deze procedure. De Belastingdienst doet dan nog geen uitspraak, maar wacht op het oordeel van de Hoge Raad.


6. Einde compensatie transitievergoeding bij ontslag langdurig zieke?

Als een werknemer meer dan twee jaar ziek is, kan een werkgever bij het UWV ontslag aanvragen. Deze werknemer heeft dan recht op een transitievergoeding. De werkgever kan hiervoor nu nog compensatie aanvragen bij het UWV via de regeling compensatie transitievergoeding. Het kabinet heeft een wetsvoorstel voorgelegd waardoor straks alleen nog kleine werkgevers compensatie kunnen aanvragen. Een kleine werkgever is in het wetsvoorstel een werkgever met een loonsom tot en met 25 keer het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer per kalenderjaar. Daarbij wordt gekeken naar het totaal van het premieplichtige loon van de werkgever twee jaar eerder. Dit gebeurt nu ook al voor de vaststelling van de gedifferentieerde premie Arbeidsongeschiktheidsfonds. In 2025 is een werkgever klein voor deze premie als het totale premieplichtige loon over 2023 niet hoger was dan € 990.000.

Nieuwsbrief maart 2025

By nieuwsbrief

Nieuwsbrief maart 2025

Let op!
Wij willen voldoen aan de wens om actueel te zijn. Het overzicht in deze MKB-nieuwsbrief is geschreven met de kennis tot en met maandag 17 maart 2025, 20:00 uur.


1. Massaalbezwaarprocedure voor belastingrente Vpb

Bezwaren tegen de belastingrente op aanslagen vennootschapsbelasting zijn aangewezen als massaal bezwaar. Het blijft wel noodzakelijk om tijdig een bezwaarschrift in te dienen.

Belastingrente Vpb in strijd met evenredigheidsbeginsel
Rechtbank Noord-Nederland oordeelde op 7 november 2024 dat de belastingrente die de Belastingdienst berekent over aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn veel bezwaarschriften tegen de belastingrente bij de Belastingdienst binnengekomen.

Aanwijzing massaal bezwaar
Om te zorgen voor een efficiënte en eenduidige afhandeling van deze bezwaarschriften heeft de staatssecretaris van Financiën (bij besluit van 7 februari 2025) de bezwaren tegen de vanaf 1 oktober 2020 in rekening gebrachte belastingrente voor de Vpb aangewezen als massaal bezwaar. Dit betekent dat de Belastingdienst nu nog geen uitspraak doet op deze bezwaren, maar deze aanhoudt.

De staatssecretaris heeft sprongcassatie – dit betekent dat het hoger beroep bij een gerechtshof wordt overgeslagen – tegen de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland ingesteld. Na de uitspraak van de Hoge Raad doet de Belastingdienst één gezamenlijke collectieve uitspraak op alle bezwaren.

Wel tijdig bezwaar maken!
Voorwaarde om te vallen onder het massaal bezwaar is dat u tijdig, dat wil zeggen binnen zes weken na dagtekening van de aanslag, bezwaar maakt tegen de belastingrente. U kunt nu dus niet achteroverleunen en de uitspraak van de Hoge Raad afwachten, maar u moet bij een aanslag met belastingrente wel in actie komen.

Let op!
Maakte u bezwaar, maar deed de Belastingdienst al vóór 7 februari 2025 uitspraak op dit bezwaar? Dan valt u niet onder het massaal bezwaar. U moet dan in beroep bij de rechtbank om uw rechten veilig te stellen.

Zijn in uw bezwaar ook nog andere bezwaren opgenomen dan de belastingrente, dan doet de Belastingdienst op die andere bezwaren wel al een uitspraak. Wijst de Belastingdienst deze andere bezwaren (gedeeltelijk) af, dan kunt u in beroep bij de rechtbank.

Belastingrente andere belastingen
De aanwijzing massaal bezwaar geldt ook voor bezwaren tegen in rekening gebrachte belastingrente voor de bronbelasting, de solidariteitsbijdrage, de minimumbelasting en het winstaandeel.

Let op!
Voor belastingrente voor alle andere belastingen geldt de aanwijzing massaal bezwaar echter niet. Bezwaren tegen de belastingrente op bijvoorbeeld een aanslag inkomstenbelasting houdt de Belastingdienst dus niet aan.

Andere werkwijze bij voorlopige aanslagen
Is op een voorlopige aanslag Vpb belastingrente berekend, dan geldt een andere werkwijze. Tegen de belastingrente op een voorlopige aanslag kunt u namelijk niet rechtstreeks in bezwaar. U moet eerst een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag indienen. De Belastingdienst wijst dit verzoek dan af en daartegen kunt u in bezwaar. Als dit bezwaar tijdig is gedaan, valt dit in de massaalbezwaarprocedure.

Let op!
U kunt niet volstaan met alleen een bezwaar tegen de definitieve aanslag waarmee de voorlopige aanslag verrekend wordt. Als u dat doet, loopt de belastingrente die berekend is op de voorlopige aanslag namelijk niet in het bezwaar mee. U moet dus altijd ook een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag doen en tegen de afwijzing daarvan bezwaar maken.

Meer informatie
Neem voor meer informatie over de massaalbezwaarprocedure en wat aansluiting daarbij voor uw situatie betekent, contact op met onze adviseurs. Zij kunnen samen met u bespreken wat in uw situatie raadzaam is.


2. Hoge Raad geeft antwoord over extern ondernemerschap

In het Deliveroo-arrest sprak de Hoge Raad zich al uit over de vraag wanneer sprake is van een arbeidsovereenkomst. In de Uber-zaak gaf de Hoge Raad onlangs antwoord op prejudiciële vragen over het gezichtspunt ‘ondernemerschap’.

Waar moet op worden gelet?
De Hoge Raad gaf in het Deliveroo-arrest al aan dat gekeken moet worden naar diverse omstandigheden, bezien in onderlinge samenhang. Het gaat dus om een zogeheten holistische toets, waarbij de bedoeling van partijen niet van belang is. Het gaat daarbij om:

  1. de aard en duur van de werkzaamheden;
  2. de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald;
  3. de inbedding van het werk en van degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht;
  4. het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren;
  5. de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand is gekomen;
  6. de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd;
  7. de hoogte van deze beloningen;
  8. de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt;
  9. de vraag of degene die de werkzaamheden verricht zich als ondernemer gedraagt, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, het aantal opdrachtgevers en de duur van de opdrachten.

Geen rangorde
De Hoge Raad heeft in genoemd Deliveroo-arrest geen rangorde aangebracht in voornoemde omstandigheden. De Hoge Raad ziet nu in de recente Uber-zaak evenmin reden voor het aanbrengen van een rangorde. Niet één aspect is dus bepalend. Bijvoorbeeld: zelfs als iemand zich vrijelijk mag laten vervangen door een ander, wat duidt op zelfstandigheid, kan het vanwege alle andere aspecten nog steeds een arbeidsovereenkomst zijn.

Ondernemerschap
De Hoge Raad antwoordt in de Uber-zaak dat dit in de praktijk kan betekenen dat hetzelfde werk, voor dezelfde opdrachtgever, voor iemand met ‘ondernemerschap’ geen arbeidsovereenkomst is, en voor iemand zonder ondernemerschap wel.

De Hoge Raad antwoordt in de Uber-zaak ook dat het begrip ondernemerschap ziet op de algemene (ondernemers)situatie van de werkende. Het beperkt zich dus niet tot specifieke omstandigheden bij een opdracht, maar kan ook betrekking hebben op omstandigheden buiten de specifieke verhouding tussen de werkende en zijn opdrachtgever.

Gerechtshof nu aan zet
Nu de Hoge Raad de prejudiciële vragen beantwoord heeft, is het gerechtshof aan zet om te oordelen wat dit betekent voor de werkenden in de Uber-zaak. Het gerechtshof zou daarbij tot het oordeel kunnen komen dat de ene chauffeur een arbeidsovereenkomst heeft, terwijl de andere chauffeur dat niet heeft. Of het gerechtshof tot dat oordeel komt, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden en de holistische toets die het gerechtshof daarbij moet toepassen.


3. Naheffing btw bij ‘abnormaal lage’ prijs auto of niet?

Als een bv een auto aan zijn dga verkoopt, moet dit voor de dividendbelasting/inkomstenbelasting tegen de werkelijke waarde van de auto. Voor de btw ligt dit anders. Ligt het verkoopbedrag voor de btw echter onder de werkelijke waarde van de auto, dan kan in bepaalde gevallen een naheffing btw volgen. Of dit gebeurt, is niet zeker, maar hangt af van de vraag of sprake is van misbruik van recht. Twee gerechtshoven en een rechtbank oordeelden hier verschillend over.

Aankoop via verkapt dividend
In een zaak voor Gerechtshof Amsterdam nam een dga de auto van zijn bv over tegen een prijs van € 15.000, terwijl de waarde van de auto € 75.000 bedroeg. Voor de rest van de waarde werd voor de dividendbelasting verkapt dividend in aanmerking genomen. De bv berekende alleen btw over € 15.000, maar de Belastingdienst legde aan de bv een naheffingsaanslag btw op over het meerdere van € 60.000.

In een andere zaak voor Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch werd een auto met een waarde van € 29.750 aan de dga verkocht voor € 2.624. Ook nu werd voor de rest (€ 27.126) van de waarde verkapt dividend in aanmerking genomen voor de dividendbelasting. De bv droeg over € 29.750 btw af, maar ging tegen de btw-afdracht over € 27.126 in bezwaar.

Gerechtshoven oordelen verschillend
Op de vraag of over de werkelijke waarde of over de lagere overeengekomen prijs btw moest worden afgedragen, kwamen de gerechtshoven niet tot hetzelfde oordeel. Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat in de casus die daar voorlag sprake was van misbruik van recht en stelde de Belastingdienst in het gelijk. Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vond dat er in de casus die daar voorlag, geen sprake was van misbruik van recht en stelde de bv in het gelijk.

Wanneer misbruik van recht?
Misbruik van recht kan worden aangenomen als in strijd met doel en strekking van de wet een belastingvoordeel wordt behaald én het doel van de transactie waarmee dit voordeel wordt behaald ook is om dit voordeel te behalen. Als er een ander wezenlijk doel is, zal niet snel sprake zijn van misbruik van recht, ook niet als daarbij toch een belastingvoordeel wordt behaald.

Gerechtshof Amsterdam: misbruik van recht
Gerechtshof Amsterdam vond dat in de voorliggende casus aan deze definitie was voldaan. De zakelijke motieven die de bv bij het gerechtshof aanvoerde, verklaarden niet waarom de auto tegen een abnormaal lage vergoeding was verkocht. Naar het oordeel van het gerechtshof was het doel van de transactie dan ook gelegen in het belastingvoordeel van de lagere btw voor de dga. In deze casus speelde mee dat tussen de aankoop van de auto door de bv en de verkoop aan de dga tegen de lage vergoeding slechts een paar maanden gelegen was. Daarnaast verkocht de bv ook in latere jaren nog verschillende auto’s binnen korte tijd na aankoop aan de dga voor telkens een abnormaal lage vergoeding.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch: géén misbruik van recht
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vond dat in de voorliggende casus geen sprake was van misbruik van recht. De stelling van de Belastingdienst dat de auto overgedragen was tegen een abnormaal lage vergoeding was hiervoor onvoldoende. In die casus had de bv eind 2015 de auto gekocht en eind 2020 (vijf jaar later dus) verkocht aan de dga. Het hoofddoel van de verkoop was volgens de bv de toekomstige stijging van het bijtellingspercentage in de loonheffing, waardoor het niet langer aantrekkelijk was om de auto in de bv aan te houden. De Belastingdienst kon ook niet aannemelijk maken dat het btw-belastingvoordeel het hoofddoel was.

Let op!
Rechtbank Noord-Nederland heeft in een soortgelijke casus ook geoordeeld dat geen sprake was van misbruik van recht. In die casus had de bv als doel van de verkoop gegeven dat het afschrijvingspotentieel van de auto bereikt was en de fiscale bijtelling een aanzienlijke last voor de dga vormde. De rechtbank achtte deze verklaring geloofwaardig en oordeelde daarom dat het wezenlijke doel van de verkoop van de auto niet het besparen van btw was.

Wachten op uitspraak Hoge Raad
Het wachten is nu op de Hoge Raad. In ieder geval tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam is beroep in cassatie ingesteld. We houden u uiteraard op de hoogte.


4. Aof-premie al jaren te hoog?

In de media klinken geluiden dat werkgevers al jarenlang te veel Aof-premie zouden betalen. Wat speelt hier?

Aof-premie
Als werkgever betaalt u Aof-premie, een premie voor het arbeidsongeschiktheidsfonds, aan de Belastingdienst. Het UWV financiert uit dit arbeidsongeschiktheidsfonds een aantal werknemersverzekeringen, zoals de WAO en ZW-uitkeringen.

Premie te hoog?
In de media klinken geluiden dat werkgevers al jarenlang te veel Aof-premie betalen. Het arbeidsongeschiktheidsfonds zou gebaseerd zijn op een omslagstelsel. Een omslagstelsel houdt in dat de hoogte van de premie afhankelijk is van de verwachte uitgaven die uit het fonds gedaan moeten worden. Er zouden dan eigenlijk geen structurele overschotten in het fonds aanwezig mogen zijn, maar geschat wordt dat het arbeidsongeschiktheidsfonds eind 2025 een vermogen heeft van € 40 miljard.

Initiatief
Er is een initiatief gestart om in een collectieve actie de mogelijk te veel betaalde Aof-premie terug te vorderen van de Belastingdienst. De initiatiefnemers stellen dat ruim 20% van de betaalde Aof-premie onterecht is.

Tegengeluiden
Zowel het UWV als het Ministerie van SZW geeft aan dat de Aof-premie niet te hoog is. Uit berichtgeving van De Telegraaf volgt dat het UWV stelt dat geen sprake is van een omslagstelsel, maar dat de Staat eind jaren negentig van de vorige eeuw al is overgegaan naar een ander stelsel. Een hoogleraar Fiscale Economie twijfelt of dit zo is, aldus De Telegraaf. De Telegraaf meldt ook dat het Ministerie van SZW aangeeft dat het arbeidsongeschiktheidsfonds ook gebruikt mag worden om andere gaten te vullen. Zo is de premie bijvoorbeeld in 2025 ook omhooggegaan om de geschrapte btw-verhoging op cultuur te dekken.

Wat nu?
Vraag is nu of het verstandig is om aan te sluiten bij dit initiatief. Dit is een afweging die u zelf moet maken. Als u daarover twijfelt, neem dan contact met onze adviseurs op, zodat u daarna een weloverwogen beslissing kunt nemen.

Let op!
Weet wel dat de initiatiefnemers een bijdrage vragen voor het aansluiten bij hun initiatief. Het is dus niet kosteloos en de kans op succes is uiteraard niet gegarandeerd. Wilt u dat onze adviseurs een procedure starten, dan kan dat uiteraard ook, maar ook daar zijn kosten aan verbonden.


5. Vanaf 10 maart nieuwe SLIM-scholingssubsidie

Werkgevers kunnen vanaf 10 maart tot en met 30 juni 2025 en vanaf 1 juli tot en met 10 november 2025 de nieuwe SLIM-scholingssubsidie aanvragen voor huidige en nieuwe werknemers via het subsidieportaal Uitvoering Van Beleid. Ook geregistreerde gastouderbureaus kunnen subsidie aanvragen voor nieuwe of huidige gastouders. De subsidie is bedoeld voor de volgende sectoren: hoveniers en groenvoorziening, kinderopvang, techniek, bouw en energie en zorg en welzijn. De scholing moet onderdeel uitmaken van een functie of specialisatie uit een van de (momenteel) twaalf zogenaamde Ontwikkelpaden die gepubliceerd zijn op Rijksoverheid.nl. De hoogte van de subsidie is te vinden in de gepubliceerde Ontwikkelpaden en is afhankelijk van het NLQF-niveau. Bij niveau 1, 2 of 3 bedraagt de subsidie 90% van de kosten voor scholing, bij niveau 4 40%. Meer informatie over de subsidie, de voorwaarden en het aanvragen ervan vindt u op de website Uitvoering Van Beleid van SZW.


6. Btw-suppletie 2024 vóór 1 april 2025

In 2024 te weinig aangegeven en afgedragen btw bent u verplicht te corrigeren met een btw-suppletie. Als deze btw-suppletie vóór 1 april 2025 bij de Belastingdienst binnen is, berekent de Belastingdienst geen belastingrente (in 2025 6,5%!). Is de btw-suppletie 2024 niet vóór 1 april 2025 bij de Belastingdienst binnen, dan berekent de Belastingdienst vanaf 1 januari 2025 6,5% belastingrente. Is het te suppleren btw-bedrag € 1.000 of minder, dan verwerkt u dit in uw eerstvolgende btw-aangifte en dient u geen btw-suppletie in. Om een vergrijpboete te voorkomen, kan indienen van de btw-suppletie al op een eerder moment nodig zijn. Vanaf 2025 moet u daarvoor namelijk binnen acht weken nadat u constateert dat u een btw-suppletie moet doen, deze ook indienen. Verder geldt dat u de btw-suppletie moet indienen voordat u weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de Belastingdienst al bekend was of zou worden met de te weinig aangegeven of afgedragen btw.

Nieuwsbrief februari 2025

Nieuwsbrief februari 2025

By nieuwsbrief

Nieuwsbrief februari 2025

Let op!
Wij willen voldoen aan de wens om actueel te zijn. Het overzicht in deze MKB-nieuwsbrief is geschreven met de kennis tot en met maandag 10 februari 2025, 20:00 uur.


1.Geen arbeidsovereenkomst ondanks één opdrachtgever

Of sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen een opdrachtnemer en opdrachtgever of een overeenkomst van opdracht hangt af van een flink aantal voorwaarden. Als een opdrachtnemer slechts bij één opdrachtgever werkzaam is, wordt in de praktijk al snel verondersteld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Toch is het altijd maatwerk.

In een onlangs gepubliceerde zaak waar het één opdrachtgever betrof, ging het om de vraag of sprake was van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht.

Wat speelde er?
Een Belgische salesmanager had in 2021 een ‘consulting agreement’ gesloten met een bv met een looptijd van een jaar, die vervolgens stilzwijgend werd verlengd. Hij verwierf twee jaar later 5% van de aandelen in de vennootschap. Op enig moment ontstond er een conflictsituatie. De bv beëindigde vervolgens de overeenkomst vanwege bedreiging en chantage. De salesmanager op zijn beurt liet het er niet bij zitten en vorderde een gefixeerde schadevergoeding bestaande uit loon over de niet in acht genomen opzegtermijn, omdat hij van oordeel was dat sprake was van een arbeidsovereenkomst.

Geen arbeidsovereenkomst
De rechtbank oordeelde echter dat de overeenkomst niet voldeed aan de criteria voor een arbeidsovereenkomst. De salesmanager had namelijk aanzienlijke vrijheid in de uitvoering van zijn werkzaamheden en bepaalde zelf zijn werktijden. Bovendien liep hij een commercieel risico, omdat hij als opdrachtnemer ook aansprakelijk was; hij bezat immers 5% van de aandelen. Verder kon hij, als hij niet werkte, geen aanspraak maken op de overeengekomen beloning. De afgesproken beloning lag bovendien tweemaal hoger dan het loon dat een commercieel manager in dienst van de bv zou hebben ontvangen.

Daar kwam bij dat hij zijn diensten via eigen vennootschappen factureerde en dat hij aandeelhouder was van de opdrachtgever. De bv had voor hem ook geen verzekeringen afgesloten waarop hij een beroep zou kunnen doen als hij bijvoorbeeld tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden schade aan een derde zou toebrengen.

De rechtbank oordeelde daarom dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst, maar van een overeenkomst van opdracht. Het verzoek van de salesmanager werd afgewezen.

Belang voor de praktijk
Slechts één opdrachtgever is wellicht een sterke indicatie dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar dat is zeker niet in alle gevallen zo. De uitspraak van de rechtbank laat dat zien, maar betekent echter ook weer niet dat alle werkenden met één opdrachtgever hier automatisch een beroep op kunnen doen.

Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht is immers afhankelijk van alle feiten en omstandigheden en het oordeel dat een rechter over dit samenstel van feiten en omstandigheden geeft. Het blijft dus maatwerk.


2. Onbelaste vergoedingen tijdelijke verblijfkosten 2025

Kosten die werknemers maken tijdens zakelijke reizen – de tijdelijke verblijfkosten – kunt u onder voorwaarden onbelast vergoeden aan uw werknemers. Voor de hoogte van deze bedragen kunt u wellicht aansluiten bij de bedragen die ambtenaren onbelast krijgen als ze op dienstreis zijn.

Gerichte vrijstelling
De vergoeding van de verblijfskosten kan alleen gericht vrijgesteld – en dus belastingvrij – worden als er sprake is van een tijdelijk verblijf. Uw werknemer moet dan een zogenaamde ambulante werknemer zijn. Dat is het geval als uw werknemer steeds naar verschillende arbeidsplaatsen reist of als hij/zij doorgaans één keer per week op maximaal 20 dagen naar dezelfde arbeidsplaats reist.

Let op!
Reist een werknemer vaker dan 20 dagen naar dezelfde arbeidsplaats, maar met onderbrekingen en dus niet aaneengesloten? Bij een incidentele onderbreking loopt de referentieperiode waarin de 20 dagen berekend worden gewoon door. Dat is anders bij langere onderbrekingen. Dan begint een nieuwe referentieperiode voor het tellen van de maximale 20 dagen. Om te beoordelen of een nieuwe referentieperiode begint na een onderbreking, kunt u contact met ons opnemen.

Behalve aan ambulante werknemers kunt u ook de tijdelijke verblijfkosten gericht vrijgesteld vergoeden van een werknemer die om zakelijke redenen (nog) niet bij de plaats van het werk gaat wonen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij tijdelijke projecten of als de werknemer nog in de proeftijd zit.

Ambtenaren op dienstreis
Het is toegestaan om voor de vergoeding van de tijdelijke verblijfkosten aan te sluiten bij de onbelaste verblijfkostenvergoedingen die ambtenaren op dienstreis kunnen krijgen. U mag dat doen voor werknemers die vanuit kostenoogpunt in gelijke omstandigheden verkeren als ambtenaren op dienstreis. Verder is vereist dat u dezelfde vergoedingen toekent als volgens de cao Rijk en u ook dezelfde voorwaarden hanteert. Denk hierbij aan bijvoorbeeld de minimale verblijfsduur en de in de cao Rijk genoemde hoogte van de vergoedingen.

Let op!
De regeling is in 2024 aangescherpt. Voorheen was het namelijk voldoende als de voorwaarden vergelijkbaar waren. Had u al vóór 2024 een vergoedingsregeling, dan mocht u die in 2024 voortzetten. Vanaf 2025 moet u echter voldoen aan de nieuwe voorwaarden.

Vrijgestelde bedragen binnenlandse dienstreizen 2025
De vergoedingen en gericht vrijgestelde bedragen voor ambtenaren op binnenlandse dienstreizen zijn in 2025:

Verblijfkosten Vergoeding 10.2 cao Rijk Gericht vrijgesteld
Kleine uitgaven overdag € 7,02 € 6,27
Kleine uitgaven ’s avonds € 20,95 € 12,54
Logies € 152,19 € 150,55
Ontbijt € 14,87 € 14,87
Lunch € 21,40 € 12,51
Avondmaaltijd € 32,37 € 31,40

Let op!
Behalve dat u moet aansluiten bij deze vergoedingen, moet u dus ook dezelfde voorwaarden hanteren. Deze voorwaarden vindt u in onderdeel 10.2 van de cao Rijk.

Uit de voorwaarden komt onder meer naar voren dat een ambtenaar die de kosten van de dienstreis declareert geen betaalbewijzen hoeft bij te voegen van bovenstaande uitgaven. U kunt deze kosten daarom ook aan uw werknemer vergoeden zonder dat deze een factuur of betaalbewijs hiervan overlegt. Uiteraard moet wel aannemelijk worden gemaakt dat de werknemer daadwerkelijk voor het werk heeft gereisd en overnacht.

Let op!
U moet dus aansluiten bij de bedragen in de cao Rijk. Voor zover de vergoeding op basis van deze cao hoger is dan het gericht vrijgestelde bedrag, vormt dat meerdere individueel loon bij de werknemer. U kunt er ook voor kiezen het meerdere aan te wijzen in de vrije ruimte. Bij overschrijding van de vrije ruimte in een jaar bent u hierover 80% eindheffing verschuldigd.

Buitenlandse dienstreizen 2025
Ook voor buitenlandse dienstreizen geldt dat aangesloten moet worden bij de voorwaarden en bedragen in de cao Rijk (zie onderdeel 10.3 van de cao Rijk). De berekening van de bedragen voor buitenlandse dienstreizen is afhankelijk van de tijdelijke verblijfplaats. Een overzicht vindt u in bijlage 6 van de cao Rijk.

Tip!
Wilt u voor werknemers aansluiten bij de verblijfkostenvergoedingen die ambtenaren krijgen op een buitenlandse dienstreis, neem dan voor meer informatie contact met ons op.


3. Wijzigingen toepassing 9% btw bij schilderen en stukadoren

Eind 2024 is een nieuw besluit over onder meer de toepassing van het 9% btw-tarief gepubliceerd. Dit besluit bevat twee wijzigingen voor de toepassing van het 9% btw-tarief bij schilderen en stukadoren van woningen.

9% btw schilderen en stukadoren
Het schilderen en stukadoren van oudere woningen is belast met 9% btw in plaats van 21% btw. Het gaat daarbij om woningen die twee jaar of ouder zijn na het tijdstip van de eerste ingebruikname.

Tip!
Bij controle of het 9% btw-tarief terecht is toegepast, kijkt de Belastingdienst onder meer naar de gegevens uit de BAG (Basisregistraties Adressen en Gebouwen) en de BRP (Basisregistratie Personen).

Deel woning/deel bedrijfspand tot 1 juli 2025
In het oude besluit was goedgekeurd dat panden die deels als woning en deels als bedrijfspand gebruikt worden, geheel worden aangemerkt als woning als het pand voor meer dan 50% wordt gebruikt voor particuliere bewoning. Als het pand twee jaar of ouder is, kan dan voor het schilderen en stukadoren van het gehele pand het 9% btw-tarief worden toegepast. Deze goedkeuring uit het oude besluit is in het nieuwe besluit vervallen, maar kan tot 1 juli 2025 nog worden toegepast.

Deel woning/deel bedrijfspand vanaf 1 juli 2025
Vanaf 1 juli 2025 is dat dus niet meer toegestaan. Vanaf die datum mag het 9% btw-tarief alleen nog worden toegepast voor het deel van het pand dat voor particuliere bewoning wordt gebruikt. Voor het schilderen en stukadoren van het andere deel geldt het 21% btw-tarief. Er moet dus een splitsing plaatsvinden.

Let op!
Deze splitsing moet tot 1 juli 2025 ook al worden gemaakt als het pand voor 50% of minder gebruikt wordt voor particuliere bewoning.

Gemeenschappelijke ruimten en voorzieningen
Bij het schilderen en stukadoren van gemeenschappelijke ruimten en voorzieningen in appartementsgebouwen, verzorgingstehuizen/aanleunwoningen, verpleeg- en verzorgingsinstellingen en dergelijke kan ook het 9% btw-tarief toegepast worden als dat voor de woongedeelten ook het geval is. Bij gemeenschappelijke ruimten en voorzieningen moet u denken aan de hal, het trappenhuis, de lift, de eetzaal, de recreatieruimte en dergelijke.

In het nieuwe besluit is toegevoegd dat een splitsing moet plaatsvinden als de gemeenschappelijke ruimten en voorzieningen behalve voor particuliere bewoning ook voor andere doeleinden worden gebruikt. De splitsing moet dan plaatsvinden op basis van het deel van het gebouw bestemd voor particuliere bewoningen en het deel bestemd voor andere doeleinden. Bij andere doeleinden moet u bijvoorbeeld denken aan bedrijfsdoeleinden.

Op het aldus berekende deel dat voor andere doeleinden bestemd is, kan het 9% btw-tarief niet worden toegepast.


4. Alternatieve rapportagemethode DAC7 kleine platformen

De Belastingdienst komt met een alternatieve aanlevermethode voor DAC7. Dit alternatief is bestemd voor kleinere platformexploitanten. Totdat het alternatief beschikbaar is, zal slechts beperkt op de rapportageplicht gehandhaafd worden.

DAC7
De verplichting volgens DAC7 betekent dat exploitanten van onlineplatformen die aan de criteria van de DAC7 voldoen, gegevens over zichzelf en gegevens van bepaalde verkopers, verhuurders en dienstverleners die via hun platform goederen of diensten verkopen of onroerend goed verhuren, moeten verzamelen, verifiëren en rapporteren aan de Belastingdienst. De gegevens inzake de verkopende partij betreffen onder meer de persoonlijke gegevens, waaronder NAW-gegevens, BSN of RSIN, het aantal transacties en de omzet.

Problemen
De Belastingdienst constateert dat vooral kleinere platformen moeite hebben met de rapportageplicht. De oorzaak is deels onbekendheid met DAC7, maar ook onduidelijkheid over de criteria en de aanlevermethode spelen een rol. Ook de complexiteit en kosten van rapporteren zijn een hinderpaal.

Alternatief
De Belastingdienst werkt daarom aan een alternatief voor DAC7 voor kleinere platformen met slechts enkele te rapporteren gegevens. Dit alternatief was niet voor 31 januari 2025 beschikbaar, de datum waarop de rapportages uiterlijk moesten worden aangeleverd.

Beperkt handhaven
Totdat de alternatieve rapportagemethode beschikbaar is, zal de Belastingdienst echter beperkt op de rapportageplicht handhaven. Ondernemers die van de alternatieve rapportagemethode gebruik willen maken, kunnen dit per e-mail melden bij de Belastingdienst via .

Wel alvast starten
Platformexploitanten moeten wel al beginnen met het verzamelen, identificeren en verifiëren van gegevens over hun gebruikers. Wettelijk bestaat namelijk de plicht dit al vóór 1 januari 2025 te doen. Zodra de alternatieve aanlevermethode beschikbaar is, dienen deze rapportages zo spoedig mogelijk aangeleverd te worden. De Belastingdienst zal vanaf dat moment ook weer normaal gaan handhaven.


5. Voorlopige forfaits banktegoeden en schulden box 3 2025 bekend

Bij het berekenen van uw box 3 de voorlopige aanslag IB 2025 rekent de Belastingdienst met een voorlopig vastgesteld forfaitair rendement van 1,44% voor banktegoeden en 2,62% voor schulden. Het definitieve forfaitaire rendement voor banktegoeden en schulden wordt pas begin 2026 bekendgemaakt. Voor alle overige bezittingen in box 3 is het forfaitaire rendement voor 2025 wel al definitief vastgesteld. Dit bedraagt in 2025 5,88%. Door verschillende uitspraken van de Hoge Raad in 2024 moet de Belastingdienst uw box 3-heffing vaststellen op basis van uw werkelijke rendement als dit lager is dan de box 3-heffing berekend op grond van de forfaitaire rendementspercentages. Bij het berekenen van de voorlopige aanslag houdt de Belastingdienst echter geen rekening met uw werkelijke rendement in 2025. Het werkelijke rendement kan namelijk pas na afloop van 2025 berekend worden.


6. Binnenkort afrekening WKR 2024

De vrije ruimte in de WKR bedroeg in 2024 1,92% van uw totale loonsom tot en met € 400.000 en 1,18% daarboven. Wees u in 2024 totaal meer vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen aan dan uw vrije ruimte, dan betaalt u over dit meerdere 80% eindheffing. Deze eindheffing geeft u uiterlijk aan in uw tweede aangifte loonheffingen van 2025. Als u per maand aangifte doet, is de deadline hiervoor 31 maart 2025. Doet u per 4 weken aangifte, dan is de deadline 23 maart 2025. Heeft u uw WKR over 2024 al op orde? Houd er rekening mee dat niet alle WKR-kosten uit de salarisadministratie volgen. Een deel van deze kosten moet u waarschijnlijk halen uit uw financiële administratie. Beoordeel nu al de hoogte van de aangewezen kosten in de vrije ruimte in 2024, zodat de afrekening in de tweede aangifte loonheffingen 2025 straks soepel kan verlopen. Heeft u daarbij hulp nodig, dan helpen wij u uiteraard graag.

Special Lonen 2025

By nieuwsbrief

De Special Lonen 2025 is een handig naslagwerk voor u als werkgever of als hr-medewerker.

Deze Special bevat actuele cijfers en relevante wet- en regelgeving op onder meer het gebied van de loonbelasting, het gebruikelijk loon, de auto van de zaak, de WKR, subsidies voor de werkgever, diverse arbeidsrechtelijke zaken en pensioenen.

Aan het einde van dit document is een aantal tabellen met cijfers en tarieven voor 2025 opgenomen. 

Klik hier voor de special

Nieuwsbrief januari 2025

By nieuwsbrief

Nieuwsbrief februari 2025

Let op!
Wij willen voldoen aan de wens om actueel te zijn. Het overzicht in deze MKB-Nieuwsbrief is geschreven met de kennis tot en met maandag 13 januari 2025, 20:00 uur.


1. Top 10 wijzigingen voor de werkgever 2025

Heeft u personeel in dienst? Werkt u met zzp’ers? Op 1 januari 2025 is er weer een flink aantal wijzigingen doorgevoerd voor u als werkgever en als dga. Wij wijzen u op tien belangrijke punten.

1. Verhoging wettelijk minimumuurloon

Het wettelijk minimumloon wordt twee keer per jaar geïndexeerd, namelijk per 1 januari en per 1 juli. Het wettelijk bruto minimumuurloon voor werknemers van 21 jaar of ouder is per 1 januari 2025 verhoogd naar € 14,06.

2. Handhaving schijnzelfstandigheid vanaf 2025
Met ingang van 1 januari 2025 is het handhavingsmoratorium arbeidsrelaties volledig opgeheven. De Belastingdienst kan daarom bij een onjuiste kwalificatie van een arbeidsrelatie weer volledig handhaven en correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen opleggen.

Let op!
De Belastingdienst kan daarbij alleen terug tot 1 januari 2025, tenzij sprake is van kwaadwillendheid.

De Belastingdienst zal in 2025 in principe starten met een bedrijfsbezoek waarbij met de opdrachtgever een gesprek gevoerd wordt over de inhuur van zelfstandigen en extern personeel. Waar nodig wordt de opdrachtgever gewezen op aandacht voor de kwalificatie van de arbeidsrelaties en mogelijke risico’s op schijnzelfstandigheid. Op die manier wordt de opdrachtgever gewaarschuwd. De Belastingdienst kan overigens (alsnog) ook voor een boekenonderzoek kiezen, bijvoorbeeld als de inschatting is dat er grote risico’s zijn of als de opdrachtgever werkt of blijft werken met schijnzelfstandigen.

Tip!
Over het kalenderjaar 2025 zullen aan werkgevers en werkenden nog geen verzuim- en vergrijpboetes opgelegd worden als zij kunnen bewijzen dat zij stappen zetten tegen schijnzelfstandigheid.

De Belastingdienst keurt vanaf 6 september 2024 geen nieuwe modelovereenkomsten meer goed. Alle lopende goedgekeurde modelovereenkomsten zijn wel automatisch tot eind 2029 verlengd. De Belastingdienst kan een modelovereenkomst echter intrekken als deze niet meer voldoet aan wet- en regelgeving en jurisprudentie of als blijkt dat niet volgens de voorwaarden van de modelovereenkomst gewerkt wordt of kan worden.

Tip!
Wilt u dat de Belastingdienst een arbeidsrelatie beoordeelt, gebruik dan het formulier Verzoek vooroverleg beoordeling arbeidsrelatie. In de Checklist vooroverleg beoordeling arbeidsrelatie vindt u welke informatie u minimaal moet vermelden in uw verzoek.

3. Vrije ruimte en normbedragen WKR omhoog
Via de werkkostenregeling kunt u als werkgever diverse zaken belastingvrij vergoeden of verstrekken aan uw personeel. Blijven de vergoedingen binnen de zogenaamde ‘vrije ruimte’, dan hoeft ook de werkgever hierover geen belasting te betalen. De vrije ruimte wordt in 2025 iets verhoogd naar 2% (in 2024 nog 1,92%) van de loonsom, tot een bedrag van € 400.000. Voor zover de loonsom hoger is, blijft de vrije ruimte over het meerdere 1,18%, net als in 2024.

Voor de extra kosten die verbonden zijn aan thuiswerken, kunt u – onder voorwaarden – een onbelaste vergoeding geven aan uw werknemer. Deze onbelaste vergoeding bedraagt in 2025 € 2,40 per dag. Het normbedrag voor de waarde van maaltijden in bedrijfskantines (of soortgelijke ruimtes) of tijdens personeelsfeesten op de bedrijfslocatie bedraagt in 2025 € 3,95 per maaltijd. Het normbedrag van huisvesting op de werkplek stijgt in 2025 naar € 6,80 per dag.

4. Gebruikelijk loon en vrijwilligersvergoeding 2025 gelijk aan 2024
Het normbedrag voor het gebruikelijk loon is in 2025 gelijk aan het normbedrag in 2024 en bedraagt € 56.000 per jaar. Na een jarenlange stijging van het normbedrag (in 2023 bedroeg het bijvoorbeeld nog € 51.000 en in 2022 € 48.000) hoeft u dus in 2025 geen rekening te houden met een hoger normbedrag. Desondanks kan het gebruikelijk loon in 2025 toch hoger zijn dan in 2024, een en ander afhankelijk van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking en het loon van de meestverdienende werknemer van uw bv of daarmee verbonden bv’s.

Ook de maximale onbelaste vrijwilligersvergoeding blijft in 2025 gelijk aan 2024, namelijk maximaal € 2.100 per jaar en € 210 per maand. De onbelaste vrijwilligersvergoeding moet binnen de maximale bedragen blijven en de vrijwilliger moet de werkzaamheden niet bij wijze van beroep verrichten voor aangewezen, niet-commerciële organisaties. De Belastingdienst gaat ervan uit dat de werkzaamheden niet bij wijze van beroep worden verricht als de maximum uurvergoeding in 2025 € 5,60 bedraagt. Voor vrijwilligers jonger dan 21 jaar bedraagt deze maximum uurvergoeding in 2025 € 3,30.

5. Bijtelling nieuwe auto zonder CO2-uitstoot en eindheffing wisselend gebruikte bestelauto omhoog
De bijtelling voor nieuwe auto’s zonder CO2-uitstoot (onder meer volledig elektrische auto’s) gaat in 2025 omhoog naar 17% tot een catalogusprijs van € 30.000 en bedraagt 22% daarboven. Het jaar 2025 is het laatste jaar waarin een korting geldt voor dergelijke nieuwe auto’s. De bijtelling voor nieuwe auto’s met een CO2-uitstoot van meer dan 0 gram per kilometer verandert in 2025 niet. Deze blijft, net als in eerdere jaren, gehandhaafd op 22%.

De bijtelling voor het privégebruik van een afwisselend door meerdere werknemers gebruikte bestelauto kan een werkgever afkopen door het toepassen van een eindheffing. Het bedrag van deze eindheffing bedraagt in 2025 geen € 300 per jaar meer, maar is verhoogd naar € 438 per jaar (€ 36,50 per maand).

Let op!
De onbelaste reiskostenvergoeding voor zakelijke reiskosten met eigen vervoer, waaronder woon-werkverkeer, is in 2025 gelijk aan 2024 en bedraagt € 0,23/km.

6. Ruimere WBSO
Via de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) krijgen werkgevers een tegemoetkoming in de kosten van innovatieve werkzaamheden. De werkgever verrekent de toegekende tegemoetkoming met de af te dragen loonheffing. Verschillende percentages van de WBSO zijn met ingang van 1 januari 2025 verhoogd. Vanaf 2025 geldt voor kosten tot € 380.000 een percentage van 36% en voor het meerdere 16%. Voor starters geldt vanaf 2025 een percentage van 50% voor kosten tot € 380.000.

7. Wijzigingen Wet tegemoetkomingen loondomein
De Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) draagt bij om werkgevers te stimuleren mensen met een kwetsbare positie in dienst te nemen en te houden. In de Wtl is vanaf 2025 alleen nog het loonkostenvoordeel (LKV) opgenomen. Het lage-inkomensvoordeel (LIV) is per 1 januari 2025 afgeschaft. Uitbetaling van het LIV 2024 vindt nog wel plaats in juli/augustus 2025.

Een andere wijziging is de afbouw van het LKV voor oudere werknemers. Voor dienstbetrekkingen die begonnen vóór 1 januari 2024 blijft het LKV voor oudere werknemers van € 3,05 per verloond uur met een maximum van € 6.000 per kalenderjaar gewoon in stand tot het einde van de looptijd van maximaal drie jaar. Voor dienstbetrekkingen die begonnen op of ná 1 januari 2024 is het LKV per 1 januari 2025 echter verlaagd naar € 1,35 per verloond uur met een maximum van € 2.600 per kalenderjaar.

Let op!
Vanaf 1 januari 2026 bestaat voor deze dienstbetrekkingen geen recht meer op LKV. Wel vindt voor deze dienstbetrekkingen in 2026 nog uitbetaling van het LKV 2025 plaats.

Verder zijn vanaf 2025 de criteria van het LKV herplaatsen werknemer met arbeidshandicap verruimd. Voor een werknemer die in de wachttijd van de WIA zijn eigen arbeid geheel of gedeeltelijk hervat of geheel of gedeeltelijk in een andere functie bij u gaat werken, heeft u vanaf 2025 namelijk ook recht op dit LKV.

8. Minder snel herziening lage Awf-premie naar hoge Awf-premie vanaf 2025
De gedifferentieerde premie voor het Algemeen Werkeloosheidsfonds (Awf) bestaat uit een hoge en lage Awf-premie. U mag als werkgever een lage Awf-premie toepassen als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Voldoet u daar niet aan, dan betaalt u een hoge Awf-premie. De lage premie bedraagt in 2025 2,74%, de hoge premie 7,74%.

In bepaalde situaties moet u een lage Awf-premie met terugwerkende kracht herzien naar een hoge Awf-premie. Dit is onder meer het geval als de verloonde uren van een werknemer waarvoor u de lage Awf-premie toepaste, in een jaar meer dan 30% hoger zijn dan de contracturen. Voor het jaar 2024 hoeft u dan alleen alsnog de hoge Awf-premie toe te passen bij werknemers met een arbeidscontract van gemiddeld minder dan 35 uur per week.

Controleer begin 2025 of u zo’n herziening voor het jaar 2024 moet toepassen. Voor het jaar 2025 hoeft u minder snel zo’n herziening toe te passen. U hoeft dat dan alleen nog te doen bij werknemers met een arbeidscontract van gemiddeld 30 uur of minder per week.

Let op!
De lage Awf-premie moet ook worden herzien naar de hoge Awf-premie als een nieuwe werknemer binnen twee maanden na indiensttreding ontslag neemt of wordt ontslagen. Deze herziening is niet afhankelijk van het aantal contracturen en geldt dus bij alle contracten.

9. Wijzigingen 30%-regeling
De 30%-regeling is een fiscale regeling waarbij, onder strikte voorwaarden, maximaal 30% van het salaris belastingvrij mag worden uitbetaald aan personeel dat uit het buitenland is aangetrokken. Deze regeling zou versoberd worden, maar een groot deel van die versobering is met ingang van 2025 weer teruggedraaid. Dit betekent dat als voldaan is aan de strikte voorwaarden in 2025 en 2026 nog gewoon het percentage van maximaal 30% mag worden toegepast. Vanaf 2027 wordt dit percentage verlaagd naar 27%, tenzij u voor de werknemer vóór 2024 de 30%-regeling al toepaste. In dat geval mag u gedurende de hele periode van 60 maanden het percentage van 30% toepassen.

De 30%-regeling mag in 2025 worden toegepast over een salaris tot maximaal € 246.000 (in 2024 was dit nog € 233.000). Dit maximum geldt overigens in 2025 niet als u voor de werknemer vóór 2023 de 30%-regeling al toepaste.

In 2025 bedraagt de in de 30%-regeling toegepaste salarisnorm € 46.660. Voor werknemers die instromen en jonger zijn dan 30 jaar en hun masterdiploma hebben behaald, bedraagt de salarisnorm in 2025 € 35.468. Beide bedragen worden met ingang van 2027 verhoogd naar € 50.436, respectievelijk € 38.338. Dit zijn de bedragen op basis van de bedragen die golden in 2024 en deze worden per 2027 nog geïndexeerd. Dit verhoogde salaris geldt vanaf 2027 overigens niet voor degenen die de 30%-regeling al vóór 2024 toepasten.

Let op!
Werknemers die van de 30%-regeling gebruikmaken, hoefden tot en met 2024 geen belasting in box 2 en box 3 te betalen over buitenlands kapitaalinkomen. Dit wordt ook wel de partiële buitenlandse belastingplicht genoemd. Deze faciliteit is per 2025 vervallen. Dit geldt niet voor situaties waarin de 30%-regeling al vóór 2024 werd toegepast. In deze situaties blijft de faciliteit tot en met 2026 van kracht. Voor werknemers waarvoor de buitenlandse partiële belastingplicht per 2025 vervalt, kunt u vanaf 2025 geen gebruik meer maken van de mogelijkheid om de loonbelasting/premie volksverzekeringen die u moet inhouden af te stemmen op de inkomstenbelasting en eventuele premie volksverzekeringen die uw werknemer moet betalen.

10. Verplichte rapportage zakelijk en woon-werkverkeer werknemers uiterlijk 30 juni 2025
Werkgevers met 100 of meer werknemers zijn vanaf 1 juli 2024 verplicht om te rapporteren over het zakelijk verkeer én het woon-werkverkeer van hun werknemers. Deze verplichting maakt onderdeel uit van de Omgevingswet van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en staat bekend onder de naam ‘Rapportageverplichting werkgebonden personenmobiliteit’ (WPM).

Deze werkgevers moeten bijvoorbeeld het totaalaantal kilometers dat de werknemers afleggen voor zakelijk en woon-werkverkeer rapporteren, maar ook het jaartotaal aan kilometers, verdeeld naar soort vervoermiddel en brandstoftype. De gegevens over 2024 kunnen vanaf 15 januari 2025 doorgegeven worden en moeten uiterlijk 30 juni 2025 ingestuurd zijn. In 2026 is een rapportage over het hele jaar 2025 verplicht.


2. Aanwijzingen bij uw laatste btw-aangifte 2024

In januari 2025 moet u uw laatste btw-aangifte over 2024 indienen. De laatste btw-aangifte kan een aantal bijzonderheden kennen.

Btw privégebruik auto
De btw-afdracht die verschuldigd is over het privégebruik van auto’s van de zaak moet u aangeven in uw laatste btw-aangifte van het jaar bij vraag 1d. De btw die u gedurende heel 2024 betaalde voor deze auto’s van de zaak kon u namelijk in 2024 in aftrek brengen in uw btw-aangiften. In de laatste btw-aangifte corrigeert u dit voor het privégebruik.

Let op!
Dit moet u voor personenauto’s én voor bestelauto’s van de zaak toepassen: ook voor auto’s waarvoor u in de loonbelasting of inkomstenbelasting geen bijtelling toepast omdat met de auto aantoonbaar niet meer dan 500 kilometer privé gereden is. Voor de btw is het woon-werkverkeer namelijk niet zakelijk, maar privé. Dit in tegenstelling tot de loonbelasting en de inkomstenbelasting, waar deze kilometers als zakelijk worden gezien.

U berekent de btw-afdracht over het privégebruik auto op basis van de verhouding tussen het zakelijke en het privégebruik. Heeft u daar geen beschikking over, dan is de btw-afdracht 2,7% van de cataloguswaarde van de auto, inclusief btw en bpm.

Tip!
In bepaalde gevallen bedraagt de btw-afdracht 1,5 in plaats van 2,7%. Bijvoorbeeld als u bij de aankoop van de auto de btw niet in aftrek bracht. Voor de btw-afdracht van het privégebruik in 2024 past u ook 1,5% toe voor auto’s die u in 2019 of eerder in gebruik nam.

Let op!
Is er een normale eigen bijdrage betaald voor het privégebruik van de auto, dan vindt voorgaande btw-afdracht vanwege privégebruik niet plaats. Wel moet u dan de btw die begrepen is in de eigen bijdrage (21/121 x de eigen bijdrage) in uw btw-aangifte aangeven en afdragen bij vraag 1a. Deze regel geldt niet als de eigen bijdrage lager is dan een normale waarde.

BUA-correctie
Verstrekte u in 2024 aan relaties of personeel goederen of diensten (bijvoorbeeld relatiegeschenken, fitness, ontspanning of bijvoorbeeld een kerstpakket of jubileumgeschenk), dan moet u in de laatste btw-aangifte een btw-correctie toepassen als dit in totaal meer dan € 227 (exclusief btw) per relatie/werknemer per (boek)jaar bedroeg.

Tip!
Deze zogenaamde BUA-correctie vult u in bij vraag 5b. Het berekenen van deze correctie is niet voor iedereen even duidelijk. Neem voor meer informatie over de BUA daarom contact op met een van onze adviseurs.

Btw-correctie i.v.m. btw-belaste en btw-vrijgestelde activiteiten 2024
In de laatste btw-aangifte moet u wellicht ook nog een correctie maken op de btw die u in 2024 in aftrek bracht. De btw die rechtstreeks toerekenbaar is aan btw-vrijgestelde verkoop van goederen en diensten mag u namelijk niet in aftrek brengen. Voor de algemene kosten wordt die btw in aftrek gebracht op basis van een pro-ratapercentage. Gedurende 2024 maakte u een inschatting van de pro rata niet-aftrekbare btw (meestal gebaseerd op de pro rata van 2023). In uw laatste btw-aangifte van 2024 berekent u het juiste pro-ratapercentage en moet u wellicht nog een correctie toepassen op de in aftrek gebrachte btw bij vraag 5b.

Btw-privégebruik goederen en diensten
Gebruikte u bepaalde goederen en diensten deels privé, dan moet u ook daarvoor een correctie toepassen op de in aftrek gebrachte btw (bij vraag 1d).

Tip!
Voor het eigen gebruik van de gangbaarste agrarische producten en richtlijnen voor het privégedeelte van de kosten van energie en water heeft de Belastingdienst weer de Landbouwnormen 2024 gepubliceerd.

Investeringsgoederen
Voor investeringsgoederen gelden afwijkende regels. Investeringsgoederen zijn onroerende zaken (bijvoorbeeld een bedrijfspand) en roerende zaken (bijvoorbeeld een computer) waarop u afschrijft.

Let op!
Heeft u in 2015 of latere jaren een onroerende zaak gekocht of heeft u in 2020 of latere jaren een roerende zaak gekocht én daarbij btw in aftrek gebracht? Dan moet u deze btw mogelijk in uw laatste btw-aangifte van 2024 herzien bij vraag 5b als de verhouding btw-belast en btw-vrijgesteld in 2024 anders is dan aan het einde van het jaar van aankoop. Dit moet ook als u de onroerende zaak of de roerende zaak anders privé gebruikte. Neem voor meer informatie hierover contact op met een van onze adviseurs.

Tip!
Voor zogenaamde kostbare diensten geldt nu nog geen herzieningsregeling. Vanaf volgend jaar komt daar verandering in en gaat er een herzieningsregeling van vijf jaar gelden.


3. Hoge Raad vult werkelijke rendement onroerende zaken box 3 verder in

Op 20 december 2024 gaf de Hoge Raad nadere aanwijzingen over de wijze waarop het werkelijke rendement van onroerende zaken in box 3 vanaf het jaar 2017 berekend moet worden.

Werkelijk rendement
Op 6 juni 2024 oordeelde de Hoge Raad dat u in box 3 het door de Hoge Raad gedefinieerde werkelijke rendement in aanmerking mag nemen als dit lager is dan het wettelijke forfaitaire rendement. De Hoge Raad gaf daarbij aanwijzingen hoe dit werkelijke rendement berekend moet worden. In arresten van 14 juni en 2 augustus 2024 werden verdere aanwijzingen gegeven.

Kort samengevat komt het erop neer dat het gaat om het werkelijk gerealiseerde én ongerealiseerde rendement op uw gehele vermogen in box 3, zonder aftrek van het heffingsvrije vermogen. Het gaat om het nominale rendement, met inflatie mag geen rekening worden gehouden. Aftrek van kosten is niet mogelijk. Alleen rente van schulden in box 3 zijn aftrekbaar. Verder gaf de Hoge Raad al de aanwijzing dat de bepaling van het werkelijke rendement van een woning plaatsvindt op basis van de WOZ-waarde aan het begin en aan het einde van een jaar.

Nieuwe aanwijzingen onroerende zaken
Ondanks de eerdere aanwijzingen bestonden er in de praktijk nog vragen over de invulling van het werkelijke rendement in bepaalde situaties. De Hoge Raad gaf op 20 december 2024 nieuwe aanwijzingen over de berekening van het werkelijke rendement van onroerende zaken.

Rendement woning op basis van WOZ-waarden
Al bekend was dat voor de (ongerealiseerde) waardeverandering van woningen die in box 3 vallen, zoals vakantiewoningen, uitgegaan moet worden van het verschil tussen de WOZ-waarde aan het begin en aan het einde van het jaar. Onduidelijk was nog welke WOZ-waarden: die van het jaar en het volgende jaar of die van het volgende jaar en het daaropvolgende jaar? De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het gaat om de WOZ-waarden van het jaar en het volgende jaar. Voor bijvoorbeeld de box 3-heffing voor 2024 moet u dus uitgaan van het verschil tussen de WOZ-waarde van 2024 en de WOZ-waarde van 2025.

Rendement bij verkoop woning
Verkoopt of koopt u in de loop van het jaar een woning? Dan verdeelt u de op basis van de WOZ-waarden berekende waardeverandering tijdsevenredig tussen de koper/verkoper, aldus de Hoge Raad. Verkoopt u bijvoorbeeld per 1 juli 2024 een woning en bedraagt het verschil tussen de WOZ-waarde 2024 en 2025 € 40.000, dan is de gerealiseerde waardestijging voor u € 20.000 en de ongerealiseerde waardestijging voor de koper € 20.000.

Let op!
Door een verschil tussen de verkoopprijs en de WOZ-waarde van de woning, neemt wellicht uw totale vermogen in box 3 toe of af. Dit verschil is echter niet aan te merken als werkelijk rendement in box 3, aldus de Hoge Raad.

Verbetering en uitbreiding onroerende zaken
De Hoge Raad oordeelde eerder al dat bij de berekening van het werkelijke rendement geen rekening mag worden gehouden met aftrek van kosten. In aanvulling hierop heeft de Hoge Raad op 20 december 2024 echter aangegeven dat een waardevermeerdering van een onroerende zaak die voortvloeit uit kosten die leiden tot verbetering of uitbreiding van de onroerende zaak, niet tot het werkelijke rendement behoort.

Let op!
De wijze waarop een en ander wordt vastgesteld, is niet eenvoudig. Of er sprake is van verbetering of uitbreiding van een onroerende zaak of van onderhoud moet worden vastgesteld aan de hand van eerdere rechtspraak van de Hoge Raad. Verder zal, voor het buiten aanmerking laten van de waardevermeerdering van woningen in deze gevallen, een andere WOZ-beschikking dan regulier aanwezig moeten zijn.

Geen voordeel wegens eigen gebruik
De Hoge Raad heeft op 20 december 2024 ook geoordeeld dat het voordeel wegens eigen gebruik van een onroerende zaak voor de berekening van het werkelijke rendement nul bedraagt. U hoeft hiervoor dus geen bedrag in aanmerking te nemen.

Box 3-stelsel vanaf 2028
De wijze waarop de Hoge Raad het werkelijke rendement invult onder het huidige box 3-stelsel staat overigens los van het nieuwe box 3-stelsel, waarvan onlangs bekend werd dat dit niet eerder dan in 2028 in kan gaan. De wetgever kan dan ook een andere invulling aan dit nieuwe box 3-stelsel geven.


4. Btw-suppletie vanaf 2025 binnen acht weken!

Vanaf 1 januari 2025 moet u een btw-suppletie indienen binnen acht weken nadat u constateerde dat u te weinig btw aangaf en afdroeg aan de Belastingdienst.

Btw-suppletie binnen acht weken
Heeft u te weinig btw aangegeven in uw btw-aangiften en afgedragen aan de Belastingdienst, dan bent u verplicht dit te corrigeren met een btw-suppletie. Tot en met 2024 moest u dit zo spoedig mogelijk doen nadat u constateerde dat u te weinig btw heeft aangegeven en afgedragen. Vanaf 2025 moet u dit binnen acht weken na deze constatering doen. ‘Zo spoedig mogelijk’ kent vanaf 2025 daarom een uiterste termijn van acht weken.

Let op!
De regel dat u de btw-suppletie moet indienen voordat u weet (of redelijkerwijs moet vermoeden) of de Belastingdienst al bekend was (of zou worden) met de te weinig aangegeven of afgedragen btw, blijft ook gewoon in stand.

De termijn van acht weken is gelijk aan de termijn die geldt voor het indienen van een correctiebericht loonheffingen. Hiermee geldt dus voor de btw en de loonheffingen vanaf 2025 eenzelfde termijn.

Overgangsrecht
De termijn van acht weken geldt vanaf 1 januari 2025. Er geldt overgangsrecht voor ondernemers die vóór 1 januari 2025 al constateerden dat ze een btw-suppletie moesten doen. Voor hen begint op 1 januari 2025 de termijn van acht weken te lopen. Zij moeten dus vóór 26 februari 2025 een btw-suppletie hebben ingediend.

Btw-suppletie € 1.000 of minder
Moet u € 1.000 of minder btw suppleren, dan doet u dat niet in een btw-suppletie. U verwerkt deze correctie namelijk gewoon in de eerstvolgende btw-aangifte.

Vergrijpboete
Het niet (op tijd) indienen van een btw-suppletie is een overtreding. Als sprake is van opzet of grove schuld kan de Belastingdienst hiervoor een vergrijpboete opleggen van maximaal 100% van het bedrag van de niet (op tijd) ingediende btw-suppletie.

Let op!
De Belastingdienst legt geen vergrijpboete op als het gaat om btw-suppleties van € 1.000 of minder.

Belastingrente
De Belastingdienst berekent belastingrente als uw btw-suppletie leidt tot een te betalen btw-bedrag. Moet u over het belastingjaar 2024 btw suppleren, dan kunt u de belastingrente voorkomen door vóór 1 april 2025 uw btw-suppletie in te dienen. In dat geval berekent de Belastingdienst geen belastingrente.

Let op!
Dient u vóór 1 april 2025 uw btw-suppletie 2024 in, dan voorkomt u weliswaar de belastingrente. Maar als u al eerder constateerde dat u btw over 2024 moest suppleren en u doet dit niet binnen acht weken na deze constatering, dan kan de Belastingdienst mogelijk wel een vergrijpboete opleggen! De deadline van 1 april 2025 is dus niet langer de enige van belang zijnde deadline.


5. Nieuwe subsidie voor reparatie en recycling van producten

Vanaf 30 januari tot en met 8 april 2025 kunnen ondernemers de nieuwe subsidie Circulair implementeren en opschalen aanvragen bij RVO.nl. De subsidie is bedoeld voor het hergebruik van materialen en producten in de productgroepen elektronische en elektrische apparaten, textiel, meubels, luiers en incontinentiemateriaal en herbruikbare bekers en maaltijdverpakkingen. Als aan de voorwaarden voor de subsidie voldaan wordt, kunnen mkb-bedrijven een subsidie krijgen van 50% van de gemaakte kosten van de organisatie- of de procesinnovatie. Voor grootbedrijven is dit 15%. De minimale subsidie is € 50.000 per aanvraag en € 25.000 per onderneming. De maximale subsidie is € 500.000. Het beschikbare budget bedraagt in totaal € 9.577.000. De subsidie wordt verdeeld op volgorde van de binnenkomst van aanvragen. Wacht daarom niet te lang met de aanvraag, vanaf half januari 2025 kunt u deze al voorbereiden.


6. Hoeveel mag u in 2025 belastingvrij schenken?

In 2025 kunt u aan uw kinderen € 6.713 belastingvrij schenken. Aan een kind tussen de 18 en 40 jaar oud kunt u eenmalig een hoger bedrag belastingvrij schenken. In 2025 bedraagt deze vrijstelling € 32.195. Uw kind mag dit bedrag vrij besteden. Als u deze hogere schenking doet ten behoeve van een dure studie van uw kind, dan bedraagt de vrijstelling in 2025 € 67.064. Let wel, deze hogere vrijstellingen zijn inclusief het belastingvrije bedrag van € 6.713. Voor een schenking aan andere personen dan uw kinderen bedraagt de vrijstelling in 2025 € 2.690. Bij een hogere schenking dan de vrijstellingen betalen uw kinderen in 2025 10%, uw kleinkinderen en verdere afstammelingen 18% en alle overige personen 30% over een bedrag tot € 154.197. Voor bedragen vanaf € 154.197 zijn de tarieven 20% voor uw kinderen, 36% voor uw kleinkinderen en verdere afstammelingen en 40% voor overige personen.

Nieuwsbrief december 2024

By nieuwsbrief

Nieuwsbrief december 2024

Let op!
Wij willen voldoen aan de wens om actueel te zijn. Het overzicht in deze MKB-Nieuwsbrief is geschreven met de kennis tot en met maandag 9 december 2024, 20:00 uur.


1. Vijf fiscale bespaartips voor december

De laatste maand van het jaar is weer aangebroken. Wat kunt u fiscaal dit jaar nog regelen? Wij zetten vijf fiscale bespaartips voor u op een rij.

Gebruik uw vrije ruimte
Als werkgever kunt u uw werknemers in de vrije ruimte van de werkkostenregeling belastingvrij vergoedingen of verstrekkingen geven. In 2024 kan dat tot 1,92% van uw loonsom tot € 400.000 en tot 1,18% daarboven. Heeft u nog ruimte over in 2024, gebruik dat dan nog dit jaar. Een eventueel restant kunt u namelijk niet doorschuiven naar 2025.

Let op!
In 2025 is de vrije ruimte overigens iets hoger, namelijk 2% van uw loonsom tot € 400.000 en 1,18% daarboven.

Keer in 2024 nog dividend uit en/of stel dit deels uit naar 2025
Als u in 2024 dividend uitkeert, betaalt u over de eerste € 67.000 een tarief van 24,5%. Heeft u een fiscale partner, dan betaalt u samen over de eerste € 134.000 een tarief van 24,5%. Het kan verstandig zijn om van dit lagere tarief gebruik te maken en nog een dividenduitkering te doen van € 67.000 of € 134.000.

Boven deze bedragen bedraagt het tarief in 2024 33%. Dit hogere tarief daalt in 2025 naar 31%. Om die reden kunt u dividenduitkeringen hoger dan € 67.000 of € 134.000 misschien beter uitstellen tot 2025. U profiteert dan in 2025 tot € 67.804 (en fiscale partners gezamenlijk tot € 135.608) ook weer van het lage tarief van 24,5% en daarboven betaalt u 31% in plaats van 33%.

Tip!
Of een en ander in uw situatie verstandig is, betreft maatwerk. Neem voor meer informatie gerust contact op met onze adviseurs.

Verzoek ambtshalve vermindering en groene beleggingen in box 3
Binnen box 3 zijn het afgelopen jaar weer volop ontwikkelingen geweest. Zo leken onder meer de plannen voor een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement iets concreter, maar ziet dat er na het negatieve advies van de Raad van State weer onzekerder uit. Verder oordeelde de Hoge Raad in juni 2024 dat de Belastingdienst ook in het huidige stelsel al uit moet gaan van werkelijk rendement als dat lager is dan het wettelijke forfaitaire stelsel. De uitwerking hiervan vindt pas plaats vanaf 2025.

Het is wel belangrijk om vóór 1 januari 2025 een verzoek om ambtshalve vermindering van uw definitieve aanslag IB 2019 te doen als uw aanslag op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond én het werkelijke rendement in box 3 in dat jaar lager is dan het wettelijke forfaitaire rendement van box 3. Als u dat verzoek om ambtshalve vermindering niet doet, kunt u in 2025 namelijk geen beroep doen op het oordeel van de Hoge Raad uit juni 2024.

Verder kunt u in december wellicht nog nadenken over de aankoop van groene beleggingen.

Hiervoor geldt een vrijstelling in box 3 en een extra heffingskorting. Hoewel de vrijstelling op 1 januari 2025 een stuk lager is dan in 2024 (rond de € 26.000 en voor fiscale partners gezamenlijk rond de € 52.000) en de heffingskorting in 2025 nog maar 0,1% bedraagt (in 2024 nog 0,7%), leveren groene beleggingen toch nog een voordeel op. Dat is ook nog zo in 2026.

Let op!
Vanaf 2027 worden de vrijstelling en de extra heffingskorting afgeschaft.

Benut de in 2024 geldende schenkingsvrijstellingen
Wilt u in 2024 nog schenken, dan kunt u wellicht gebruikmaken van schenkingsvrijstellingen. Er is dan geen schenkbelasting verschuldigd. Voor schenkingen aan kinderen kunt u in 2024 gebruikmaken van een vrijstelling van € 6.633. Onder voorwaarden kunt u ook eenmalig gebruikmaken van een verhoogde vrijstelling voor kinderen tussen 18 en 40 jaar oud, die in 2024 € 31.813 bedraagt. Schenkt u eenmalig voor een dure studie, dan is de verhoogde vrijstelling – onder voorwaarden – in 2024 zelfs € 66.268. Schenkt u in 2024 aan anderen (kleinkinderen, andere familieleden of derden), dan bedraagt de vrijstelling € 2.658. Bijkomend voordeel van een schenking die u in 2024 doet, is dat ook uw vermogen in box 3 op 1 januari 2025 daardoor lager is.

Koop een lijfrente
Met een lijfrente spaart u voor uw oude dag. Lijfrentepremies zijn onder strikte voorwaarden aftrekbaar. Daarbij gelden per jaar maximale bedragen die u kunt aftrekken. Deze maximale bedragen zijn afhankelijk van de hoogte van uw pensioentekort, uitgedrukt in uw jaar-ruimte en uw reserveringsruimte. De hoogte van uw maximale aftrek lijfrentepremie in 2024 kunt u berekenen met het hulpmiddel lijfrentepremie van de Belastingdienst of overleg daarover met onze adviseurs.

Let op!
Om de lijfrentepremie nog in 2024 af te trekken in uw aangifte inkomstenbelasting 2024, moet u de premie wel uiterlijk 31 december 2024 betaald hebben.

Naast het voordeel van de lijfrenteaftrek, zal door de betaling van de lijfrentepremie ook uw vermogen in box 3 op 1 januari 2025 lager zijn.


2. Doe vóór 1 februari 2025 uw opgaaf UBD 2024

Inhoudingsplichtigen moeten vóór 1 februari 2025 de in 2024 aan natuurlijke personen betaalde bedragen aan de Belastingdienst doorgeven. Dat geldt niet als die natuurlijke personen bij de inhoudingsplichtige in dienstbetrekking waren of aan hem een factuur met btw uitreikten.

Opgaaf Uitbetaling bedragen aan derden (Opgaaf UBD)
Deze verplichting staat bekend onder de naam ‘Opgaaf Uitbetaling bedragen aan derden’ ofwel opgaaf UBD. Het betekent dat alle inhoudingsplichtigen (dat zijn (rechts)personen met een loonheffingennummer) en bepaalde collectieve beheersorganisaties uit eigen beweging aan natuurlijke personen betaalde bedragen moeten doorgeven aan de Belastingdienst. Ze krijgen hier dus geen uitnodiging voor.

Let op!
De verplichting geldt ook als u geen werknemers meer in dienst hebt, maar nog wel beschikt over een loonheffingennummer.

Uitzonderingen
De opgaaf UBD voor betalingen aan natuurlijke personen geldt alleen als die betaling betrekking heeft op door hen verrichte werkzaamheden en diensten. Er zijn uitzonderingen:

  • Betalingen die u doet aan een natuurlijke persoon die werknemer is bij u, hoeft u niet door te geven.
  • Dat geldt ook voor betalingen die u doet aan een natuurlijke persoon die onder de zogenaamde vrijwilligersregeling valt (dat wil onder meer zeggen dat de betaling maximaal € 210 per maand en € 2.100 per jaar is in 2024).
  • Reikt de natuurlijke persoon voor de werkzaamheden een factuur met btw uit, dan hoeft u ook geen opgaaf UBD te doen.

Wel opgaaf UBD bij btw-vrijstelling, btw verlegd en KOR
Een ondernemer (een natuurlijke persoon) die btw-vrijgestelde werkzaamheden verricht voor u, is niet uitgezonderd van de opgaaf UBD. Hoewel deze ondernemer misschien een factuur uitreikt, is op deze factuur geen btw vermeld. Hetzelfde geldt voor een natuurlijke persoon die de KOR toepast of de btw naar u verlegt. Ook voor betalingen aan deze natuurlijke personen moet u een opgaaf UBD doen.

Wat geeft u door?
U doet de opgaaf UBD digitaal. U vermeldt hierbij:

  • naam, adres, bsn en geboortedatum van de natuurlijke persoon;
  • de in 2024 betaalde bedragen, inclusief eventuele kostenvergoedingen aan de natuurlijke persoon;
  • de datum waarop u de betaling deed.

Tip!
Deed u meerdere betalingen in 2024 aan één natuurlijke persoon, dan mag u die betalingen ook bij elkaar optellen. Als datum geeft u dan op de datum van de laatste uitbetaling in 2024.

Let op!
Niet alleen betalingen in geld, ook betalingen in natura moet u doorgeven.

Uiterlijk 31 januari 2025
De opgaaf UBD 2024 moet u uiterlijk 31 januari 2025 doen. Bent u geen inhoudingsplichtige voor de loonheffingen of een collectieve beheersorganisatie, dan hoeft u dit alleen te doen als de Belastingdienst daar specifiek om vraagt.

Let op!
Betaalt u een natuurlijke persoon begin 2025 voor in 2024 verrichte werkzaamheden en diensten, dan neemt u deze betaling mee in de opgaaf UBD 2025 die u uiterlijk 31 januari 2026 moet indienen.


3. Overweeg bezwaar of herzieningsverzoek bij belastingrente (voorlopige) aanslagen

Rechtbank Noord-Nederland heeft op 7 november 2024 geoordeeld dat de belastingrente die de Belastingdienst vanaf 2022 berekent over aanslagen vennootschapsbelasting in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Overweeg daarom bezwaar of een verzoek om herziening als de Belastingdienst aan u belastingrente berekent over een (voorlopige) aanslag.

Hoogte belastingrente
De belastingrente die de Belastingdienst berekent over een aanslag vennootschapsbelasting is, met uitzondering van het begin van de coronaperiode, vanaf april 2014 8% of hoger. In 2024 bedraagt deze rente zelfs 10%!

Voor overige belastingen – onder meer de inkomstenbelasting – bedroeg de belastingrente, met uitzondering van een periode van drie maanden aan het begin van de coronaperiode, 4% van april 2014 tot en met 30 juni 2023. De tweede helft van 2023 bedroeg deze belastingrente 6% en in 2024 bedraagt deze zelfs 7,5%.

Belastingrente Vpb in strijd met evenredigheidsbeginsel
Deze hoge belastingrente is al jaren een doorn in het oog van velen, maar er leek tot nu toe weinig tegen te doen. Rechtbank Noord-Nederland oordeelde onlangs echter – kort samengevat – dat het vanaf 2022 vastgestelde percentage belastingrente voor de vennootschapsbelasting (in 2022 en 2023: 8%) in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dit betekent dat de belastingrente, naar het oordeel van de rechtbank, niet berekend mag worden naar een percentage van 8.

Geen 8, maar 4%
Vraag daarbij is echter op welk percentage de belastingrente dan wel kan worden vastgesteld om evenredig te zijn. Over die vraag heeft de rechtbank zich niet hoeven buigen, omdat de belastingplichtige en de Belastingdienst vooraf al hadden afgesproken dat het tarief 4% zou zijn als de belastingplichtige in het gelijk zou worden gesteld. De rechtbank berekent de belastingrente daarom naar een tarief van 4%. Dit percentage lijkt te zijn ontleend aan het percentage voor andere belastingen, zoals de inkomstenbelasting, maar zekerheid daaromtrent is er niet.

Bezwaar definitieve en navorderingsaanslag
Berekent de Belastingdienst belastingrente over een definitieve of navorderingsaanslag vennootschapsbelasting? Overweeg dan om daartegen tijdig in bezwaar te komen. Tijdig betekent binnen zes weken na dagtekening van de aanslag. Het bezwaar kan, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank, betrekking hebben op vanaf 2022 berekende belastingrente.

Let op!
Houd er rekening mee dat de Belastingdienst waarschijnlijk uw bezwaar niet zonder meer zal toewijzen. De kans is namelijk groot dat de Belastingdienst hoger beroep instelt tegen de uitspraak van de rechtbank. Overleg daarom na ontvangst van een definitieve of navorderingsaanslag met onze adviseurs. Zij kunnen u adviseren over wat dit zou kunnen betekenen voor onder meer het verloop van uw bezwaar- en mogelijke beroepsprocedure.

Verzoek herziening voorlopige aanslag
Berekent de Belastingdienst belastingrente over een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting? Overweeg dan een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag.

Let op!
Het is niet voldoende om alleen in bezwaar te komen tegen de definitieve aanslag. Als u het ook niet eens bent met de belastingrente op de voorlopige aanslag, moet u een verzoek om herziening indienen. Wijst de Belastingdienst dat verzoek af, dan kunt u daartegen in bezwaar komen. Overleg daarover met onze adviseurs. Zij kunnen u ook adviseren of het nog mogelijk is een verzoek tot herziening in te dienen tegen in het verleden opgelegde voorlopige aanslagen.

Onherroepelijke aanslagen
Is vanaf 2022 belastingrente berekend op definitieve of navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting, maar staan deze aanslagen inmiddels onherroepelijk vast? Dan heeft bezwaar maken waarschijnlijk geen zin. De Belastingdienst komt normaal gesproken dan namelijk niet tegemoet aan uw verzoek om de belastingrente te verminderen.

Ook bezwaar/verzoek andere belastingen?
De rechtbank heeft een uitspraak gedaan over de belastingrente op een aanslag vennootschapsbelasting. Wij achten de kans dat dit ook gevolgen heeft voor de belastingrente op andere belastingen niet groot, maar kunnen dat nooit helemaal uitsluiten. Overweeg daarom ook of u in actie wilt komen met betrekking tot belastingrente op andere belastingen, zoals de inkomstenbelasting.


4. Overwerktoeslag ook voor parttimers

Hebben parttimers die extra uren werken boven hun parttimecontract ook recht op een toeslag over die extra gewerkte uren als werknemers die fulltime werken een dergelijke overwerktoeslag krijgen? Hier is het Hof van Justitie van de EU nader op ingegaan.

Parttime of fulltime
Het betreft hier dus de vraag of sprake is van ongelijke behandeling van parttimers ten opzichte van fulltimers bij de uitbetaling van extra gewerkte uren. In deze zaak heeft het Hof van Justitie van de EU (hierna: HvJ EU) geoordeeld dat over het overwerk van een parttimer ook de toeslag moet worden betaald als een fulltimer die krijgt.

Wat speelde er?
Het ging in deze zaak om verpleegkundigen in Duitsland, werkzaam bij een medisch laboratorium. De normale wekelijkse arbeidstijd van een voltijdwerknemer bedroeg gemiddeld 38,5 uur per week. Op grond van de toepasselijke cao gold een toeslag van 30% voor overuren, maar alleen voor uren buiten de arbeidstijd per kalendermaand van een voltijdwerknemer.
Twee verpleegkundigen die in deeltijd werkten, vonden dat ook zij recht hadden op die toeslag, waar het ging om de uren die zij buiten de in hun arbeidsovereenkomst overeengekomen arbeidsduur werkten tot aan de grens van 38,5 uur. De praktijk was dat dergelijke uren betaald werden als ‘gewone uren’.

Let op!
Een dergelijke bepaling is ook in Nederlandse cao’s niet ongebruikelijk. Dit houdt in dat de uitkomst dus relevant is voor de Nederlandse praktijk en voor de cao-onderhandelingstafel.

Ongelijke behandeling?
In het arrest van het HvJ EU van 29 juli 2024 kwam de vraag of sprake was van ongelijke behandeling tussen mannen en vrouwen. De vraag die beantwoord moest worden, was of het feit dat vrouwen vaker dan mannen in deeltijd werken, en de opgedragen extra werkuren die vallen buiten de overeengekomen arbeidsduur minder goed beloond worden dan mannen (die vaker voltijd werken), leidde tot verboden onderscheid op grond van geslacht. Ook was de vraag gesteld of de regeling in strijd was met de Deeltijdrichtlijn. Mogelijk werden de in deeltijd werkende verpleegkundigen minder gunstig behandeld dan voltijdwerkers.

Overwerktoeslag
Het HvJ EU overwoog onder meer dat de regeling de werkgever zou kunnen aanmoedigen om overuren juist op te leggen aan deeltijdwerkers in plaats van voltijdwerkers, omdat ze in ieder geval over een deel van de extra uren geen toeslag hoefden te betalen.
Er was volgens het HvJ EU geen sprake van een nadeel voor voltijdwerkers. Immers, als extra uren meteen als overuren gaan gelden, worden voltijdwerkers en deeltijdwerkers op dezelfde wijze behandeld.

Het komt er dus op neer dat de afgesproken arbeidsduur als maatstaf én uitgangspunt moet gelden. Het HvJ EU acht het verschil in beloning van uren buiten de afgesproken arbeidsduur in strijd met de Deeltijdrichtlijn.

Let op!
Het risico bestaat dat deeltijders op basis van deze rechtspraak mogelijk met een loonvordering tot vijf jaar terug kunnen komen.

Tip!
Check de cao en/of de arbeidsvoorwaarden die gelden binnen uw bedrijf. Een bepaling die regelt dat overwerktoeslag alleen hoeft te worden betaald over de uren boven fulltime, is mogelijk niet geldig. Het risico bestaat immers dat ook aan de parttimers, die meer uren werken dan hun contractuele uren in afwijking van de cao, de overwerktoeslag moet worden uitbetaald.


5. Servicekosten bij verhuur woningen vanaf 2025 met btw?

Verhuurt u woningen en berekent u ook servicekosten (bijvoorbeeld voor schoonmaak, reparaties of gas, water en elektriciteit) aan uw verhuurder(s)? Tot en met 2023 waren de servicekosten bij de verhuur van woningen over het algemeen btw-vrijgesteld. Dit mocht u in 2024 voortzetten, maar vanaf 2025 moet u verplicht de nieuwe regels toepassen. Dit kan betekenen dat u vanaf 2025 btw moet berekenen over de servicekosten. Dit is het geval als elke huurder afzonderlijk kan (of de huurders gezamenlijk kunnen) kiezen wie de dienst aan hen verricht en als deze dienst apart op de factuur is vermeld. Bij gas, water en elektriciteit moet u btw berekenen als de huurder vrij het gebruik hiervan kan bepalen. Aanwijzingen dat dit zo is, zijn een individuele meter en de facturatie aan de hand van werkelijk gebruik. De beoordeling of wel of geen btw berekend moet worden vanaf 2025, is niet eenvoudig. Neem daarom bij twijfel contact op met onze adviseurs.


6. Vanaf 18 november 2024 nieuwe regels kinderarbeid

Vanaf 18 november 2024 zijn de regels voor kinderarbeid gewijzigd. Zo is nieuw dat jongeren van 13 en 14 jaar op niet-schooldagen en tijdens vakantieperiodes mogen werken tot 20.00 uur in plaats van tot 19.00 uur. Verder mogen zij maximaal op 11 van de 16 achtereenvolgende weken op zondag werken, mits ze de zaterdag dan niet werken. De wijziging in werktijden moet wel overlegd worden met de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging of de personeelsvergadering, en de ouders/verzorgers van het kind moeten instemmen met de werktijden en werken op zondag. Verder is nieuw dat kinderen tot en met 15 jaar niet mogen werken in een ruimte waar alcoholhoudende dranken (kunnen) worden geschonken. Dit verbod geldt niet voor het werken in andere horecaruimtes, zoals in keukens en andere ruimtes zonder klantcontact.

Update Special Eindejaarstips 2024

Update Special Eindejaarstips 2024

By nieuwsbrief

Update Special Eindejaarstips 2024


Wat kunt u als ondernemer fiscaal dit jaar nog regelen? Zijn er voor de dga belangrijke aandachtspunten waarop u moet anticiperen? Op welke zaken moet u zich als werkgever voorbereiden voor het nieuwe jaar?

In de Update Special Eindejaarstips hebben wij zo veel mogelijk rekening gehouden met de plannen van het kabinet voor volgend jaar.

Klik hier voor de special

Nieuwsbrief november 2024

Nieuwsbrief november 2024

By nieuwsbrief

Nieuwsbrief november 2024

Let op!
Wij willen voldoen aan de wens om actueel te zijn. Het overzicht in deze MKB-Nieuwsbrief is geschreven met de kennis tot en met maandag 11 november 2024, 20:00 uur.


1. Informatiebrief over verder rechtsherstel box 3

De Belastingdienst heeft een informatiebrief gestuurd aan iedereen die mogelijk in aanmerking komt voor verder rechtsherstel in box 3. Het gaat om in totaal 2,6 miljoen brieven, waarvan de laatsten begin november verzonden werden.

Box 3-arresten Hoge Raad juni 2024
In juni 2024 oordeelde de Hoge Raad dat u in box 3 het werkelijke rendement in aanmerking mag nemen als dit lager is dan het wettelijke forfaitaire rendement. De Hoge Raad gaf daarbij aanwijzingen over hoe het werkelijke rendement berekend moet worden. Zo oordeelde de Hoge Raad bijvoorbeeld dat het gaat om het nominale werkelijk gerealiseerde én ongerealiseerde rendement, zonder rekening te houden met inflatie en zonder aftrek van kosten.

Tegenbewijsregeling
De staatssecretaris gaf nadien een nadere invulling aan de wijze waarop het werkelijke rendement berekend moet worden volgens de aanwijzingen van de Hoge Raad. Deze invulling wordt in een wetsvoorstel opgenomen, waarmee in feite een wettelijke tegenbewijsregeling ontstaat. Op die wettelijke tegenbewijsregeling kunt u een beroep doen als uw wettelijke rendement – berekend volgens de nadere invulling van de staatssecretaris – lager is dan het forfaitaire rendement.

Let op!
Als u in aanmerking komt voor de tegenbewijsregeling, betekent dit niet dat straks per definitie uw box 3-aanslag verminderd wordt. Hiervoor moet uw werkelijke rendement lager zijn dan het forfaitaire rendement. Houd er daarbij rekening mee dat wat u wellicht verstaat onder werkelijk rendement anders is dan de invulling die de Hoge Raad daaraan gaf.

Brief Belastingdienst
In september maakte de staatssecretaris de doelgroep bekend die in aanmerking komt voor de wettelijke tegenbewijsregeling. Tot en met begin november 2024 stuurde de Belastingdienst deze doelgroep een brief. Het gaat om de periode vanaf 2017.

Let op!
Denkt u dat u in aanmerking komt voor de wettelijke tegenbewijsregeling, maar heeft u geen brief van de Belastingdienst ontvangen? Neem dan voor meer informatie contact op met onze adviseurs. Zij kunnen dan samen met u bepalen of u terecht geen brief heeft ontvangen.

Geen actie?
De Belastingdienst geeft in de brief aan dat u nu nog niet in actie hoeft te komen. Dat klopt over het algemeen, behalve als u een definitieve aanslag met box 3-inkomen ontvangt óf als u een definitieve aanslag IB 2019 met box 3-inkomen heeft die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond. In die gevallen is het mogelijk verstandig om wel in actie te komen.

Definitieve aanslag IB met box 3-inkomen
Ontvangt u een definitieve aanslag IB met box 3-inkomen, neem dan zo snel mogelijk contact op met een van onze adviseurs. Als een voorlopige berekening van uw werkelijke inkomen lager is dan het wettelijke forfaitaire inkomen in box 3, kan het namelijk verstandig zijn om uw rechten veilig te stellen en tijdig bezwaar te maken tegen de definitieve aanslag IB. Tijdig wil zeggen binnen zes weken na de dagtekening van de definitieve aanslag.

Definitieve aanslag IB 2019 met box 3- inkomen
Heeft u een definitieve aanslag IB 2019 met box 3-inkomen en stond deze op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vast? Dan ontving u een andere brief van de Belastingdienst. In deze brief staat dat u vóór 31 december 2024 een verzoek om ambtshalve vermindering in moet dienen, als u dat niet al eerder heeft gedaan. Alleen dan houdt u recht op de tegenbewijsregeling voor de IB 2019.

Let op!
Ontving u zo’n brief, overleg dan met onze adviseurs of een verzoek om ambtshalve vermindering verstandig is. Heeft u niet zo’n brief ontvangen en denkt u dat u voor uw IB 2019 wel in aanmerking komt voor de tegenbewijsregeling? Neem dan ook contact op. Wij kunnen dan samen met u bepalen of u terecht geen brief heeft ontvangen en nadere actie ondernemen.

Vervolg
Het wetsvoorstel met daarin de wettelijke tegenbewijsregeling wordt naar verwachting in het eerste kwartaal 2025 aan de Tweede Kamer aangeboden. Beoogd is om de wet per 1 juni 2025 in te laten gaan. Het aan het tegenbewijs gekoppelde Formulier Opgaaf Werkelijk Rendement (OWR) is naar verwachting ook medio 2025 gereed. Pas vanaf dat moment kunt u met behulp van dit Formulier OWR uw werkelijke rendement aan de Belastingdienst doorgeven. U ontvangt daarvoor vanaf de zomer van 2025 van de Belastingdienst een uitnodiging met details over de benodigde stappen die u moet nemen.


2. Uitje voor personeel in 2025, al in 2024 in de WKR?

Stel u koopt dit jaar theaterkaartjes voor uw personeel. De kaartjes doet u in hun kerstpakket. De voorstelling zelf vindt plaats in 2025. U wilt de kaartjes onderbrengen in de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Moet u dat dan in 2024 doen of juist in 2025?

Wat spreekt u af?
Het antwoord op de vraag of u de vrije ruimte van 2024 of 2025 moet gebruiken, is afhankelijk van de afspraken die u met uw personeel maakt over de theaterkaartjes.

Vrije ruimte in 2025
Is het de bedoeling dat het hele bedrijf gezamenlijk de theatervoorstelling in 2025 bezoekt en zijn de kaartjes in feite alleen in 2024 gegeven als een soort van vooraankondiging? Ofwel, kan de werknemer niet zelf beslissen wat hij met het theaterkaartje doet, bijvoorbeeld deze verkopen of aan iemand anders schenken? Dan is het genietingsmoment van het theaterkaartje pas op het moment van de theatervoorstelling, in 2025 dus. U moet het kaartje dan ook onderbrengen in de vrije ruimte van 2025.

Let op!
Dit is ook zo als u in 2024 theaterkaartjes koopt voor een theatervoorstelling in 2025 en deze in eigen beheer houdt. Ook dan vindt het genietingsmoment plaats in 2025 en moet u de vrije ruimte van 2025 daarvoor gebruiken.

Vrije ruimte in 2024
Dit is echter anders als u uw werknemer in 2024 een theaterkaartje geeft voor een theatervoorstelling in 2025 en u uw werknemer de vrije hand geeft. De werknemer mag zelf weten wat hij met het kaartje doet: zelf de voorstelling bezoeken, het kaartje verkopen of schenken aan iemand anders. In dat geval vindt het genietingsmoment al in 2024 plaats, de werknemer kan op dat moment immers over het kaartje beschikken en ermee doen wat hij zelf wil. U gebruikt voor dit kaartje dan de vrije ruimte van 2024.

Let op!
Dit geldt uiteraard niet alleen voor theaterkaartjes, maar ook voor andere zaken waarover een werknemer zelf meteen kan beschikken. Geeft u bijvoorbeeld in 2024 een cadeaubon aan een werknemer, dan vindt op dat moment het genietingsmoment plaats. Het maakt dan niet uit of de werknemer de cadeaubon in 2024, 2025 of zelfs later gebruikt.

Gebruikelijk
Zoals bij alles wat u in de vrije ruimte wil onderbrengen, moet wel voldaan zijn aan de gebruikelijkheidstoets die hiervoor geldt. Dit betekent als u vergoedingen en verstrekkingen onder wil brengen in de vrije ruimte, dit niet meer dan 30% mag afwijken van wat in vergelijkbare omstandigheden gebruikelijk is.

Tip!
Tot een bedrag van € 2.400 per werknemer per jaar gaat de Belastingdienst er in het algemeen van uit dat voldaan is aan de gebruikelijkheidstoets.


3. Vanaf 2025 bepaalde agrarische goederen en diensten tegen 21% btw

Vorig jaar al aangenomen en daardoor misschien een beetje in de vergetelheid geraakt, maar vanaf 1 januari 2025 gaat de btw op de levering van een aantal agrarische goederen en diensten van 9 naar 21% btw. Waar hebben we het dan over?

Paarden
Voor de levering van paarden en andere dieren die bestemd zijn voor de slacht of opfok of voor gebruik in de landbouw geldt nu nog 9% btw, maar vanaf 1 januari 2025 21% btw. Dit tarief gaat ook gelden voor het slachtafval en goederen die bestemd zijn voor de voortplanting.

Andere landbouwdieren
Ook de levering van rundvee, schapen, geiten en varkens vindt vanaf 1 januari 2025 plaats tegen 21% btw. Het maakt daarbij niet uit wat de bestemming is. Dus niet alleen voor hobbydieren gaat het btw-tarief omhoog van 9 naar 21% btw, ook voor de dieren die bestemd zijn voor de bereiding van voedingsmiddelen of voor gebruik in de landbouw. Hetzelfde geldt voor het slachtafval en de goederen die bestemd zijn voor de voortplanting. Ook daarvoor geldt vanaf volgend jaar het 21% btw-tarief.

Teelt ook duurder
De levering van teeltplanten voor groenten en fruit en land- en tuinbouwzaden (waaronder graszaden en zaden voor sierteeltproducten) is vanaf 2025 ook belast tegen 21% btw. Hetzelfde geldt voor suikerbieten, suikerbietplanten, granen en peulvruchten.

Tip!
De btw voor granen en peulvruchten die bestemd zijn als voedingsmiddelen voor menselijke consumptie blijft wel 9%, ook in 2025. Dat geldt echter niet voor granen die gebruikt worden als voer voor dieren. Daarvoor geldt vanaf volgend jaar een btw-tarief van 21%.

Veevoeders
Ook veevoeders zijn vanaf volgend jaar belast tegen 21% btw. Denk hierbij aan bijvoorbeeld (meng)voeders voor konijnen, paarden en pelsdieren.

Opfok- en opkweekdiensten ook naar 21% btw
Niet alleen leveringen krijgen te maken met een verhoging van btw. Ook diensten met betrekking tot het opfokken van dieren en het opkweken van planten zijn vanaf 2025 belast tegen 21% btw.

Let op!
De lijst met agrarische goederen waarvoor de btw omhooggaat van 9 naar 21% btw is nog langer. Zo zal ook de levering van rondhout, vlas en wol vanaf 2025 belast zijn tegen 21% btw. Levert u agrarische goederen, beoordeel dan of uw leveringen volgend jaar nog tegen 9% kunnen of tegen 21% btw.

Tip!
Heeft u een bedrijf dat handelt in een van de bovengenoemde producten en/of diensten, pas dan tijdig uw administratie aan zodat u goed bent voorbereid op het nieuwe btw-tarief per 1 januari 2025.


4. Thuiswerken of op kantoor, wat mag u belastingvrij vergoeden in 2025?

Veel werknemers werken tegenwoordig gedeeltelijk thuis. Wat mag u in 2025 belastingvrij vergoeden? Waar moet de werkplek thuis aan voldoen en wat mag of moet u als werkgever daarin faciliteren?

Thuiswerkvergoeding
Fiscaal bestaat er een belastingvrije thuiswerkvergoeding van momenteel € 2,35 per dag (2024). Vanaf 2025 wordt dit hoogstwaarschijnlijk € 2,40 per dag. Deze vergoeding is bedoeld voor de kosten die een werknemer maakt als hij thuiswerkt. Denk bijvoorbeeld aan de kosten van verwarming, elektra en koffie.

Reiskostenvergoeding
Voor reiskosten van en naar het werk kunt u in 2024 ook een onbelaste vergoeding verstrekken en wel van maximaal € 0,23 per km. De hoogte van deze kilometervergoeding wordt voor 2025 niet aangepast. Een vergoeding voor thuiswerken kan samengaan met een vergoeding voor reiskosten in het kader van woon-werkverkeer.

Let op!
U mag op één dag echter maar één vergoeding onbelast verstrekken, dus óf voor thuiswerken óf voor reiskosten voor het woon-werkverkeer.

Vaste vergoeding?
Een vaste vergoeding voor thuiswerken en/of reizen naar het werk is voor u als werkgever administratief het makkelijkst. Dit mag wanneer de werknemer in een kalenderjaar ten minste 36 weken, gedurende vijf dagen per week reist tussen woon- en werkplaats. U kunt uw vergoedingen daarbij voor fulltimers dan baseren op 214 werkdagen per jaar. Werkt de werknemer maar een deel van het jaar, dan is de vergoeding 70% van de gewerkte volle werkweken.

Let op!
U moet de vergoedingen voor parttimers naar evenredigheid aanpassen. Ook als niet de hele week thuis wordt gewerkt of naar het werk wordt gereisd.

Natuurlijk kunt u de vergoeding voor reiskosten en thuiswerken ook combineren.

Voorbeeld (2025):
Een werknemer woont 20 km van het werk, werkt vier dagen per week op kantoor en één dag per week thuis. U mag per jaar vergoeden 20 x 2 x 214 x 4/5 x € 0,23 = € 1.575,04 voor reiskosten en 214 x € 2,40 x 1/5 = € 102,72. In totaal dus € 1.677,76 per jaar, ofwel € 139,81 per maand.

Overige vergoedingen thuiswerken
U kunt een vergoeding geven voor de inrichting van een thuiswerkplek. Veel van deze kosten zijn onbelast. De kosten voor bijvoorbeeld een bureaustoel die voldoet aan arbonormen, een computer of een noodzakelijke telefoon vallen onder voorwaarden binnen de gerichte vrijstellingen van de werkkostenregeling (WKR), waardoor er geen belasting over betaald hoeft te worden.

Voor de thuiswerkplek gelden voor de volgende vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen binnen de WKR, de volgende gerichte vrijstellingen:

  • arbovoorzieningen op grond van de wet;
  • gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur als deze voldoen aan het noodzakelijkheidscriterium.

Bij verplichte arbovoorzieningen maakt het niet uit of u deze vergoedt, verstrekt of ter beschikking stelt, en of uw werknemer de voorziening op de werkplek gebruikt of niet. In al deze situaties geldt een gerichte vrijstelling die niet ten koste gaat van uw vrije ruimte. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een voetenbankje bij beeldschermwerk of aan een beeldschermbril.

Als voldaan is aan de volgende voorwaarden, is de gerichte vrijstelling voor arbovoorzieningen van toepassing:

  • de werknemer gebruikt de voorzieningen geheel dan wel gedeeltelijk in de werkruimte;
  • de werknemer betaalt geen eigen bijdrage voor die voorzieningen;
  • de arbovoorzieningen hangen direct samen met de verplichtingen van de werkgever op grond van de Arbowet en
  • de inrichting van de werkruimte thuis voldoet aan de eisen van het Arbobesluit.

Let op!
Bovengenoemde gerichte vrijstelling is niet van toepassing als de arbovoorziening volledig of gedeeltelijk onder een cafetariaregeling valt. In dat geval vormt de voorziening belastbaar loon. Dit loon kan wel in de eventueel beschikbare vrije ruimte van de WKR worden ondergebracht.

Tip!
Zijn zaken niet belastingvrij te vergoeden of te verstrekken, dan kunt u ze onderbrengen in de werkkostenregeling (WKR). Ze zijn dan ook belastingvrij voor de werknemer, maar als u in een jaar meer aan vergoedingen en verstrekkingen heeft dan uw vrije ruimte, betaalt u 80% belasting over het meerdere.


5. Ook maaltijden aftrekbaar bij zakelijk verblijf

Als u in verband met uw onderneming een verblijfsruimte ver weg van uw huis huurt, kunt u naast de huurkosten ook de kosten van uw gebruikelijke maaltijden in aftrek brengen. De Hoge Raad vindt namelijk dat als de verblijfkosten zakelijk zijn, de kosten voor maaltijden dat in beginsel ook zijn. Alleen als het belopen van die kosten uitsluitend in de privésfeer zou zijn gelegen, kan dit anders zijn. Een ondernemer kon daarom de kosten van zijn gebruikelijke maaltijden die hij buiten de deur nuttigde in aftrek brengen. Het enkele feit dat de kosten van uit eten gaan hoger zijn dan eten dat thuis bereid en genuttigd wordt, betekent volgens de Hoge Raad namelijk niet dat deze kosten alleen privé en niet zakelijk zouden kunnen zijn. Uit het arrest lijkt opgemaakt te kunnen worden dat ook de kosten van het in de verblijfsruimte zelf bereiden van de maaltijden in aftrek kunnen komen. Houd er wel rekening mee dat niet alle kosten aftrekbaar zijn. De kosten van onder meer voedsel zijn namelijk tot een bedrag van € 5.600 per jaar (of 20% van de kosten) niet aftrekbaar.


6. Akkoord nieuwe RVU-regeling zware beroepen

Onder de huidige RVU-regeling kunnen mensen maximaal drie jaar eerder dan hun AOW-gerechtigde leeftijd stoppen met werken. In 2024 komen mensen vanaf 64 jaar voor de regeling in aanmerking, in 2025 vanaf 64 jaar en 3 maanden. De huidige regeling stopt op 31 december 2025. In plaats daarvan komt een nieuwe RVU-regeling, alleen voor werknemers in zware beroepen die niet in staat zijn om tot de AOW-gerechtigde leeftijd door te werken. Wat een zwaar beroep is en aan welke eisen moet worden voldaan, wordt per cao afgesproken. Een onafhankelijke instantie toetst die afspraken. De huidige RVU-uitkering van maximaal € 2.182 bruto per maand is gekoppeld aan de hoogte van de AOW. Dat blijft in de nieuwe regeling gelijk. Wel wordt het mogelijk om, uitsluitend in situaties dat dit nodig is, om € 300 per maand extra te geven. Naast de nieuwe RVU-regeling zal ook ingezet worden op onder meer het verlichten van en het verkorten van blootstelling aan zwaar werk en het op tijd aanbieden van begeleiding aan mensen met zwaar werk.

Nieuwsbrief oktober 2024

Nieuwsbrief oktober 2024

By nieuwsbrief

Nieuwsbrief oktober 2024

Let op!
Wij willen voldoen aan de wens om actueel te zijn. Het overzicht in deze MKB-Nieuwsbrief is geschreven met de kennis tot en met maandag 14 oktober 2024, 20:00 uur.


1. Top 10 Prinsjesdag 2024

Welke belangrijke fiscale voorstellen voor ondernemers kwamen op Prinsjesdag 2024 uit het koffertje van minister Heinen van Financiën? Wij zetten de tien belangrijkste voor u op een rij.

Verlaging hoge tarief tweede schijf van box 2
Sinds 1 januari 2024 is het uniforme tarief van box 2 vervangen door twee tarieven. Voor ontvangen dividenden tot € 67.000 geldt in 2024 een tarief van 24,5%. Dit tarief blijft in 2025 gelijk, maar geldt dan voor dividenden tot € 67.804. Voor het jaar 2024 werd het tarief van de tweede schijf eind 2023 op het laatste moment nog gewijzigd van de oorspronkelijk voorgestelde 31 naar 33%. Deze wijziging wordt nu met ingang van 2025 teruggedraaid. In 2024 geldt nog een tarief van 33% in de tweede schijf, vanaf 2025 is een tarief van 31% in de tweede schijf voorgesteld.

Tip!
Fiscale partners profiteren twee keer van het tarief van de eerste lage schijf, wat betekent dat een dividenduitkering van € 134.000 in 2024 belast wordt tegen het lage tarief van 24,5%. In 2025 geldt het lage tarief van 24,5% bij fiscale partners tot een dividenduitkering van € 135.608.

Let op!
Vanaf 2025 hebben dividenduitkeringen ook effect op de afbouw van de algemene heffingskorting. De algemene heffingskorting zal vanaf 2025 over het algemeen dalen of kan zelfs nihil worden door een dividenduitkering. Daarnaast heeft een dividenduitkering, ook in 2024 al, effect op de Wet excessief lenen (ook wel de dga-taks) en de hoogte van het box 3-vermogen. Overleg daarom met uw adviseur om te bepalen wat in uw situatie de voordeligste dividenduitkering is in 2024.

Afschaffing verlaagd btw-tarief kunst, cultuur, sport en hotelovernachtingen per 1 januari 2026
Het verlaagde btw-tarief van 9% voor cultuur, media, logies (hotels, vakantiewoningen en stacaravans), boeken en sport vervalt vanaf 1 januari 2026. Het algemene btw-tarief van 21% wordt dan van toepassing.

Tip!
Er zijn enkele uitzonderingen: bioscopen, circussen, kampeerterreinen en dagrecreatie (attractieparken, speel- en siertuinen en dierentuinen) blijven onder het verlaagde btw-tarief van 9% vallen.

Let op!
De aanpassing van het btw-tarief is afhankelijk van het moment waarop de dienst wordt geleverd en dus niet van het moment waarop de dienstverrichter de betaling ontvangt. Als u in 2025 bijvoorbeeld een ticket voor een theatervoorstelling verkoopt voor een voorstelling die in 2026 plaatsvindt, geldt in 2025 al het algemene tarief van 21%.

Verlaging overdrachtsbelasting voor woningen niet in eigen gebruik
Het algemene tarief van de overdrachtsbelasting van 10,4% wordt per 1 januari 2026 verlaagd naar 8% voor woningen die niet in eigen gebruik zijn. Deze tariefsverlaging geldt niet voor bedrijfspanden. Voor woningen die wel in eigen gebruik zijn, blijft – onder de daarvoor nu al geldende voorwaarden – het tarief voor de overdrachtsbelasting 2%. Voor starters onder de 35 jaar blijft – onder de daarvoor nu al geldende voorwaarden – de eenmalige vrijstelling van overdrachtsbelasting gelden.

Let op!
Deze verlaging is nog niet opgenomen in een concreet wetsvoorstel, maar wordt opgenomen in een op een later moment (beoogd in oktober 2024) in te dienen wetsvoorstel.

Bedrijfsopvolgingsregeling en doorschuifregeling
Het doel van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en de doorschuifregeling (DSR) is om bij reële bedrijfsoverdrachten te voorkomen dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt door de belastingdruk. U kunt daarom met een fiscale stimulans het stokje aan de volgende generatie doorgeven. De BOR en DSR spelen een belangrijke rol bij de overdracht van familiebedrijven, maar let daarbij wel op de wijzigingen die eind 2023 al zijn aangenomen en de extra wijzigingen die zijn aangekondigd.

Het kabinet stelt voor om per 1 januari 2025 de verplichte voortzettingstermijn te verkorten van vijf naar drie jaar. Als dit voorstel wordt aangenomen, betekent dit dat voor verkrijgingen die zich voordoen vóór 1 januari 2025 een voortzettingstermijn blijft gelden van vijf jaar, terwijl voor verkrijgingen vanaf 1 januari 2025 dan een voortzettingstermijn van drie jaar geldt.

Vanaf 1 januari 2026 worden onder andere de volgende aanpassingen voorgesteld:

  • Beperken van de BOR en DSR voor aandelen tot gewone aandelen met een minimaal belang van 5%. Onder meer opties en winstbewijzen kwalificeren dan niet meer voor de BOR en DSR voor aandelen.
  • Vereenvoudiging van de herstructureringen gedurende de bezits- en voortzettingstermijn.
  • Een langere bezitstermijn voor schenkers en erflaters, die later dan twee jaar na hun AOW-leeftijd met de onderneming zijn gestart.
  • Aanpak van onbedoeld gebruik van dubbele BOR.

Let op!
Sinds 1 januari 2024 kwalificeert aan derden ter beschikking gesteld (waaronder verhuur) vastgoed al standaard niet meer als ondernemingsvermogen. Dergelijk vastgoed schenken of erven met toepassing van de BOR is sindsdien niet meer mogelijk.

Terugdraaiing versobering 30%-regeling voor expats
Werknemers die naar Nederland komen en voldoen aan de criteria, kunnen aanspraak maken op de 30%-regeling. Hierdoor ontvangen zij maximaal 30% van hun salaris onbelast. In het Belastingplan 2024 was een versobering aangekondigd in stappen naar 10% (de zogenaamde ‘30-20-10-regeling’). Deze versobering wordt grotendeels teruggedraaid, maar daarnaast wordt een hogere salarisnorm ingesteld.

Per 1 januari 2027 wordt een constant forfait ingevoerd van 27% voor maximaal vijf jaar. In 2025 en 2026 geldt voor alle werknemers die voldoen aan de criteria een percentage van 30. De salarisnorm wordt vanaf 2027 verhoogd van € 46.107 (bedrag in 2024) naar € 50.436. Voor ingekomen werknemers die jonger zijn dan 30 jaar en een master hebben, wordt de salarisnorm verhoogd van € 35.048 (bedrag in 2024) naar € 38.338.

Let op!
Voor werknemers die al vóór 2024 de 30%-regeling toepasten, geldt gedurende de gehele looptijd het percentage van 30. Daarnaast blijft voor hen de oude (geïndexeerde) inkomensnorm gelden. Zij worden dus niet vanaf 2027 geconfronteerd met 27% en een hogere salarisnorm.

Let op!
Deze wijzigingen zijn nog niet opgenomen in een concreet wetsvoorstel, maar worden opgenomen in een op een later moment (beoogd in oktober 2024) in te dienen wetsvoorstel.

Tariefskorting motorrijtuigenbelasting emissievrije personenauto
Op dit moment betalen gebruikers van een emissievrije personenauto (volledig elektrisch of waterstof aangedreven) geen motorrijtuigenbelasting. Eind 2019 is met de Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord al aangenomen dat voor dergelijke auto’s in 2025 een tariefskorting van 75% geldt op de motorrijtuigenbelasting en dat vanaf 1 januari 2026 de tariefskorting wordt afgeschaft. Doordat emissievrije personenauto’s zwaardere accu’s hebben, worden deze echter ook zwaarder belast. Om dit verschil te verkleinen en er zo voor te zorgen dat er niet minder emissievrije personenauto’s verkocht gaan worden, geldt vanaf 2026 tot en met 2029 een tariefskorting van 25% in de motorrijtuigenbelasting voor emissievrije auto’s. Het kabinet heeft aangekondigd om in het voorjaar van 2025 te beoordelen of de tariefskorting van 25% voor emissievrije personenauto’s voldoende is.

Let op!
Deze wijziging is nog niet opgenomen in een concreet wetsvoorstel, maar wordt opgenomen in een op een later moment (beoogd in oktober 2024) in te dienen wetsvoorstel.

Afschaffing van de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting
Voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2025 wordt de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting afgeschaft. Dit betekent dat u vanaf die datum geen giften vanuit uw vennootschap meer van uw winst kunt aftrekken. Giften uit uw vennootschap worden daarnaast vanaf 2025 beschouwd als een dividenduitkering aan u in privé en worden daarmee belast met dividendbelasting en in box 2 van de inkomstenbelasting. In box 2 geldt, afhankelijk van de hoogte van het totaal aan dividenduitkeringen in een jaar, in 2025 een tarief van 24,5 of 31%. U kunt wel, onder voorwaarden, in privé dan gebruikmaken van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting.

Let op!
Hoewel de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting verdwijnt, blijft deze aftrek in de inkomstenbelasting in 2025 nog onveranderd.

Let op!
Steunt u goede doelen door middel van sponsoring of reclame? Dan zijn deze kosten geen giften, maar zakelijke kosten. Deze kosten blijven, net als andere bedrijfskosten, aftrekbaar van de winst. Datzelfde geldt voor uitgaven die u doet in het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.

Introductie derde schijf inkomstenbelasting
Per 1 januari 2025 wordt een nieuwe, verlaagde eerste schijf in box 1 geïntroduceerd. Dit zorgt voor een gerichtere lastenverlichting bij met name middeninkomens. Het tarief in deze eerste schijf daalt van 36,97% (2024) naar 35,82% (2025). Deze schijf loopt in 2025 tot een inkomen van € 38.441. Het tarief van de tweede schijf bedraagt in 2025 37,48% en loopt tot € 76.817. De grens voor de derde (hoogste) schijf is daarmee € 1.298 hoger dan in 2024. Het hoogste tarief in box 1 blijft 49,5%.

Let op!
Valt u in het laagste tarief, dan krijgt u ook aftrek in het laagste tarief.

Box 3-tarief gaat toch niet omlaag
Het tarief in box 3 blijft ook volgend jaar 36%. Ondanks de verwachting dat het tarief voor box 3 zou worden verlaagd om de belastingdruk op spaarders en beleggers te verlichten, verandert het tarief niet.

Wijzigingen in de earningsstrippingmaatregel
De earningsstrippingmaatregel beperkt de generieke renteaftrek en geldt voor alle vennootschapsbelastingplichtigen. Hierdoor kunt u van het verschil tussen de rentelasten en de rentebaten van geldleningen minder aftrekken bij het bepalen van de winst. Vanaf 2025 kunt u het rentesaldo niet meer aftrekken als dat meer bedraagt dan het hoogste van 25% (20% in 2024) van de (gecorrigeerde) winst of de drempel van € 1 miljoen.

Vanaf 1 januari 2025 geldt de drempel van € 1 miljoen niet langer voor vastgoedlichamen die onroerend goed aan derden verhuren. Dit betekent dat vastgoedlichamen maximaal 25% van de (gecorrigeerde) winst aan rente kunnen aftrekken.

Let op!
Deze regeling is niet van toepassing op vastgoed dat verhuurd wordt aan een verbonden lichaam of aan een verbonden natuurlijk persoon.


2. Eindejaarstips top 10

Welke (fiscale) maatregelen kunt u als ondernemer dit jaar nog treffen die voordelig voor u kunnen uitpakken? Hoe kunt u nu al slim inspelen op wijzigingen die vanaf 2025 gaan gelden? Tien praktische tips.

Let op!
Een aantal van deze tips vloeit voort uit voorstellen uit het Belastingpakket 2025 en moet nog door de Tweede en Eerste Kamer worden goedgekeurd. Ook worden er door het kabinet steeds nieuwe plannen bekendgemaakt of worden plannen herzien; derhalve is het belangrijk om altijd even contact op te nemen met uw adviseur om te overleggen.

Koop nu nog een bestelauto zonder bpm
Ondernemers betalen nu nog geen bpm als ze een nieuwe bestelauto kopen en deze minstens 10% zakelijk gebruiken. Deze vrijstelling wordt per 2025 geschrapt. Dat scheelt duizenden euro’s, dus koop nu nog een nieuwe bestelauto voor zakelijk gebruik.

Tip!
Een bestelauto zonder CO2-uitstoot kunt u in 2025 zonder bpm kopen.

Optimaliseer uw KIA
Als u investeert, kunt u recht hebben op de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). Het percentage aan KIA loopt vanaf een bepaald investeringsbedrag af, dus is het bij grotere investeringen vaak voordelig deze te spreiden over meerdere jaren (als dat kan). Voor toepassing van de KIA geldt een aantal voorwaarden. Overleg daarom met uw adviseur of u een investering op het eind van dit jaar wellicht beter kunt uitstellen tot 2025 of een investering die gepland is in 2025 naar voren moet halen.

Denk na over uw dividendplanning in 2024 en 2025
Het tarief in box 2 bedraagt in 2024 24,5% tot een bedrag van € 67.000. Als u een fiscale partner heeft, kunt u zelfs tot een bedrag van € 134.000 tegen 24,5% dividend uitkeren. Elk bedrag daarboven wordt in 2024 echter belast tegen 33%. Keer daarom tot maximaal € 67.000 – of bij een fiscale partner € 134.000 – dividend uit en profiteer van het lagere tarief. In 2025 kunt u tot een bedrag van € 67.804 uitkeren tegen 24,5% en met een fiscale partner tot een bedrag van € 135.608. Het voorstel op Prinsjesdag 2024 is om het tarief voor elk bedrag daarboven in 2025 te verlagen van 33 naar 31%.

Als u een groot bedrag aan dividend wilt uitkeren, kunt u een deel daarvan dus beter in 2025 uitkeren. Houd er wel rekening mee dat dividend vanaf 2025 ook invloed kan hebben op de hoogte van uw algemene heffingskorting en uw vermogen in box 3. Ook een schuld aan uw bv van meer dan € 500.000 kan van invloed zijn op de beslissing om dividend uit te keren. Ga na wat de effecten hiervan zijn en bereken of, en zo ja hoeveel dividend, u beter in 2024 of juist in 2025 kunt uitkeren.

Speel in op wijzigingen BOR en DSR
De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en doorschuifregeling (DSR) wijzigen flink vanaf 2025. Zo gaat het bedrag van de 100% vrijstelling omhoog naar € 1.500.000 (in 2024 nog € 1.325.253), maar gaat de vrijstelling daarboven van 83% in 2024 naar 75% in 2025. Dit betekent dat de regelingen in 2024 een groter voordeel op kunnen leveren als de waarde van uw onderneming meer dan ongeveer € 1.870.000 bedraagt. Blijft de waarde van uw onderneming daaronder, dan kunnen de regelingen in 2025 meer voordeel opleveren. Ga daarom na of u beter nog dit jaar uw bedrijf kunt overdragen of juist beter kunt wachten tot 2025. Neem daarbij ook andere overwegingen mee, zoals de andere wijzigingen die met ingang van 2025 in de BOR en DSR gelden.

Tip!
Omdat een bedrijfsoverdracht maatwerk is en de ene wijziging per 2025 in uw voordeel kan zijn terwijl de andere dat niet is, adviseren wij u altijd te overleggen met een van onze adviseurs. Zij kunnen u bijpraten over alle wijzigingen die per 2025 en 2026 vermoedelijk ingaan en u adviseren over uw eigen situatie.

Benut uw totale vrije ruimte
Binnen de werkkostenregeling betaalt u, onder voorwaarden, als werkgever geen belasting als u met uw vergoedingen en verstrekkingen aan uw personeel binnen de vrije ruimte blijft. Voor 2024 bedraagt de vrije ruimte over uw totale loonsom 1,92% tot en met € 400.000. Boven de € 400.000 is de vrije ruimte in 2024 1,18%. Ga na of u nog vrije ruimte over heeft en maak hier gebruik van als u uw personeel extra wilt belonen, want een overschot aan vrije ruimte kunt u niet meenemen naar 2025.

Tip!
Benut u uw vrije ruimte al maximaal en wilt u rond het einde van het jaar toch nog iets extra’s doen voor uw personeel, kijk dan of u dit kunt doorschuiven naar begin 2025.

Controleer uw voorlopige aanslag 2024
Controleer uw voorlopige aanslag 2024. Is de voorlopige aanslag te laag, wijzig deze dan zo snel mogelijk. Als u een nadere voorlopige aanslag inkomstenbelasting nog in 2024 betaalt, leidt dat tot een lager vermogen per 1 januari 2025 in box 3 en bespaart u mogelijk belasting. Ook rekent de Belastingdienst vanaf 1 juli 2025 een rente van waarschijnlijk 6,65% over uw aanslag inkomstenbelasting 2024. Dit is hoog, zeker in vergelijking met de rente op een spaarrekening. Voorkom dus dat u deze hoge belastingrente verschuldigd wordt en controleer of uw voorlopige aanslag 2024 juist is.

Tip!
Als u de voorlopige aanslag inkomstenbelasting meer dan acht weken vóór het einde van het jaar wijzigt en de Belastingdienst slaagt er niet in de nadere voorlopige aanslag tijdig op te leggen zodat u nog dit jaar kunt betalen, mag u op 1 januari 2025 toch rekening houden met deze belastingschuld in box 3.

Tip!
Voor bv’s waarvoor het boekjaar eerder eindigt dan 31 december, bijvoorbeeld door voeging in een fiscale eenheid, start de berekening van belastingrente al eerder, namelijk op de dag die ligt zes maanden na het afsluiten van het boekjaar. Vraag tijdig, dat wil zeggen binnen vier maanden na het einde van het boekjaar, een voorlopige aanslag aan om belastingrente te voorkomen.

Nog één keer giftenaftrek Vpb
In de vennootschapsbelasting bestaat een regeling voor giftenaftrek. Die bedraagt maximaal 50% van de winst tot een maximum van € 100.000. Voorgesteld is om deze giftenaftrek te laten vervallen voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2025. Daarnaast is het voorstel om elke gift die een bv doet aan een ANBI of steunstichting SBBI, vanaf 2025 te behandelen als een dividenduitkering door de bv aan de aandeelhouder(s) met inhouding van dividendbelasting en belasting in box 2. Wilt u daarom een goed doel (ANBI of steunstichting SBBI) steunen via uw bv, doe dit dan nog in 2024.

Let op!
Uiteraard moet uw bv in 2024 dan wel voldoende winst maken, anders leidt de gift niet tot aftrek.

Vraag voor de laatste keer de SEBA aan
U kunt alleen in 2024 nog gebruikmaken van de Subsidieregeling Emissieloze Bedrijfsauto’s (SEBA). De subsidie geldt bij aanschaf van een nieuwe, emissieloze elektrische bedrijfsauto met een maximumgewicht van 4.250 kilo. De subsidie is afhankelijk van uw bedrijfsgrootte en bedraagt maximaal € 5.000 per auto. Let wel op dat u nog geen definitieve koop- of financial leaseovereenkomst heeft afgesloten op het moment dat u de subsidieaanvraag indient.

Let op!
Wacht niet te lang met het aanvragen van subsidie. Op 7 oktober 2024 was nog maar € 20.000.000 (33%) budget beschikbaar van het totale budget van € 60.000.000. Het loket bij RVO.nl sluit op 31 december, 12.00 uur.

Beoordeel uw arbeidsrelaties met niet-werknemers
Vanaf 1 januari 2025 kan de Belastingdienst weer handhaven als een arbeidsrelatie die u heeft met een zzp’er of andere niet-werknemer moet worden aangemerkt als een dienstbetrekking. Hoewel de Tweede Kamer heeft gevraagd om een zachtere landing bij het opheffen van het handhavingsmoratorium op 1 januari 2025, is nu wel de tijd om uw arbeidsrelaties binnen uw onderneming tegen het licht te houden en waar nodig actie te ondernemen.

Optimaliseer samenstelling box 3 vermogen
Uw vermogenssamenstelling op 1 januari 2025 vormt weer de basis van de box 3-heffing die u in 2025 betaalt. Het tarief in box 3 lijkt in 2025 gehandhaafd te blijven op 36%! Beoordeel daarom richting het einde van 2024 uw box 3-vermogen. Bent u bijvoorbeeld van plan om beleggingen te verkopen, dan lijkt het – in het kader van de box 3-heffing – verstandiger om dat eind 2024 te doen dan begin 2025. Dit in verband met het veel hogere forfait voor beleggingen dan voor bank- en spaartegoeden. Uiteraard moet de box 3-heffing niet de enige variabele zijn waarvan u uw beslissing laat afhangen. En bovendien mag u dan de banktegoeden niet binnen drie maanden inwisselen voor andere investeringen.

Nog meer tips om uw box 3-vermogen te verlagen, zijn bijvoorbeeld de aankoop van waardevolle spullen eind 2024 in plaats van begin 2025, het schenken van een bedrag eind 2024 in plaats van begin 2025 en de aankoop van zogenaamde groene beleggingen. Deze groene beleggingen zijn in 2024 nog vrijgesteld tot een bedrag van € 71.251 (fiscale partners € 142.502), maar in 2025 nog maar tot een bedrag van € 30.000 (fiscale partners € 60.000). Daarnaast heeft u recht op een heffingskorting van 0,7% over uw vrijgestelde groene beleggingen.

Tip!
In de recente arresten oordeelde de Hoge Raad dat u in box 3 het – door de Hoge Raad gedefinieerde – werkelijke rendement in aanmerking mag nemen als dit lager is dan het wettelijke forfaitaire rendement. Het wettelijke forfaitaire rendement is derhalve ook per 1 januari 2025 nog van belang. U kunt hier alleen van afwijken als u kunt bewijzen dat uw werkelijke rendement, berekend op de wijze zoals door de Hoge Raad voorgeschreven, lager is dan dit forfaitaire rendement.


3. Voor wie geldt rechtsherstel box 3 met werkelijk rendement?

De staatssecretaris heeft de doelgroepen bekendgemaakt die straks een beroep kunnen doen op de recente box 3-arresten van de Hoge Raad. Valt u onder een van deze doelgroepen?

Recente box 3-arresten Hoge Raad
In de recente arresten oordeelde de Hoge Raad dat u in box 3 het – door de Hoge Raad gedefinieerde – werkelijke rendement in aanmerking mag nemen als dit lager is dan het wettelijke forfaitaire rendement. De Hoge Raad gaf daarbij aanwijzingen over hoe het werkelijke rendement berekend moet worden. Zo oordeelde de Hoge Raad bijvoorbeeld dat het gaat om het nominale werkelijke gerealiseerde én ongerealiseerde rendement, zonder rekening te houden met inflatie en zonder aftrek van kosten.

De staatssecretaris gaf in juli en september 2024 een nadere invulling aan de aanwijzingen van de Hoge Raad. Zo gaf de staatssecretaris bijvoorbeeld aan dat het eigen gebruik van een onroerende zaak ook onderdeel is van het werkelijke rendement.

Tegenbewijsregeling
De staatssecretaris geeft aan dat hij de wijze waarop het werkelijke rendement volgens de methodiek van de Hoge Raad moet worden berekend nu heeft ingevuld. De invulling wordt in een wetsvoorstel opgenomen, dat naar verwachting in het eerste kwartaal 2025 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Met dit wetsvoorstel ontstaat er een wettelijke tegenbewijsregeling als het werkelijke rendement in box 3 – berekend volgens de methodiek van de Hoge Raad – lager is dan het forfaitaire rendement. Beoogd is om de wet per 1 juni 2025 in te laten gaan.

Komt u in aanmerking voor de tegenbewijsregeling?
De staatssecretaris heeft ook bekendgemaakt wie er in aanmerking kan komen voor de tegenbewijsregeling.

  • Voor de belastingjaren vanaf 2021 komt elke belastingplichtige in aanmerking voor de tegenbewijsregeling.
  • Voor het belastingjaar 2020 komt u alleen in aanmerking als uw definitieve aanslag op 21 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond (of op dat moment nog opgelegd moest worden) én u in de periode tot eind 2025 een verzoek om ambtshalve vermindering doet (of dat al heeft gedaan).
  • Voor het belastingjaar 2019 geldt hetzelfde als voor 2020, met het verschil dat het verzoek om ambtshalve vermindering nog maar tot uiterlijk eind 2024 mogelijk is.
  • Voor de belastingjaren 2018 en 2017 komt u alleen in aanmerking voor de tegenbewijsregeling als uw definitieve aanslag meeliep in de massaalbezwaarprocedure of ontvangen is ná het Kerstarrest. Daarnaast moet u ook voor het belastingjaar 2018 uiterlijk 31 december 2023 én voor het belastingjaar 2017 uiterlijk 31 december 2022 een verzoek om ambtshalve vermindering hebben ingediend.

Let op!
Het feit dat u in aanmerking komt voor de tegenbewijsregeling betekent niet dat straks per definitie uw box 3-aanslag verminderd wordt. Hiervoor moet uw werkelijke rendement lager zijn dan het forfaitaire rendement. Houd er daarbij rekening mee dat wat u wellicht verstaat onder werkelijk rendement anders is dan de invulling die de Hoge Raad daaraan gaf in de recente box 3-arresten.

Actie?
U kunt nu nog geen gebruikmaken van de tegenbewijsregeling. Deze moet eerst nog in een wetsvoorstel worden opgenomen en daarna door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen. De beoogde inwerkingtreding is 1 juni 2025 en waarschijnlijk kunt u pas vanaf dat moment in actie komen.

Let op!
In sommige gevallen moet u toch al eerder in actie komen. Overleg daarom altijd met onze adviseurs als u een definitieve aanslag ontvangt. Mogelijk is het verstandig om uw rechten veilig te stellen en tijdig bezwaar te maken tegen de aanslag. Ook kan het nog nodig zijn om uiterlijk 2024 een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen tegen uw onherroepelijk vaststaande aanslag 2019. Overleg ook daarover met onze adviseurs.

Nieuw box 3-stelsel
De wijze waarop de Hoge Raad het werkelijke rendement invult onder het huidige box 3-stelsel en de nadere invulling die de staatssecretaris hieraan geeft, staan los van het nieuwe box 3-stelsel. Hiervan werd onlangs bekend dat volledige invoering van dit nieuwe stelsel per 2027 onzeker is. De Belastingdienst heeft namelijk aangegeven onvoldoende capaciteit te hebben om het stelsel volledig in te laten gaan in de vorm waarin dit nu is opgenomen in een conceptwetsvoorstel. De staatssecretaris onderzoekt daarom welke alternatieven wel haalbaar zijn, bijvoorbeeld gefaseerde invoering.


4. Zachtere landing handhaving op schijnzelfstandigheid zzp’ers

Er is veel onrust ontstaan bij bedrijven en organisaties inzake het werken met zzp’ers na 1 januari 2025. Dan vervalt namelijk het zogenaamde handhavingsmoratorium op schijnzelfstandigheid, dat de Belastingdienst al langere tijd hanteert. De Belastingdienst gaat vanaf 2025 dus weer handhaven. De Tweede Kamer heeft verzocht om een zachtere landing.

Tot 1 januari 2025
Dit handhavingsmoratorium, dat dus per 1 januari 2025 vervalt, houdt nu nog in dat er alleen gehandhaafd wordt en een boete opgelegd wordt als blijkt dat er bij gevallen van schijnzelfstandigheid sprake is van kwaadwillendheid. In alle overige gevallen volgt er eerst een aanwijzing dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, waarna de ondernemer de gelegenheid krijgt om hierop te handelen.

Moties
Inmiddels heeft de Tweede Kamer diverse moties aangenomen om de onrust bij bedrijven en organisaties weg te nemen en wat meer duidelijkheid te geven.

Let op!
Het kabinet beslist wat er met een aangenomen motie gebeurt en is niet verplicht om deze op te volgen.

Alleen risicogericht handhaven
Zo is er een motie aangenomen waarbij de regering wordt verzocht om de eerder voorgenomen handhavingsstrategie te wijzigen en te zorgen voor een zachtere landing door voorlopig, voor in ieder geval één jaar, alleen risicogericht te gaan handhaven.

Hierbij zal de focus moeten komen te liggen op probleemgevallen, waarbij gedacht kan worden aan zaken als gedwongen zelfstandigheid, onderbetaling, evidente schijnzelfstandigen en arbeidsmigratieconstructies.

Let op!
In dezelfde motie wordt ook verzocht zo veel mogelijk rekening te houden met de menselijke maat en maatwerk.

Andere moties
Verder zijn er nog diverse andere moties aangenomen die betrekking hebben op het wegnemen van de onrust rondom het inhuren van zelfstandigen.

  • Zo is er een motie aangenomen om vóór 1 november 2024 een duidelijk afwegingskader te publiceren op de website van de Belastingdienst.
  • Ook is er een motie aangenomen die verzoekt om in de handhaving coulant om te gaan met onbewust onbekwame zelfstandigen door niet direct over te gaan tot het opleggen van boetes.
  • Verder moet het kabinet zicht tot het uiterste inspannen om ervoor te zorgen dat er per 1 januari 2025 geen schijnzelfstandigen meer werkzaam zijn binnen de Rijksdienst.

Tevens is in moties aangenomen:

  • het verkennen van de mogelijkheid om de agrarische sector uit te zonderen van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen die het kabinet van plan is om in te voeren;
  • om het faciliteren van vooroverleg over de beoordeling van arbeidsrelaties en reeds goedgekeurde modelovereenkomsten effectief van kracht te laten blijven.

Eerdere toezeggingen en aankondigingen
Begin september 2024 zei het kabinet al toe om in 2025 nog geen vergrijpboetes op te leggen als werkgevers en werkenden kunnen laten zien dat zij stappen zetten tegen de schijnzelfstandigheid.

Het kabinet kondigde verder aan dat een naheffing, die normaal tot maximaal vijf jaar terug kan worden opgelegd, maximaal met terugwerkende kracht tot 1 januari 2025 wordt opgelegd. Uitzondering hierop zijn de situaties waarin sprake is van kwaadwillendheid.

Let op!
Het kabinet gaf ook aan dat vanaf 6 september 2024 geen modelovereenkomsten meer beoordeeld worden en bestaande modelovereenkomsten niet worden verlengd. Mogelijk dat de aangenomen motie hier nog verandering in brengt.

Werkt u met zelfstandigen?
Controleer goed welke afspraken u met hen heeft gemaakt en hoe u dit heeft vastgelegd. Zorg ervoor dat de gemaakte afspraken op papier daadwerkelijk aansluiten bij de praktijk. Denk hierbij aan zaken zoals:

  • beding dat de zzp’er eigen verzekeringen afsluit (waaronder een aansprakelijkheidsverzekering en een arbeidsongeschiktheidsverzekering);
  • geef ruimte aan zzp’ers om voor andere opdrachtgevers te werken
  • laat de zzp’er zelf factureren;
  • zorg dat de zzp’er zelf verantwoordelijk is voor scholing en opleiding;
  • geef de zzp’er de vrijheid om zich te laten vervangen.

Let op!
Voor de beoordeling of sprake is van werken in opdracht of in dienstverband zijn alle omstandigheden van belang en dus niet alleen de hierboven genoemde voorbeelden. Deze voorbeelden zijn wel indicaties die kunnen wijzen op afwezigheid van een dienstverband.


5. Afkoop oudedagsverplichting met minder revisierente

In het verleden bestond de mogelijkheid om uw pensioen in eigen beheer (PEB) om te zetten in een oudedagsverplichting (ODV). Bij afkoop van zo’n ODV betaalt u belasting en in beginsel ook nog 20% revisierente. Door de ODV eerst om te zetten in een lijfrente en daarna de lijfrente af te kopen, kunt u deze revisierente (voor het grootste deel) voorkomen. De Belastingdienst heeft aangegeven dat deze route op dit moment mogelijk is op grond van de wet. Uiteraard is niet uit te sluiten dat deze route in de toekomst alsnog door nieuwe wetgeving wordt uitgesloten. En let op, de wetgeving en voorwaarden van de regelingen zijn niet eenvoudig en stringent. Neem voor meer informatie over uw mogelijkheden daarom contact met ons op.


6. Aftrek vervoerkosten bij ziekte gewijzigd vanaf 2025

Vervoerskosten gemaakt i.v.m. ziekte kunnen onder voorwaarden als ziektekosten in aftrek worden gebracht in de inkomstenbelasting. Het kabinet heeft een aantal wijzigingen hierin voorgesteld. Zo kunt u de vervoerskosten met eigen vervoer voor bijvoorbeeld het bezoeken van een medisch hulpverlener of de apotheek nu nog in aanmerking nemen tegen de werkelijke autokosten, maar is het voorstel om hiervoor vanaf 2025 € 0,23 per kilometer te laten gelden. Verder gaat voor de extra vervoerskosten van ernstig zieken en invaliden vanaf 2025 de nieuwe voorwaarde gelden dat de zieke niet meer dan 100 meter lopend af kan leggen. Daarnaast gaat voor deze extra vervoerskosten een vast bedrag van € 925 gelden. Tot slot komt u vanaf 2025 in aanmerking voor aftrek van vervoerskosten voor het bezoeken van een huisgenoot in een ziekenhuis of zorginstelling als u bij aanvang van de verpleging een gemeenschappelijke huishouding met de zieke voerde. In 2024 is de voorwaarde nog bij aanvang van de ziekte. Let op: dit voorstel moet nog door de Tweede en Eerste Kamer worden goedgekeurd.

Special Miljoenennota 2025

By nieuws, nieuwsbrief

Special Miljoenennota 2025

Het kabinet presenteerde op Prinsjesdag 2024 de Miljoenennota 2025 en dus ook het Belastingplan 2025.

Deze special bevat voorstellen van het kabinet die de komende periode door de Tweede en Eerste Kamer worden behandeld. De voorgestelde maatregelen treden per 1 januari 2025 in werking, tenzij anders is vermeld.

Klik hier voor de special