Skip to main content
Category

nieuws

Varianten box 3-heffing berekening tot en met 2022 en vanaf 2023

By nieuws

Op 6 juni 2024 oordeelde de Hoge Raad dat nader rechtsherstel geboden moet worden als het werkelijke rendement van het box 3-vermogen lager is dan het forfaitaire rendement. Op 14 juni 2024 heeft de Hoge Raad een nieuwe aanwijzing gegeven over de berekening van het werkelijke rendement van een box 3-woning. Wat betekent dit voor de box 3-heffing tot en met 2022 en vanaf 2023?

Werkelijke rendement versus forfaitair rendement

Juridisch

Op 6 juni 2024 oordeelde de Hoge Raad dat ook de Wet rechtsherstel box 3 (hierna: Herstelwet) en de Overbruggingswet box 3 (hierna: Overbruggingswet) in strijd zijn met Europees recht als het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement. Op 24 december 2021 had de Hoge Raad op dezelfde wijze al geoordeeld over de box 3-wetgeving vanaf 2017 (hierna: oude box 3-wet).

Gevolgen voor de jaren tot en met 2022

De arresten van 24 december 2021 en 6 juni 2024 betekenen dat u tot en met 2022 te maken heeft met drie berekeningen: het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet, het forfaitaire rendement van de Herstelwet en het werkelijke rendement.

De box 3-heffing wordt vervolgens als volgt berekend.

  • Is het forfaitaire rendement van de Herstelwet lager dan het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet? Dan wordt uw box 3-heffing berekend op basis van het forfaitair rendement van de Herstelwet.
  • Is het forfaitaire rendement van de Herstelwet hoger dan het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet? Dan wordt uw box 3-heffing berekend op basis van het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet.
  • Is uw werkelijke rendement lager dan het aldus vastgestelde forfaitaire rendement? Dan wordt uw box 3-heffing berekend op basis van het werkelijke rendement.

Let op! U kunt alleen een beroep doen op vaststelling op het werkelijke rendement als u nog kunt aansluiten bij het oordeel van de Hoge Raad van 6 juni 2024. Dat zal lang niet altijd het geval zijn. Het Ministerie van Financiën bestudeert momenteel het oordeel van de Hoge Raad van 6 juni 2024. Het wachten is nu op meer duidelijkheid hierover.

Wat betekent dit nu voor de jaren vanaf 2023?

Vanaf 2023 krijgt u te maken met twee berekeningen: het forfaitaire rendement van de Overbruggingswet en het werkelijke rendement. Als uw werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement van de Overbruggingswet, wordt uw box 3-heffing berekend op basis van het werkelijke rendement.

Voorlopig houdt de Belastingdienst de meeste aangiften inkomstenbelasting 2023 met box 3-inkomen nog aan in afwachting van de duidelijkheid die het Ministerie van Financiën gaat verschaffen over het oordeel van de Hoge Raad van 6 juni 2024. U hoeft op dit moment daarom nog niets te doen.

Let op! Dit is anders als u toch al een definitieve aanslag inkomstenbelasting ontvangt of heeft ontvangen met box 3-inkomen. Neem in zo’n geval contact op met een van onze adviseurs. Dan kunt u samen bepalen of u actie moet ondernemen. Doe dat wel snel, de bezwaartermijn bedraagt maar zes weken.

Berekening werkelijke rendement

De Hoge Raad heeft op 6 juni 2024 ook een aantal regels gegeven over de wijze waarop het werkelijke rendement berekend moet worden. Een van die regels is dat gerealiseerde én ongerealiseerde vermogenswinsten, of die nu positief of negatief zijn, ook onderdeel zijn van het werkelijke rendement.

WOZ voor werkelijke rendement woning

Op 14 juni 2024 heeft de Hoge Raad hieraan voor woningen die in box 3 vallen nog een nieuwe aanwijzing gegeven. De Hoge Raad geeft aan dat voor de vaststelling van het werkelijke rendement van een woning de waarde van de woning aan het begin en het einde van het jaar bepaald wordt op basis van de WOZ-waarde.

Opstarttijd kwalificeert als werktijd volgens de Advocaat-Generaal

By nieuws

Onder werktijd vallen de uren die de werknemer werkt in opdracht van de werkgever. Het opstarten en inloggen vindt voor elke werknemer dagelijks plaats. Moet deze tijd ook als werktijd worden beschouwd? Deze vraag stond centraal in een procedure bij het gerechtshof Den Haag.

In deze zaak ging het om een werknemer van een callcenter die tien minuten voor aanvang van zijn dienst aanwezig moest zijn. Er was discussie ontstaan over de vraag of de werknemer volgens de bij de werkgever van toepassing zijnde Planningsregels verplicht was  om tien minuten voor aanvang van een ingeroosterde dienst aanwezig te zijn en om voorbereidende werkzaamheden verrichten.

Gerechtshof: 10 minuten opstarttijd is werktijd

Laptop

Het gerechtshof hield er rekening mee dat inloggen vaak niet in één keer lukt en beschouwde dit als ‘voorbereidende werkzaamheden’ die nodig zijn om de werkzaamheden uit te kunnen voeren. Bovendien volgde uit de Planningsregels die in de gebiedende wijs waren geformuleerd dat de werknemer feitelijk tien minuten voor aanvang van de dienst aanwezig moet zijn. Het betrof hier dus een verplichting. Hier staat vervolgens de verplichting tot loonbetaling over de tien minuten voorbereidingstijd tegenover. Dit volgde uit de arbeidsovereenkomst van de werknemer, waarin was bepaald dat de werkgever verplicht was loon te betalen over ‘daadwerkelijk gewerkte uren’.

Dit leidde ertoe dat het gerechtshof de loonvordering over deze opstarttijd (tien minuten per keer) heeft toegewezen. De werkgever was het hier niet mee eens en ging in cassatie bij de Hoge Raad.

Advocaat generaal volgt het gerechtshof

Inmiddels heeft de advocaat-generaal van de Hoge Raad een advies uitgebracht aan de Hoge Raad. Dit is weliswaar geen bindend advies, maar heeft wel waarde. De advocaat-generaal volgt het gerechtshof in zijn oordeel dat er een verplichting bestond voor de werknemer om gedurende de opstarttijd aanwezig te zijn, waardoor er sprake was van  ‘daadwerkelijk gewerkte uren’. 

Let op! Het is nu afwachten wat de Hoge Raad gaat doen en of deze het advies van de Advocaat-Generaal gaat volgen. De uitspraak van de Hoge Raad is voorlopig bepaald op 8 november 2024.

Advieswijzer Aandachtspunten werken met zelfstandigen

By nieuws

De laatste jaren zijn er steeds meer zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) bijgekomen. Het gaat hierbij om mensen die ofwel volledig als zelfstandige werken, ofwel dit combineren met een dienstverband in loondienst.

Voor een werkgever, ofwel opdrachtgever, is het van belang om na te gaan of er wel sprake is van echte zelfstandigheid of dat er sprake is van schijnzelfstandigheid. Een zzp’er die achteraf toch werknemer blijkt te zijn, kan voor de opdrachtgever namelijk flink in de papieren lopen. 

Werkt u met zzp’ers of bent u een zzp’er? Wat is nu er wettelijk geregeld, waar moet en kunt op letten en hoe wordt er gehandhaafd?

Beoordeling arbeidsrelatie

In de jurisprudentie is invulling gegeven aan de vraag wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Ingevolge de wet (artikel 7:610 BW):

  • moet er sprake zijn van de bevoegdheid van de werkgever om aanwijzingen en instructies te geven (gezagsverhouding);
  • moet de arbeid persoonlijk worden verricht;
  • moet de werkgever als tegenprestatie loon betalen. 

Ten aanzien van het gezagscriterium heeft de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest verduidelijkt dat de rechter ook mag kijken of het werk dat wordt verricht ‘organisatorisch is ingebed’ in de organisatie en daarmee behoort tot de normale bedrijfsarbeid van de onderneming van de werkgever. Dat betreft  echter slechts een van de in aanmerking te nemen omstandigheden. Er moet holistisch worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval. Van belang kunnen onder meer zijn:

  • de aard en duur van de werkzaamheden;
  • de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald;
  • de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht;
  • het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren;
  • de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand is gekomen;
  • de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd;
  • de hoogte van deze beloningen;
  • de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt.

Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld het verwerven van een reputatie, acquisitie, fiscale behandeling, het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.

Nieuwe wetgeving: gezagscriterium

In het najaar van 2023 is er een internetconsultatie geweest van het wetsvoorstel ‘Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’. Deze wet beoogt de schijnzelfstandigheid op te lossen. Schijnzelfstandigheid ontstaat met name vanwege onduidelijkheid over de invulling van het gezagscriterium. Het wetsvoorstel streeft naar een verduidelijking van dit gezagscriterium in artikel 7:610 BW. Volgens dit voorstel is sprake van gezag wanneer (abc-toets):

a. de arbeid wordt verricht onder werkinhoudelijke aansturing door de werkgever; of
b. de arbeid of de werknemer organisatorisch zijn ingebed in de organisatie van de werkgever; 
c. de werknemer de arbeid niet voor eigen rekening en risico verricht.

Daarbij komt een wettelijke rangorde van deze abc-toets en de mogelijkheid om bij AMvB verduidelijking van de begrippen en wegingsfactoren te geven. Visueel ziet dit er als volgt uit:

Visual Advieswijzer

Klik op de afbeelding voor een vergrote versie

Tevens wordt er in een nieuw wetsartikel (7:610aaBW) voorgesteld dat er op basis van een bepaald uurloon vastgesteld kan worden dat er wel of geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Wanneer een werkende minder dan € 32,24 (bedrag wordt periodiek geïndexeerd) verdient, is het vermoeden dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het rechtsvermoeden kan worden ingeroepen door de werkende (of diens vertegenwoordiger). Het gaat hierbij om een weerlegbaar rechtsvermoeden. Dit betekent dat er niet automatisch een arbeidsovereenkomst ontstaat, maar de werkende kan zich in geval van een tarief onder de norm wel op het rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst beroepen en gemakkelijker een arbeidsovereenkomst opeisen (bij de eigen werkgever en desnoods via de civiele rechter). Het is dan aan de werkgever om dat rechtsvermoeden te ontkrachten.

Schijnzelfstandigheid en de handhaving hierop

Een schijnzelfstandige is iemand die door zichzelf en zijn opdrachtgever als zzp’er wordt aangemerkt, terwijl deze persoon in werkelijkheid werknemer is.

Vanaf 1 mei 2016 geldt de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA). In verband met politieke druk, voortkomend uit in de praktijk bestaande onzekerheid over de toepassing van deze wet, is de handhaving op schijnzelfstandigheid door de Belastingdienst opgeschort tot het moment waarop bepaalde knelpunten zijn opgelost. De opschorting duurt tot 1 januari 2025. Dit betekent dat de Belastingdienst opdrachtnemers en opdrachtgevers tot uiterlijk 1 januari 2025 geen boete of naheffing zal opleggen. 

Kwaadwillenden

Er is nu wel sprake van een zogenaamd handhavingsmoratorium. Dit moratorium houdt in dat de Belastingdienst aanwijzingen geeft als er volgens hen sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar alleen naheft in uitzonderlijke gevallen van kwaadwillendheid. 

De Belastingdienst heeft nu al de mogelijkheid ‘kwaadwillenden’ te beboeten. Deze term ziet op de opdrachtgever of opdrachtnemer die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laat ontstaan of voortbestaan, omdat hij weet – of had kunnen weten – dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking (en daarmee een oneigenlijk financieel voordeel behaalt en/of het speelveld op een oneerlijke manier aantast). De Belastingdienst handhaaft in alle gevallen van kwaadwillendheid. De Belastingdienst kan handhaven bij kwaadwillenden als zij de volgende drie criteria alle drie kan bewijzen:

  1. Er is sprake van een (fictieve) dienstbetrekking.
  2. Er is sprake van evidente schijnzelfstandigheid.
  3. Er is sprake van opzettelijke schijnzelfstandigheid.

De Belastingdienst legt dus niet meteen een correctieverplichting op, maar de opdrachtgever moet wel de aanwijzingen opvolgen door ofwel de afspraken met de zzp’er zodanig aan te passen dat er geen sprake meer is van een arbeidsovereenkomst, ofwel door de werkzaamheden van de zzp’er als dienstbetrekking te laten verwerken in de loonaangifte. Hiervoor krijgt de opdrachtgever meestal drie maanden de tijd. Worden de aanwijzingen niet of niet voldoende opgevolgd, dan volgt een correctieverplichting en boete vanaf het moment van het geven van de aanwijzing.

Let op! Vanaf 1 januari 2025 gaat de Belastingdienst uiteindelijk (weer) handhaven op schijnzelfstandigheid. Deze keer gaat dat echt gebeuren. Het zogenaamde handhavingsmoratorium komt per genoemde datum te vervallen. Risicosectoren zoals de zorg, de kinderopvang, de bouw en het onderwijs zijn al extra gewaarschuwd. De Belastingdienst kan dan naheffen en boetes opleggen in situaties waarin er sprake is van een arbeidsovereenkomst, waarbij door de Belastingdienst gekeken wordt naar de criteria van het Deliveroo-arrest van de Hoge Raad.

Risico’s opdrachtgever

Als achteraf sprake blijkt te zijn van een arbeidsovereenkomst, dan loopt de opdrachtgever het risico van het betalen van (achterstallige loonbelasting), verlof, vakantietoeslag, premies werknemersverzekeringen en het werkgeversdeel in de pensioenpremie. Daarnaast kan een boete worden opgelegd met een terugwerkende kracht van vijf jaar. 

Risico’s zzp’er

Niet alleen de opdrachtgever loopt een risico als achteraf de situatie anders blijkt te zijn. Ook zijn er risico’s voor de zzp’er. Denk aan een controle door de Belastingdienst van zijn aangifte inkomstenbelasting. Als de Belastingdienst hem niet aanmerkt als zzp’er, zal hij de aangifte corrigeren. Dit heeft als gevolg dat de aangegeven winst als loon wordt aangemerkt, waardoor bijvoorbeeld de zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling vervallen.

Uit te voeren acties

Het is van belang nu al alert te zijn op het werken met zzp’ers. Daarvoor is het van belang de gemaakte afspraken en alle feiten en omstandigheden in kaart te brengen om vervolgens op basis van de aandachtspunten uit het Deliveroo-arrest te beoordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Tip! Als dat het geval is, dan is het van belang te kijken of de afspraken en werkwijze zodanig kunnen worden aangepast dat er geen sprake van een arbeidsovereenkomst meer is. Dan kan het handig zijn gebruik te maken van modelovereenkomsten die zijn beoordeeld door de Belastingdienst.

Tip! Bekijk of het mogelijk is om als opdrachtgever de zzp’er een dienstverband aan te bieden indien u dit beiden een wenselijke situatie lijkt.

Belastingschulden corona nog € 9,6 miljard

By nieuws

Ondernemers konden tijdens de coronacrisis uitstel van betaling vragen voor belastingschulden. Ruim 400.000 ondernemers hebben hiervan gebruikgemaakt. Zij vroegen voor € 19,6 miljard uitstel van betaling aan. Eind april 2024 staat hiervan nog € 9,6 miljard open, aldus staatssecretaris Van Rij.

Gemiddelde schuld ruim € 67.000

Euro

Uit de cijfers blijkt dat ruim 153.000 ondernemers hun schuld nog niet geheel hebben afgelost. Dit komt neer op een gemiddelde restschuld van ruim € 67.000. Van al deze ondernemers heeft bijna een kwart te maken met een betalingsachterstand op de aflossingstermijnen.

Geen generiek kwijtschelding 

De staatssecretaris heeft nogmaals benadrukt dat er geen generieke kwijtschelding van coronabelastingschulden komt. Kunt u niet voldoen aan de aflossingstermijnen, wacht dan niet af, maar neem contact op met een van onze adviseurs. Wellicht kunt u nog geholpen worden met een betaalpauze of verlenging van de betalingstermijn of zijn er andere mogelijkheden. Niets doen is niet verstandig, omdat u dan het risico loopt dat de Belastingdienst op korte termijn uw betalingsregeling beëindigt. U moet dan daarna de belastingschuld binnen 14 dagen volledig betalen.

Betalingsregelingen beëindigd

Van Rij meldt dat inmiddels ongeveer 54.000 betalingsregelingen ook al zijn beëindigd met een openstaande coronabelastingschuld van € 3,2 miljard. Bij het grootste deel, 47.000 gevallen, heeft de Belastingdienst de regeling ingetrokken. In overige gevallen is sprake van een faillissement of saneringstraject.

Deels oninbaar

Van Rij deelt mee dat een deel van de belastingschulden oninbaar is. Het gaat hierbij naar schatting om een bedrag van € 3,5 miljard. Ten opzichte van de vorige schatting uit de Voorjaarsnota 2023 is dit een stijging  met € 1 miljard. De bijstelling is gebaseerd op feiten uit het afgelopen jaar inzake  betalingen en ingetrokken regelingen. De daadwerkelijk oninbaar geleden schuld bedraagt per 29 april 2024 zo’n € 370 miljoen.

Uitvoeringsproblemen

Het innen van de coronaschulden brengt ook uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst met zich mee door een tekort aan personeel. De Belastingdienst geeft daarbij prioriteit aan verzoeken om versoepelingen, uitstel, sanering en bezwaar- en beroepschriften inzake de betalingsregeling. Inmiddels is de Belastingdienst ook gefaseerd gestart met de dwanginvordering. Uiteindelijk moeten invorderingsmaatregelen volgen voor alle ondernemers die niet aan hun betalingsverplichtingen voldoen.

Externe partijen

Ook wordt onderzocht of ook externe partijen kunnen worden ingezet bij de afhandeling van de coronaschulden. Dit betreft onder meer de inzet van invorderingsmedewerkers en extra ondersteuning bij de behandeling van bezwaren en verzoeken.

Voortgang

Van Rij deelt mee de Kamer te blijven informeren over de voortgang van het traject via de reguliere stand-van-zakenbrieven en niet meer met aparte Kamerbrieven met specifiek alleen het onderwerp coronabelastingschulden. Informatie over coronaschulden is na het informeren van de Kamer ook te raadplegen via https://over-ons.belastingdienst.nl/onderwerpen/bijzonderuitstel-corona/. Deze site zal waarschijnlijk pas actief worden na de eerste stand-van-zakenbrief waarin ook ingegaan wordt op de coronabelastingschulden. De site is op dit moment in ieder geval nog niet actief.

Vanaf 18 juni 2024 subsidie Omschakeling Plasticverwerkers

By nieuws

Ondernemingen die van polymeren plastic half- en eindproducten maken, kunnen vanaf 18 juni 2024 subsidie aanvragen voor productietesten naar het gebruik van gerecycled en biogebaseerd plastic. Voor 2024 is hiervoor € 6 miljoen beschikbaar, tot 2030 in totaal € 49 miljoen.

Minder gebruik aardolie en -gas

Geld

Doel van de subsidie is om plastic dat gemaakt wordt van aardolie en -gas te vervangen door gerecycled en biogebaseerd plastic. Momenteel wordt nog maar zo’n 8% van alle plastic gemaakt van gerecycled materiaal en wordt biogebaseerd plastic nog nauwelijks gemaakt. Door de subsidie wordt onder meer de uitstoot van CO2 teruggedrongen. 

Omvang subsidie

De subsidie dekt 75% van alle kosten, tot maximaal €25.000 per aanvraag voor één of meer productietesten. De subsidie is aan te vragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (rvo.nl) vanaf 18 juni 2024 9.00 uur tot 3 oktober 2024 12.00 uur. U heeft hiervoor eHerkenning minimaal op niveau 2+ nodig.

Voorwaarden

De subsidie kent ook een aantal voorwaarden. Zo is de subsidie ieder jaar slechts één keer aan te vragen. Ook moet het deel circulair plastic in uw productietest veel hoger zijn dan wat u nu in producten verwerkt. Hoe veel hoger is per product anders. In uw aanvraag dient u ook een begroting op te nemen van te maken kosten.

Invloed aankoop andere eigen woning op dga-taks

By nieuws

Een lening bij uw eigen bv voor de aankoop, onderhoud of verbetering van uw eigen woning telt, onder voorwaarden, niet mee voor de berekening van de dga-taks. Maar wat gebeurt er als u een andere eigen woning koopt? Telt die lening dan nog steeds niet mee?

Dga-taks

Vastgoed

Zijn uw schulden aan uw bv(‘s) op 31 december 2024 hoger dan € 500.000, dan kunt u te maken krijgen met de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap, ook wel dga-taks genoemd. Het gaat dan niet alleen om uw schulden, maar ook de schulden van uw fiscale partner en een deel van de schulden van onder meer uw kinderen en ouders aan uw bv(‘s) tellen mee.

Uitzondering voor schuld eigen woning

Voor schulden met betrekking tot uw eigen woning geldt een uitzondering. Deze schulden tellen niet mee voor de grens van € 500.000. Voorwaarde is wel dat het gaat om een schuld die voldoet aan de wettelijke bepalingen om renteaftrek te krijgen in de inkomstenbelasting. Daarnaast moet voor deze schulden een recht van hypotheek verstrekt zijn aan uw bv. Is dit recht van hypotheek niet verstrekt, dan telt de schuld dus wel mee voor de grens van € 500.000.

Let op! Voor alle schulden aan uw bv (‘s) met betrekking tot uw eigen woning die op 31 december 2022 al bestonden, geldt de voorwaarde dat er recht van hypotheek verstrekt is, niet.

Aankoop nieuwe woning

Aan de Belastingdienst is de vraag gesteld of er in de volgende situatie alsnog een recht van hypotheek verstrekt moet worden om te voorkomen dat de schuld meetelt voor de dga-taks.

Een dga heeft op 31 december 2022 een schuld bij zijn bv voor zijn eigen woning van € 400.000. Voor deze schuld is geen recht van hypotheek verstrekt aan de bv. Deze schuld is aflossingsvrij. Omdat deze schuld op 31 december 2012 al bestond, bestaat hiervoor, ondanks dat de schuld aflossingsvrij is, recht op renteaftrek. De schuld telt dan ook niet mee voor de grens van € 500.000 in de dga-taks.

De dga verkoopt in 2024 de eigen woning voor € 400.000. De opbrengst van de eigen woning gebruikt hij voor aankoop van een andere eigen woning van € 600.000. Hij gaat hiervoor bij zijn bv ook een aanvullende schuld van € 200.000 aan. Zowel voor de schuld van € 400.000 als voor de schuld van € 200.000 wordt geen recht van hypotheek verstrekt aan de bv.

Gevolgen voor dga-taks

De Belastingdienst heeft aangegeven dat  – kort omschreven – in deze situatie nog steeds mag worden aangenomen dat de schuld van € 400.000 op 31 december 2022 al bestond. Deze schuld telt daarom nog steeds niet mee voor de grens van € 500.000 in de dga-taks, ondanks dat er geen recht van hypotheek verstrekt is.

Dat is anders voor de schuld van € 200.000. Deze telt wel mee voor de grens van € 500.000. Wil de dga dat voorkomen, dan zal hij voor deze schuld een recht van hypotheek moeten verstrekken aan zijn bv.

Let op! Voor beide schulden geldt ook de voorwaarde dat recht bestaat op renteaftrek eigen woning in de inkomstenbelasting. Is dat niet het geval, dan heeft het verstrekken van een recht van hypotheek geen zin. De schuld telt dan namelijk sowieso mee voor de grens van € 500.000.

WW-recht na opname tussentijds opzegbeding in beëindigingsovereenkomst

By nieuws

Heeft een werknemer recht op een WW-uitkering als hij een beëindigingsovereenkomst sluit met zijn werkgever als pas in die overeenkomst de mogelijkheid wordt opgenomen om de arbeidsovereenkomst tussentijds te beëindigen? Het UWV vond van niet, de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders.

Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet opzegbaar

Juridisch

Als partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met elkaar aangaan, waarbij de einddatum op een kalenderdatum is bepaald, zijn ze in beginsel gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst aan elkaar verbonden. Dit houdt in dat ze – bijzondere omstandigheden zoals een ontslag op staande voet daargelaten – niet tussentijds uit elkaar kunnen gaan.

Uitzondering: tussentijds opzegbeding

Dit is anders als er een beding inzake tussentijdse opzegging is overeengekomen. In dat geval kan de werknemer met inachtneming van de geldende opzegtermijn het dienstverband tussentijds beëindigen.

Ook de werkgever heeft de mogelijkheid om in dat geval de arbeidsovereenkomst tussentijds te laten beëindigen, maar daarvoor geldt wel dat hij afhankelijk van de ontslagreden naar het UWV moet om een ontslagvergunning te krijgen dan wel naar de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te laten ontbinden.

Daarnaast behoort een beëindiging met wederzijds goedvinden – meestal vastgelegd in een beëindigingsovereenkomst – tot de mogelijkheden.

Later overeengekomen tussentijds opzegbeding

Kan een beding inzake tussentijdse opzegging ook later worden overeengekomen en zo ja, wat betekent dat voor de eventuele WW-rechten van een werknemer? Het UWV was van oordeel dat een beding inzake tussentijdse opzegging alleen overeengekomen mag worden in een addendum op de arbeidsovereenkomst dan wel in de cao vermeld moet zijn.

Het was, met andere woorden, naar het oordeel van het UWV niet mogelijk om een dergelijk beding bijvoorbeeld op te nemen in een beëindigingsovereenkomst. In dat geval zou namelijk een uitsluitingsgrond voor het recht op WW gelden.

Let op! Uitsluitingsgronden zijn objectieve criteria aan de hand waarvan het UWV bepaalt of het recht op WW-uitkering ook tot uitbetaling kan komen. Voorbeelden van uitsluitingsgronden zijn het niet in acht nemen van de geldende opzegtermijn, detentie en verblijf buitenland anders dan wegens vakantie.

Oordeel Centrale Raad van Beroep

De Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter, heeft geoordeeld dat er in de WW wat betreft de uitsluitingsgrond bij tijdelijke contracten verwezen is naar de mogelijkheid in het Burgerlijk Wetboek om een beding inzake tussentijdse opzegging overeen te komen. Een dergelijk beding moet schriftelijk worden aangegaan. Er staat niet vermeld op welk moment. De conclusie van de CRvB is dan ook dat een dergelijk beding dus ook later nog kan worden opgenomen in een beëindigingsovereenkomst. Er is dan geen sprake van een uitsluitingsgrond.

Let op! Interessant is nog wel de vraag of er mogelijk al dan niet sprake is van een benadelingshandeling van de werknemer. Immers, door mee te werken aan het op een later moment overeenkomen van een beding inzake tussentijdse opzegging werkt hij mee aan het eerder werkloos worden dan het geval zou zijn geweest als hij het contract had uitgediend. Dit argument was geen onderdeel van de zaak waarover de CRvB oordeelde. Het is dus nog afwachten hoe daar in de toekomst mogelijk nog over wordt geoordeeld.

Rente bouwdepot nieuwbouw of verbouwing in box 1 of box 3?

By nieuws

Als u een nieuwbouwwoning koopt, wordt de financiering veelal gestort in een zogenaamd bouwdepot van waaruit de aankooptermijnen betaald worden. Valt rente die u mogelijk ontvangt op dit bouwdepot in box 1 of box 3? En hoe zit dit bij een bouwdepot dat u gebruikt bij een verbouwing?

Bouwdepot

Bouw

Bij een nieuwbouwwoning is het gebruikelijk dat de van een financier verkregen koopsom in een bouwdepot wordt gestort. Met het vorderen van de bouw betaalt u uit dit bouwdepot de rekeningen van de aannemer. Over het nog niet gebruikte deel van het bouwdepot ontvangt u rente die vaak (vrijwel) gelijk is aan de rente die u op de lening betaalt. Ook bij verbouwingen wordt vaak met dergelijke bouwdepots gewerkt. De Belastingdienst heeft het fiscale verschil tussen een bouwdepot bij nieuwbouw en bij verbouwing verduidelijkt.

Bouwdepot nieuwbouwwoning

De Belastingdienst wijst erop dat bij nieuwbouw de lening én het bouwdepot onder voorwaarden gedurende maximaal twee jaar allebei in box 1 kunnen vallen. De betaalde rente op de lening is dan aftrekbaar in box 1. De belangrijkste voorwaarde is dat de betaalde rente en de op het bouwdepot ontvangen rente gesaldeerd worden. Alleen voor zover de betaalde rente de ontvangen rente overstijgt, resteert er dus aftrekbare rente inzake de eigen woning.

Let op! Dit geldt alleen als aan alle eisen wordt voldaan die altijd gelden voor de aftrek van hypotheekrente.

Bouwdepot verbouwing

Bij een verbouwing is het salderen van de betaalde rente met de ontvangen rente bij een bouwdepot in eerste instantie níet nodig.. De Belastingdienst keurt namelijk goed dat gedurende maximaal een half jaar de betaalde rente op een bouwdepot inzake de verbouwing van een eigen woning volledig aftrekbaar is, los van de ontvangen rente op het depot.

Let op! Deze goedkeuring geldt alleen voor bouwdepots bij verbouwingen en niet voor bouwdepots bij nieuwsbouwwoningen. Verder geldt ook hier dat de goedkeuring alleen geldt als aan alle eisen wordt voldaan die altijd gelden voor de aftrek van hypotheekrente.

Wat na een half jaar?

Na een half jaar moet ook bij een verbouwing de betaalde rente op de lening wél gesaldeerd worden met de ontvangen rente op het bouwdepot. Dit kan tot het einde van de verbouwing met een uiterste datum op twee jaar na het afsluiten van de lening. Na afloop van de verbouwingsperiode of, als de verbouwing langer duurt twee jaar, gaat de lening tot box 3 behoren voor zover deze lening nog niet gebruikt is voor de verbouwing van de eigen woning.

Geen laag btw-tarief hammam- en rassoulrituelen in sauna

By nieuws

Veel sauna’s bieden naast het gelegenheid geven tot het nemen van een saunabad ook andere diensten aan, zoals hammam- en rassoulrituelen. Voor sauna’s geldt het lage btw-tarief van 9%, maar dat geldt niet voor genoemde hammam- en rassoulrituelen. Die zijn belast tegen het normale tarief van 21%, aldus het gerechtshof in Amsterdam.

Gelegenheid geven tot baden

Juridisch

Op het gelegenheid geven tot baden is het verlaagde btw-tarief van 9% van toepassing. Dit tarief geldt ook voor saunabaden. In bovengenoemde zaak was de vraag aan de orde of ook op hammam- en rassoulrituelen dit tarief van toepassing is. In het betreffende wellnesscomplex kon men, naast het nemen van saunabaden, namelijk ook dergelijke rituelen ondergaan.

Niet gelijksoortig

Het gerechtshof in Amsterdam komt tot de conclusie dat genoemde rituelen niet gelijksoortig zijn aan saunabaden. Dit blijkt onder andere uit het feit dat voor deze rituelen apart betaald moet worden en deze dus geen onderdeel uitmaken van het standaard saunabad.

Persoonlijke aandacht

Ook is van belang dat het hammamritueel gepaard gaat met persoonlijke aandacht van het personeel. Tijdens het hammamritueel wordt de klant namelijk uitvoerig ingezeept en gescrubd, terwijl bij het rassoulritueel het lichaam diep gereinigd wordt met klei. Daarmee zijn deze behandelingen volgens het Hof eerder te beschouwen als schoonheidsbehandeling dan als het nemen van een bad. De naheffingsaanslag met betrekking tot een hoger btw-tarief voor de hammam- en rassoulrituelen van ruim € 99.000 blijft dan ook in stand.

Voor 2024 geen BOSA-subsidie meer beschikbaar

By nieuws

Amateursportorganisaties die de BOSA-subsidie willen aanvragen, kunnen beter wachten tot 2025. Inschrijven voor subsidies kan nog wel tot 1 augustus 2024, maar de kans op succes is vrijwel nihil. Er is voor 2024 namelijk geen budget meer beschikbaar.

Subsidie Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties (BOSA)

Golfbaan

De BOSA-subsidie is bedoeld voor de bouw en het onderhoud van sportaccommodaties en voor de aanschaf van sportmaterialen. Hiervoor kunt u 20% subsidie krijgen. Voor maatregelen op het gebied van energiebesparing, toegankelijkheid, circulariteit en klimaatadaptatie bedraagt de subsidie 40%.

Wanneer aanvragen?

U kunt de BOSA zowel vooraf als achteraf aanvragen. Bij aanvragen achteraf mag de factuurdatum niet ouder zijn dan twaalf maanden. Bij aanvragen vooraf moet u de activiteiten binnen drie jaar realiseren. Bij goedkeuring van uw aanvraag bedraagt het voorschot 80%. In beide situaties gelden er voorwaarden voor wat betreft de hoogte van de subsidie en de minimale kosten van de activiteiten. U vindt hier meer informatie.

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I)

Subsidies zijn digitaal aan te vragen bij de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen. De verwerking van uw aanvraag duurt maximaal 22 weken. Zorg ervoor dat u eventuele wijzigingen tussentijds doorgeeft.

Tip! Wilt u gebruikmaken van de subsidie in 2025? Bereid uw aanvraag dan in 2024 alvast goed voor, zodat u in 2025 de subsidie zo snel mogelijk kunt aanvragen. Het budget wordt namelijk toegekend op volgorde van binnenkomst. Het subsidieloket gaat in principe op 1 januari 2025 weer open.