Skip to main content
Category

nieuws

Check het juiste btw-nummer

By nieuws

Ondernemers ontvangen tegenwoordig van de Belastingdienst altijd twee nummers inzake btw.: een omzetbelastingnummer en een btw-identificatienummer (btw-id). Zorg dat u bij contact en controle van uw klanten altijd het juiste nummer gebruikt, want dit blijkt in de praktijk regelmatig fout te gaan.

Omzetbelastingnummer

Administratie

Het omzetbelastingnummer gebruikt u alleen voor uw contacten met de Belastingdienst, zoals voor uw aangiftes. Voor eenmanszaken bestaat dit nummer voor een deel uit het BSN-nummer van de ondernemer. Mede vanwege de privacy gebruikt u dit nummer niet naar uw klanten.

Btw-identificatienummer

Het btw-identificatienummer wordt gebruikt bij contacten met klanten. Dit nummer treft u als het goed is ook aan op de facturen van uw klant en op zijn internetsite. U kunt dit nummer checken via deze site.

Eigen btw-id

Als u een nummer wilt checken, moet u ook uw eigen btw-id invoeren. Bent u dit nummer kwijt, dan kunt u het achterhalen via de site van de Belastingdienst. Ga daarvoor naar mijnzakelijk.belastingdienst.nl, log in met DigiD en klik op ‘omzetbelasting’ en klik op ‘btw-identificatienummer’. Hier vindt u beide btw-nummers.

Let op! Voor het toepassen van het nultarief op een zogenaamde intracommunautaire levering (ICL) aan een btw-ondernemer in een ander EU-land geldt een aantal verplichtingen waaraan u moet voldoen. Eén daarvan is het gebruik van het juiste btw-identificatienummer. Het is daarom belangrijk om altijd goed te controleren of u over het juiste nummer van uw afnemer beschikt.

Controleer de definitieve berekening Wtl 2023

By nieuws

De Belastingdienst stuurt vóór 1 augustus 2024 de beschikkingen Wtl 2023. Hierin is de hoogte van uw recht op LIV, jeugd-LIV en/of een LKV voor het jaar 2023 opgenomen. Als u het niet eens bent met de berekening hiervan, moet u binnen zes weken na dagtekening van de beschikking in bezwaar.

LIV 2023

Detailhandel

U kan voor het jaar 2023 recht hebben op lage-inkomensvoordeel (LIV) voor een bedrag van € 0,49 per werknemer per verloond uur met een maximum van € 960 per werknemer per jaar. Voorwaarde is onder meer dat de werknemer in 2023 rond het minimumloon verdiende (gemiddeld per uur van minimaal € 12,04  tot en met maximaal € 15,06).

Tip! Er gelden nog meer voorwaarden. Alle voorwaarden voor het LIV vindt u hier.

Jeugd-LIV 2023

De hoogte van het jeugd lage-inkomensvoordeel (jeugd-LIV) voor het jaar 2023 is afhankelijk van de leeftijd van de werknemer.

Leeftijd op 31 december 2022  Per werknemer per uur  Maximaal per werknemer
18  € 0,07  € 135,20
19  € 0,08  € 166,40
20  € 0,30  € 613,60

Deze werknemers moesten in 2023 een gemiddeld uurloon hebben dat rond het minimumjeugdloon lag.

Tip! Er gelden nog meer voorwaarden. Alle voorwaarden en de uurloongrenzen voor het jeugd-LIV vindt u hier.

Let op!Het jeugd-LIV kunt u alleen nog voor het jaar 2023 krijgen. Vanaf 2024 is het jeugd-LIV afgeschaft.

LKV

U kon voor het jaar 2023 onder meer recht hebben op een loonkostenvoordeel (LKV) als u werkeloze oudere werknemers of arbeidsgehandicapte werknemers in dienst had. De hoogte van de verschillende LKV’s vindt u hier.

Tip! Er zijn nog meer werknemers waarvoor u mogelijk recht had op een LKV. Alle voorwaarden vindt u hier.

Beschikking Wtl 2023

Het LIV, jeugd-LIV en LKV voor het jaar 2023 worden pas in 2024 berekend en uitbetaald. Eerder ontving u van de Belastingdienst al een voorlopige berekening. Vóór 1 augustus 2024 ontvangt u van de Belastingdienst de beschikking Wtl 2023 met daarin de definitieve berekening. In de bijlage bij de beschikking vindt u de berekening die hieraan ten grondslag ligt.

Let op! Als de berekening naar uw mening niet klopt, kunt u bezwaar maken. Dit moet wel binnen zes weken na dagtekening van de beschikking gebeuren, dus wacht niet te lang.

Afrondingsverschillen

De beschikking is gebaseerd op de verloonde uren in uw aangiften loonheffingen. Controleer daarom de beschikking met de aangiften loonheffingen en niet met de uren in uw loonadministratie. Tussen de uren in uw loonadministratie en uw aangiften loonheffingen kunnen namelijk afrondingsverschillen zitten.

Let op! Alle correctieberichten die na 1 mei 2024 zijn ontvangen, zijn niet meer meegenomen in de definitieve berekening van uw rechten op LIV, jeugd-LIV en LKV voor het jaar 2023. Ontdekt u nu nog een fout in uw aangiften over 2023, dan moet u dit nog wel corrigeren met een correctiebericht.

Afkoop lijfrente bij arbeidsongeschiktheid met of zonder revisierente?

By nieuws

Als u een lijfrente voortijdig afkoopt, bent u in beginsel maximaal 20% revisierente verschuldigd. Dit is een sanctie, omdat u de lijfrente eerder en anders opneemt dan volgens de wetgever is bedoeld. U bent echter geen revisierente verschuldigd als u een lijfrente afkoopt omdat u langdurig arbeidsongeschikt bent. De Belastingdienst nam hierover een standpunt in dat afwijkt van het oordeel van een rechter.

Revisierente

Sparen

De revisierente bedraagt in beginsel 20% van (het belaste deel) van de afkoopwaarde van de lijfrente. Hoe hoog de afkoopwaarde is, is afhankelijk van hoeveel aan premies u niet of gedeeltelijk niet in aftrek heeft gebracht. Sloot u de lijfrente 10 kalenderjaren of minder vóór het jaar van afkoop af? Dan kunt u gebruikmaken van een tegenbewijsregeling waardoor de revisierente mogelijk lager is.

Niet bij arbeidsongeschiktheid

Als u langdurig geheel of deels arbeidsongeschikt bent, hoeft u echter helemaal geen revisierente te betalen als u uw lijfrente afkoopt. Deze faciliteit speelt in op de vermindering van inkomen die bij arbeidsongeschiktheid veelal optreedt. Er gelden wel voorwaarden. Zo mag het bedrag van de afkoop niet hoger zijn dan € 50.063 (2024) en dient u een AOV-uitkering (binnenkort) te ontvangen, of uw arbeidsongeschiktheid te kunnen aantonen met een verklaring van een arts dat u de komende twaalf maanden uw beroep niet volledig uit kunt oefenen. Ook mag u op het moment van afkoop de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt.

Wat is het moment van afkoop?

Over de invulling van laatstgenoemde voorwaarde heeft de Belastingdienst een standpunt gepubliceerd. Hier is ingegaan op de vraag wat het moment van afkoop is. Het antwoord op deze vraag is van belang als u uw lijfrente afkoopt als u bijna de AOW-leeftijd bereikt. De Belastingdienst geeft aan dat het moment waarop de verzekeraar meedeelt akkoord te gaan met de afkoop, het moment van afkoop is. Als dit moment ligt op of na het bereiken van de AOW-leeftijd, bent u dus, in de visie van de Belastingdienst, revisierente verschuldigd over de afkoop van de lijfrente. 

Rechter denkt er anders over

De Belastingdienst verdedigt zijn standpunt met het argument dat een verzekeraar eerst moet nagaan of voldaan wordt aan alle fiscale voorwaarden. Het standpunt van de Belastingdienst gaat echter in tegen een uitspraak van rechtbank Gelderland van augustus 2023. De rechtbank oordeelde dat het moment van afkoop het moment is waarop het verzoek tot afkoop is gedaan. De rechter komt tot dit oordeel, onder meer omdat dit moment aansluit bij de bedoeling van de wetgever tot het bieden van een faciliteit bij acute financiële problemen als gevolg van arbeidsongeschiktheid.

Wat kunt u hiermee?

Heeft u een lijfrente afgekocht vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid? Verzocht u tot afkoop vóór het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, maar ging de verzekeraar pas akkoord op of na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd? Doe dan een beroep op het oordeel van rechtbank Gelderland. Het is namelijk, gezien het oordeel van rechtbank Gelderland, nog maar de vraag of het standpunt van de Belastingdienst overeind kan blijven. Houd er wel rekening mee dat u hiervoor een gerechtelijke procedure moet starten. De Belastingdienst zal, gezien zijn ingenomen standpunt, hoogstwaarschijnlijk niet akkoord gaan.

Is door werkgever betaalde lijfrente aftrekbaar?

By nieuws

Als uw werknemer voldoende zogenaamde jaar- en/of reserveringsruimte heeft, zijn betaalde premies voor een lijfrente in beginsel aftrekbaar. Maar geldt dat ook als u als werkgever, de premies namens uw werknemer rechtstreeks betaalt aan de lijfrenteaanbieder?

Betaling uit nettoloon

Euro

Heeft uw werknemer zelf een lijfrente afgesloten en spreekt u met hem/haar af dat u deze de premie betaalt? Als u de betaling van de lijfrentepremie inhoudt op het nettoloon van uw werknemer, kan uw werknemer de premie gewoon aftrekken van het inkomen in de aangifte inkomstenbelasting. Van belang is namelijk of de premie op uw werknemer ‘drukt’. Dat is hier het geval omdat u de betaling inhoudt op het nettoloon.

Let op! Voorwaarde voor aftrekbaarheid is wel dat de werknemer voldoende jaar- en/of reserveringsruimte heeft

Betaling via werkkostenregeling

Ook als u de premie betaalt en deze onderbrengt in de vrije ruimte van de werkkostenregeling door aanwijzing als eindheffingsloon, is de premie aftrekbaar voor uw werknemer. Door aanwijzing als eindheffingsloon, is dit brutoloon immers nettoloon geworden. Omdat u dit nettoloon niet aan uw werknemer uitbetaalt, drukt de premie ook in dit geval. Ook nu moet de werknemer voldoende jaar- en/of reserveringsruimte hebben. Verder moet het aanwijzen als eindheffingsloon wel ‘gebruikelijk’ zijn.

Betaling op andere wijze

Betaalt u de lijfrentepremie, maar houdt u dit bedrag niet in op het nettoloon of wijst u dit bedrag niet aan in de vrije ruimte? Dan vormt deze betaling voor uw werknemer brutoloon waarop u loonbelasting en premie volksverzekeringen moet inhouden.

Let op! Betaling van de premies uit het brutoloon door deze in aftrek te brengen op het brutoloon is dus niet toegestaan.

Verschil met pensioenpremie

Lijfrentepremies verschillen dus van pensioenpremies, omdat pensioenpremies in beginsel wél ten laste van het bruto-inkomen kunnen worden gebracht. Voor lijfrentepremies geldt dit echter niet.

Advieswijzer Kantoor aan huis

By nieuws

Het lijkt aantrekkelijk: wonen en werken in één pand. Maar een kantoor aan huis is lang niet altijd ook fiscaal aantrekkelijk. Wanneer is uw werkplek ook voor de fiscus een werkruimte? Waar moeten u, uw bedrijf en uw werkruimte dan aan voldoen?

Er is onder meer een verschil in de behandeling van een zogeheten kwalificerende en een niet-kwalificerende werkruimte. Daarnaast gelden er voor een ondernemer met een eenmanszaak, vof of maatschap andere regels dan voor een ondernemer met een bv. En hoe zit het eigenlijk met de btw? In deze advieswijzer komen de verschillende regels aan de orde.

Kwalificerende werkruimte

Laptop

Als eerste is het van belang om vast te stellen of sprake is van een fiscaal kwalificerende ruimte. Hiervoor moet uw werkruimte voldoen aan het zelfstandigheids- en het inkomenscriterium.

Zelfstandigheidscriterium

Uw werkruimte voldoet aan het zelfstandigheidscriterium als deze een zodanige zelfstandigheid bezit dat deze duidelijk te herkennen is. De werkruimte moet in ieder geval over een eigen ingang en over eigen sanitair beschikken. Dit komt erop neer dat de werkruimte ook aan een derde verhuurd zou kunnen worden.

Let op! Een werkplek in een woon-, slaap- of zolderkamer wordt in ieder geval niet als kwalificerende werkruimte aangemerkt. Een tot kantoor verbouwde garage met eigen ingang en sanitair kan dat wel zijn.

Inkomenscriterium

Uw werkruimte voldoet aan het inkomenscriterium als u uw inkomen voor een groot gedeelte in of vanuit deze ruimte verdient. Is dit uw enige werkruimte, dan moet u uw inkomen voor ten minste 30% in de ruimte én voor ten minste 70% in of vanuit de ruimte verdienen. Heeft u nog een andere werkruimte buiten uw woning, dan moet u uw inkomen voor ten minste 70% in de werkruimte verdienen.

Ondernemers met een eenmanszaak, vof of maatschap

Omdat de werkruimte eigendom is van de eigenaar (natuurlijk persoon) en niet van de eenmanszaak, vof of maatschap, is het voor het bepalen van de fiscale winst noodzakelijk om onderscheid te maken tussen zaken die wel en zaken die niet voor de onderneming worden gebruikt. Dit noemen we vermogensetikettering.

Let op! De werkruimte kan worden aangemerkt als ondernemingsvermogen als deze juridisch of bouwkundig splitsbaar is van de woning. Indien dit niet het geval is, kunt u ervoor kiezen om de gehele woning (inclusief de werkruimte) als ondernemingsvermogen aan te merken, als ten tijde van verwerving van de woning ten minste 10% van de woning bestemd was om te worden gebruikt ten behoeve van de onderneming. In de overige gevallen vormt de werkruimte privévermogen. De fiscale behandeling van uw werkruimte is afhankelijk van de wijze waarop deze geëtiketteerd is: als privévermogen of als ondernemingsvermogen.

Ook als minder dan 10% van de woning ten behoeve van de onderneming wordt gebruikt, kunt u de woning als ondernemingsvermogen aanmerken als u aannemelijk kunt maken dat de woning mede dienstbaar is aan het bedrijf. Bijvoorbeeld omdat er bij de aankoop sprake was van een koppelaankoop van het bedrijf en de woning, er vanuit de woning toezicht mogelijk is op het bedrijf, er een gemeenschappelijke toegangsweg is en dergelijke.

Woning is privévermogen

De kosten van een niet-kwalificerende werkruimte kunt u niet van uw winst aftrekken. Op deze werkruimte is gewoon de eigenwoningregeling van toepassing.

Let op! De inrichtingskosten, zoals een bureau, zijn ook niet aftrekbaar van de winst. Maar indien er sprake is van zakelijk gebruik, kunt u hiervoor wel investeringsaftrek krijgen en de btw terugvragen als u zelf btw-belaste prestaties verricht.

Op een kwalificerende werkruimte is de eigenwoningregeling niet van toepassing. Dit betekent dat voor de bepaling van het eigenwoningforfait de werkruimte niet meetelt: de waarde van de werkruimte en het deel van de (hypothecaire) geldlening dat daarbij hoort, moeten worden aangegeven als bezitting en schuld in box 3. De kosten van de werkruimte mag u van uw winst aftrekken. Deze aftrekpost is echter gemaximeerd op het voordeel dat u ten aanzien van de werkruimte in box 3 moet aangeven. Deze aftrek is een percentage van de WOZ-waarde van uw werkruimte. Dit percentage is voor het jaar 2024 vastgesteld op 6,04%.

Daarnaast mag u ook de kosten die normaal gesproken voor rekening van een huurder (de huurderslasten) zouden komen, in aftrek brengen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld energiekosten, kosten van de inboedelverzekering en kosten van klein onderhoud. Ook nu zijn de inrichtingskosten niet aftrekbaar, maar kunt u hiervoor wel investeringsaftrek krijgen en de btw terugvragen.

Woning is ondernemingsvermogen

Indien de werkruimte als ondernemingsvermogen is geëtiketteerd, kunt u de kosten aftrekken van uw winst. De werkruimte valt dan niet onder de eigenwoningregeling, maar wordt belast als onderdeel van uw winst uit onderneming. Dit betekent dat voor de bepaling van het eigenwoningforfait de werkruimte niet meetelt en dat bijvoorbeeld een eventuele boekwinst bij verkoop belast is.

Indien u de gehele woning (inclusief de werkruimte) als ondernemingsvermogen heeft geëtiketteerd, kunt u alle kosten (met uitzondering van huurderslasten met betrekking tot het woondeel) aftrekken van uw winst. Voor het privégebruik van uw woning moet u wel een bijtelling ter grootte van een bepaald percentage van de WOZ-waarde in aanmerking nemen.
Voor de meeste woningen is dit in 2024 1,2%. Bij een niet-kwalificerende werkruimte moet u daarbij uitgaan van de WOZ-waarde van de gehele woning. Bij een kwalificerende werkruimte moet u uitgaan van de WOZ-waarde van de woning exclusief de werkruimte. Bij gesplitste vermogensetikettering (woondeel privévermogen/bedrijfsdeel ondernemingsvermogen) blijft de bijtelling bij een kwalificerende werkruimte achterwege.

Werkruimte in huurwoning

Indien sprake is van een werkruimte in een huurwoning, kunt u een evenredig deel van de huur en de huurderslasten in aftrek brengen als sprake is van een kwalificerende werkruimte.

Niet-kwalificerende werkruimte

Door een wetswijziging is het met ingang van 1 januari 2017 niet meer mogelijk om aftrek te krijgen voor een niet-kwalificerende werkruimte als u het huurrecht als ondernemingsvermogen etiketteert.
Dit geldt ook voor bestaande gevallen die al vóór 1 januari 2017 het huurrecht als ondernemingsvermogen hebben geëtiketteerd. Is sprake van een kwalificerende werkruimte, dan blijft ook vanaf 2017 aftrek mogelijk.

Ondernemers met een bv

Onderneemt u vanuit een bv, dan geldt ook het onderscheid tussen een kwalificerende en een niet-kwalificerende werkruimte.

Kwalificerende werkruimte

De werkruimte valt voor u, als dga, in box I (de tbs-regeling). Dit betekent dat de vergoeding op zakelijke gronden moet worden vastgesteld. De vergoeding is voor de bv aftrekbaar van de winst en vormt voor de dga, na aftrek van alle aan de werkruimte toe te rekenen kosten, inkomen in box 1. Op dit belaste inkomen mag u nog wel de terbeschikkingstellingsvrijstelling van 12% in aftrek brengen.

Op een kwalificerende werkruimte is de eigenwoningregeling niet van toepassing. Dit betekent dat u voor de bepaling van het eigenwoningforfait de werkruimte niet meetelt: de waarde van de werkruimte en het deel van de (hypothecaire) geldlening dat daarbij hoort, moeten worden aangegeven op de balans van uw werkzaamheid in box 1. U heeft ook geen last van de aftrekbeperkingen inzake hypotheekrente, zoals de maximering van de aftrek tot een tarief van 36,97% (2024).

Niet-kwalificerende werkruimte

Een niet-kwalificerende werkruimte valt onder de eigenwoningregeling: het eigenwoningforfait wordt berekend over de woning inclusief de werkruimte. Een eventuele vergoeding voor de werkruimte wordt voor de dga behandeld als loon. Het is echter mogelijk om de vergoeding als eindheffingsbestanddeel aan te wijzen in de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Uw bv betaalt dan geen belasting, zolang het totaal van aangewezen vergoedingen en verstrekkingen niet hoger is dan de vrije ruimte. Wordt deze vrije ruimte overschreden, dan betaalt uw bv 80% eindheffing over de overschrijding. De loonkosten zijn voor de bv aftrekbaar van de winst.

Btw en ondernemers met een eenmanszaak, vof of maatschap

Voor de btw is van belang of de zaken, zoals een werkruimte, zijn gebruikt ten behoeve van uw onderneming en of u hiermee btw-belaste omzet behaalt. Als dat het geval is, kunt u deze zaken voor de btw zakelijk etiketteren en de voorbelasting met betrekking tot het zakelijke gebruik in aftrek brengen. U kunt hierbij denken aan btw op energie, onderhoud en inrichting.

Btw en ondernemers met een bv

Indien u, als dga, de werkruimte aan uw bv verhuurt, is onzeker of u de btw met betrekking tot deze werkruimte in aftrek kunt brengen. De Belastingdienst gaat er tegenwoordig vanuit dat dit in ieder geval voor wat betreft een onzelfstandige werkruimte niet mogelijk is. Dit standpunt is aan kritiek onderhevig, onder meer op basis van het zogenaamde ‘werkkamer arrest’ van De Hoge Raad. Overleg met onze adviseurs over de vraag of u in een soortgelijke situatie recht op aftrek van de btw kunt hebben.

Tot slot

De fiscale regels met betrekking tot de werkruimte zijn erg ingewikkeld. Neem voor uw specifieke situatie daarom contact met ons op.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Is door werkgever te betalen immateriële schadevergoeding belast loon?

By nieuws

Als u ten opzichte van uw werknemers uw verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, kan het gevolg zijn dat u een schadevergoeding moet betalen. De vraag is of een dergelijke schadevergoeding belast is als loon?

Re-integratieplicht werkgever

Juridisch

In een zaak bij de rechtbank in Den Haag ging het om een werknemer die voor 80% arbeidsongeschikt was geraakt en als gevolg hiervan zijn dienstbetrekking verloor. De man stapte naar de rechter, omdat hij van mening was dat zijn werkgever ernstig tekort was geschoten ten aanzien van zijn re-integratieverplichtingen en eiste hiervoor een schadevergoeding.

Werknemer eist schadevergoeding

De rechter ging hierin mee en kende een schadevergoeding toe van € 50.000. Hiervan werd € 25.000 toegekend vanwege het gederfde inkomensverlies dat de man geleden had. De andere € 25.000 bestond uit immateriële schadevergoeding en vond zijn oorzaak in het leed dat de werknemer was aangedaan doordat de werkgever zijn re-integratieplichten vergaand had verzuimd.

Schadevergoeding belast of niet?

De werkgever had vervolgens over de gehele schadevergoeding loonheffing ingehouden. De werknemer was het hier niet mee eens en stapte andermaal naar de rechter. Die stelde dat als uitgangspunt geldt dat als loon belast wordt: ‘al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten’.

De rechter stelde echter ook vast dat de schadevergoeding die was toegekend als compensatie voor het toegebrachte leed, de immateriële schadevergoeding, niet als loon uit dienstbetrekking moest worden gezien. De conclusie was dan ook dat dit deel onbelast bleef. Per saldo was dus slechts de helft van de schadevergoeding belast.

Rechter verruimt NOW-regeling voor startende horecaonderneming

By nieuws

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in een uitspraak bepaald dat starters eerder recht hadden op de NOW dan tot nu toe volgens de wet werd bepaald. De CRvB is van mening dat starters ten onrechte geen recht hebben gehad op NOW als ze op of na 2 februari 2020 met hun onderneming zijn gestart.

NOW

De Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) was een financiële tegemoetkoming voor ondernemers die tijdens de coronacrisis te maken kregen met een aanzienlijk omzetverlies. De NOW vergoedde een deel van de loonkosten, waarbij dit deel toenam naarmate het omzetverlies groter was.

Referentieperiode

De NOW vergoedde de loonkosten vanaf maart 2020. De NOW kende tal van voorwaarden. Voor de NOW 3, waarover deze zaak handelde, was een van de voorwaarden dat de onderneming vóór 2 februari 2020 moest zijn gestart om voor de NOW in aanmerking te komen. Het verlies aan omzet werd bepaald door de actuele omzet te vergelijken met een periode vóór de coronacrisis. Deze referentieperiode was normaal gesproken de omzet in 2019.

Uitzondering voor starters

Starters werden in eerste instantie echter uitgezonderd voor de NOW. Pas later in 2020 werd de regeling ook voor hen opengesteld. Daarbij was echter wel bepaald dat de eerste referentieomzet de omzet was vanaf de eerste volle kalendermaand tot en met 29 februari 2020. Dit hield dus in dat starters pas later gebruik konden maken van de NOW dan andere ondernemers.

In de behandelde zaak was een onderneming een horecagelegenheid gestart waarmee men vanaf 5 mei 2020 omzet genereerde. Dit betekende dat de omzet in de referentieperiode, in 2019 dus, nihil was geweest en er dus geen sprake was van een omzetdaling. Daardoor kwam de ondernemer niet in aanmerking voor de NOW. In deze zaak ging het om de NOW over het derde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021.

CRvB vindt reparatie te laat

De CRvB, de rechterlijke instantie die onder andere beslist inzake ingesteld hoger beroep in NOW-geschillen, stelt in de uitspraak vast, dat er pas vanaf de subsidieperiode november en december 2021 voor starters een regeling is getroffen. Volgens de CRvB hebben starters hierdoor ten onrechte langere tijd geen recht op NOW gehad. De CRvB acht dit onjuist en draagt de minister op deze zaak opnieuw te beoordelen en daarbij uit te gaan van het standpunt van de CRvB in deze zaak.

De zomer inluiden met uw personeel

By nieuws

Met de vakantie in zicht en de zon in aantocht organiseren veel werkgevers voor hun personeel een bedrijfsuitje of gezellige bijeenkomst op kantoor. Wat zijn de mogelijkheden hiervoor binnen de werkkostenregeling dit jaar?

Wel of niet op de werkplek?

Horeca

Voor het antwoord op die vraag is om te beginnen van belang waar de activiteit gehouden wordt. Vindt het bedrijfsuitje plaats op de werkplek – u organiseert bijvoorbeeld een borrel of barbecue in uw lunchruimte of op uw parkeerterrein dat hoort bij uw kantoor –, dan gelden andere regels dan als het bedrijfsuitje elders plaatsvindt.

Let op! De werkplek is een ruim begrip en omvat alle plekken die in verband met het verrichten van arbeid worden gebruikt waarvoor u als werkgever op grond van de Arbowet verantwoordelijk voor bent, zoals uw magazijn, kantine en parkeerterrein of fietsenstalling op het bedrijfsterrein.

Werkplek: consumpties vrij en maaltijd belast

Verstrekt u consumpties tijdens het feestje op de werkplek, zoals frisdrank of een biertje met wat borrelhapjes, dan zijn deze onbelast voor de loonheffingen. Verstrekt u tijdens uw personeelsfeestje echter ook een maaltijd, zoals een barbecue, dan is de maaltijd voor het normbedrag van € 3,90 (2024) per persoon belast voor de loonheffingen. Wilt u niet dat uw personeel zelf over die maaltijd belasting moet betalen, dan kunt u de maaltijd ook onderbrengen in de vrije ruimte van de werkkostenregeling (WKR).

Let op! Of de maaltijd bij onderbrenging in de vrije ruimte van de WKR onbelast is, is afhankelijk van alle andere zaken die u hier in 2024 onderbrengt en de hoogte van de vrije ruimte. De vrije ruimte bedraagt in 2024 1,92% van de loonsom tot € 400.000, plus 1,18% over het meerdere. Overschrijdt u de vrije ruimte, dan moet u 80% belasting betalen over het meerdere boven de vrije ruimte.

Niet op de werkplek: consumpties en maaltijden belast

Bij een bedrijfsuitje dat niet op de werkplek plaatsvindt, zoals een bezoekje aan bijvoorbeeld een pretpark of een barbecue bij een horecagelegenheid, is de waarde ervan volledig belast voor de loonheffingen. Dit betekent dat uw werknemer loonheffingen moet betalen over de kosten van entree, de consumpties, de maaltijd en de reis ernaartoe, als hiervoor bijvoorbeeld een bus wordt gehuurd. U moet dan uitgaan van het factuurbedrag inclusief btw.

Wilt u uw personeel hiervoor niet zelf belasten, dan kunt u ook de kosten van een dergelijk uitje onderbrengen in de vrije ruimte van de WKR. Dit zal echter al snel in de papieren lopen, dus houdt hier de vrije ruimte goed in de gaten. Bij overschrijding van de vrije ruimte betaalt u 80% eindheffing over de overschrijding.

Let op! Bij een uitje dat niet plaatsvindt op de werkplek, wordt een maaltijd belast tegen de werkelijke kosten en kunt u dus niet uitgaan van het normbedrag van € 3,90.

Kosten partners en kinderen werknemers

Mag uw personeel bij het bedrijfsuitje ook de partner of zelfs de kinderen meebrengen? Dan moet u bij een feestje op de werkplek waarbij ook een maaltijd verstrekt wordt, ook voor de partners en kinderen € 3,90 per persoon in aanmerking nemen voor de maaltijd. Betaalt de werknemer de loonheffing, dan wordt de € 3,90 voor de partner en de kinderen bij de werknemer meegenomen. Wijst u het feestje toe aan de vrije ruimte van de WKR, dan komt dus voor elke partner en kind ook € 3,90 ten laste van de vrije ruimte.

Vindt het bedrijfsuitje niet op de werkplek plaats, dan betaalt de werknemer ook loonheffing over het aandeel van de partner en kinderen in de kosten. Als u de kosten toewijst aan de vrije ruimte van de WKR, moet u alle kosten toewijzen. U mag dus niet de kosten van de partner en kinderen daarvan uitsluiten.

Dga

De dga die op de loonlijst van de werkmaatschappij staat, loopt gewoon mee in de hiervoor beschreven regels. Een dga is immers ook een werknemer.

Dat is anders voor de dga die in zijn holding op de loonlijst staat en via een managementovereenkomst door de holding te werk is gesteld in de werkmaatschappij. Voor deze dga hoeft de werkmaatschappij geen rekening te houden met € 3,90 voor de maaltijd van het feestje op de werkplek. In plaats daarvan moet de dga in de holding loonheffing betalen over deze € 3,90. De holding kan er ook voor kiezen deze € 3,90 onder te brengen in de vrije ruimte van de WKR in de holding.

Tip! Vindt het bedrijfsuitje plaats buiten de werkplek? Dan hoeft het aandeel van de dga die niet op de loonlijst van de werkmaatschappij staat niet meegenomen te worden in de werkmaatschappij. In plaats daarvan moet de dga in de holding loonheffing betalen over dit aandeel. Maar ook hier kan de holding ervoor kiezen dit aandeel onder te brengen in de vrije ruimte van de WKR in de holding.

Hebben schenkingen ‘vrij van recht’ invloed op box 3?

By nieuws

Bij een schenking is door de ontvanger ervan schenkbelasting verschuldigd. Bij een schenking ‘vrij van recht’ spreken schenker en ontvanger af dat de schenker deze belasting voor zijn rekening neemt. De Belastingdienst heeft bekendgemaakt welke effecten dit kan hebben op het vermogen en dus de verschuldigde belasting in box 3.

Geen belastingschuld van schenker

Sparen

De aanslag schenkbelasting wordt altijd opgelegd aan de ontvanger van de schenking. Dit is ook het geval als u als schenker de schenkbelasting voor uw rekening neemt bij een schenking vrij van recht.

Belastingschulden mag u in principe niet in aftrek brengen op uw vermogen in box 3, maar dat geldt niet voor de schenkbelasting die u op 1 januari nog moet betalen met betrekking tot een schenking van het voorgaande jaar. Dat u de schenkbelasting betaalt, is namelijk niet te beschouwen als een belastingschuld van u, maar als een schuld aan de ontvanger van uw schenking.

Schuld aftrekbaar in box 3

Het gevolg is dat de nog te betalen schenkbelasting bij u als schuld meetelt in box 3. Anderzijds telt bij de ontvanger van de schenking echter deze schuld ook mee in box 3 en wel als overige bezitting.

Let op! Vorderingen en schulden tussen fiscale partners en vorderingen van minderjarige kinderen op hun ouders en de daarmee corresponderende schulden van die ouders worden sinds 2023 tegen elkaar weggestreept en dus genegeerd in box 3. In zo’n geval worden ook de schuld en de vordering die ontstaan door de schenking vrij van recht niet in box 3 meegenomen.

Nog geen aanslag opgelegd, wat nu?

Het voorgaande is ook van toepassing als de ontvanger van de schenking uiterlijk acht weken voor het einde van het kalenderjaar de aangifte schenkbelasting heeft ingediend. Het kan zijn dat, ondanks de tijdige indiening van de aangifte,  op 1 januari van het jaar volgend op het jaar van schenking toch nog geen (voorlopige) aanslag schenkbelasting is opgelegd. Of dat die (voorlopige) aanslag wel is opgelegd, maar dusdanig laat dat de schenkbelasting redelijkerwijs niet vóór 1 januari betaald kan worden.

Ook in die situaties mag u de nog te betalen schenkbelasting als schuld meetellen in box 3, en dient de ontvanger hetzelfde bedrag op te nemen als overige bezitting in box 3.

Onder voorwaarden extra aftrek bij ontvanger

In die situatie mag de ontvanger van de schenking het bedrag van de te betalen schenkbelasting ook in aftrek brengen op zijn banktegoeden in box 3. Let wel, dit mag dus alleen als de aangifte schenkbelasting uiterlijk acht weken voor het eind van het jaar van schenking is ingediend en de Belastingdienst de (voorlopige) aanslag schenkbelasting zodanig laat oplegt dat deze redelijkerwijs niet meer vóór 1 januari van op het jaar van schenking volgende jaar betaald kan worden.

Let op! Door deze extra aftrek kunnen de banktegoeden in box 3 niet minder worden dan nul.

Tip! Deze aftrek van de te betalen schenkbelasting van de banktegoeden geldt ook bij vorderingen en schulden tussen fiscale partners of tussen ouders en minderjarige kinderen, hoewel de schuld en vordering zelf dan in box 3 tegen elkaar weggestreept en dus genegeerd worden.

Naheffing mrb bij schorsing en OVR-tarief of vrijstelling?

By nieuws

Als u uw auto langere tijd niet gebruikt, kunt u het kenteken laten schorsen. Kan dit een naheffing motorrijtuigenbelasting opleveren als het een auto betreft waarvoor u gebruikmaakt van de overgangsregeling oldtimers (OVR) of een vrijgestelde auto en u de auto tóch gebruikt?

Kenteken schorsen

Auto

Als u van een auto het kenteken laat schorsen, mag u deze auto niet op de openbare weg gebruiken (ook niet parkeren). Het voordeel is dat u tijdens de schorsingsperiode geen mrb (motorrijtuigenbelasting) hoeft te betalen, de auto niet hoeft te laten keuren en te verzekeren. Schorsing komt vaak voor bij langdurige afwezigheid.

Overgangsregeling oldtimers (OVR)

Binnen de mrb bestaat een aparte regeling voor oldtimers die nog geen 40 jaar oud zijn. Voor deze auto’s betaalt u minder mrb. U mag dan echter met de auto in de maanden januari, februari en december geen gebruikmaken van de openbare weg.

Naheffing mogelijk?

De vraag is of een naheffing mrb mogelijk is als met een geschorste auto waarvoor gebruik wordt gemaakt van de OVR, toch gebruik wordt gemaakt van de weg. Bepalend hiervoor is in welke maand dit gebruik plaatsvindt. Is dit in de maanden april tot en met november, dan is geen naheffing mogelijk. De mrb moet namelijk al voor het kalenderjaar zijn betaald en teruggave bij schorsing is niet mogelijk. Omdat de mrb al voldaan is, is geen naheffing mogelijk. Dit is anders als de auto in de maanden januari, februari of december is gebruikt. Dan wordt namelijk niet voldaan aan de voorwaarden en is een naheffing wel mogelijk.

Vrijgesteld voertuig

Voor sommige voertuigen bestaat een vrijstelling van mrb. Dat zijn bijvoorbeeld oldtimers van 40 jaar en ouder, politieauto’s en vuilniswagens. Als een dergelijk voertuig geschorst is terwijl er wel gebruik wordt gemaakt van de weg, leidt dit volgens de Belastingdienst niet tot een naheffing mrb. Er is immers geen belasting verschuldigd. 
Alhoewel dit niet expliciet is bevestigd, lijkt dit ook te gelden voor nulemissieauto’s. Daarvoor is men in de basis immers ook geen mrb verschuldigd. Het is in deze situatie echter onduidelijkheid of een boete (€ 50) ook achterwege blijft.

Let op! De schorsing van een kenteken voorkomt dus de heffing van mrb. Maar de schorsing voorkomt niet per definitie de bijtelling voor privégebruik. Met een schorsing wordt de geldigheid van het kenteken tijdelijk opgeheven, maar de auto blijft in beginsel wel ter beschikking staan aan de berijder.