Skip to main content
All Posts By

admin

Eerste uitspraak in massaalbezwaarplusprocedure box 3

By nieuws

Op 26 juni is de eerste uitspraak in de zogenaamde massaalbezwaarplusprocedure inzake box 3 gedaan. Rechtbank Den Haag verklaarde het beroep ongegrond.

Massaalbezwaarplusprocedure

Euro

Op 24 december 2021 oordeelde de Hoge Raad dat de forfaitaire box 3-heffing vanaf 2017 in strijd is met het Europees recht. Niet iedere belastingplichtige met box 3-inkomen kwam daarna in aanmerking voor rechtsherstel. Op Prinsjesdag 2022 besloot het kabinet namelijk definitief geen rechtsherstel te bieden aan belastingplichtigen van wie de aanslag op 24 december 2021 al onherroepelijk vaststond (hierna: de groep niet-bezwaarmakers).

Uiteindelijk is voor deze groep de massaalbezwaarplusprocedure ingericht. De inzet van deze procedure is de vraag of het terecht is dat de groep niet-bezwaarmakers niet in aanmerking komt voor rechtsherstel.

Vier proefpersonen

In de procedure zijn vier proefpersonen geselecteerd die tezamen representatief zijn voor alle niet-bezwaarmakers. De zaken van de vier proefpersonen zijn voorgelegd aan verschillende rechtbanken.

Eerste uitspraak

Op 26 juni 2025 heeft rechtbank Den Haag als eerste uitspraak gedaan en het beroep van de proefpersoon ongegrond verklaard. Deze uitspraak zal aan een hogere rechter worden voorgelegd. Dit zal of een gerechtshof zijn of, in overleg met de Belastingdienst, meteen al de Hoge Raad. Op dit moment is er daarom nog geen definitief uitsluitsel over de vraag of de groep niet-bezwaarmakers misschien toch recht heeft op rechtsherstel.

Let op! In de andere drie zaken is nog geen uitspraak gedaan.

Bevestig handelarenkenteken zorgvuldig

By nieuws

Als ondernemer in de autobranche kunt u met een zogenaamd handelarenkenteken tijdelijk gebruik maken van de openbare weg. Op die manier kan bijvoorbeeld een klant een proefrit maken zonder dat de auto eerst van een definitief kenteken hoeft te worden voorzien. Aan het gebruik van een handelarenkenteken zijn wel voorwaarden verbonden. Worden die niet nageleefd, dan kan het u duur komen te staan.

Geknapt elastiek

Verkeer

In een zaak die speelde voor de rechtbank Noord-Holland, had een autohandelaar een naheffing motorrijtuigenbelasting met 50% boete ontvangen. De naheffing met boete was opgelegd omdat met een auto van de openbare weg gebruik was gemaakt zonder dat de handelarenkentekenplaten correct op de juiste plek waren aangebracht. De autohandelaar gaf aan dat de platen met elastieken waren bevestigd, maar dat die tijdens de proefrit bij een van de kentekenplaten kapot waren gegaan. De klant had daarom deze kentekenplaat achter de voorruit gelegd.

Terecht of niet?

De rechtbank besliste dat de naheffing met boete terecht was opgelegd. Wettelijk is namelijk bepaald dat de kentekenplaten op de daarvoor bedoelde plaats op het voertuig moeten worden aangebracht. Dus op de plaats waar normaal gesproken het kenteken bevestigd moet worden en dus niet achter de voorruit.

Handelaar aansprakelijk

De rechtbank stelde verder vast dat de handelaar aansprakelijk is als met betrekking tot een handelarenkenteken de voorschriften niet worden nageleefd. Dat de klant in deze zaak de kentekenplaat niet op de juiste wijze had gemonteerd nadat de elastieken het hadden begeven, was niet van belang en voor risico van de autohandelaar.

Menselijke maat

De handelaar bracht nog naar voren dat de inspecteur aan de menselijke maat met betrekking tot de naheffing en boete voorbij was gegaan, maar hier ging de rechtbank niet in mee. De naheffing van € 440 plus boete van € 220 bleven dan ook in stand.

Aanvraag Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS) weer mogelijk

By nieuws

Ondernemers die willen investeren in een energie-efficiënt warmtenet om bestaande woningen en gebouwen van het aardgas te halen, kunnen ook dit jaar weer de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS) aanvragen. De WIS is ten opzichte van vorig jaar verbeterd. Voor de WIS is in 2025 €200 miljoen beschikbaar.

Voorwaarden WIS

Geld

U krijgt subsidie voor een nieuw energie-efficiënt warmtenet of de uitbreiding ervan. U moet hiermee  snel van start kunnen gaan. Dit betekent onder meer dat u binnen zes maanden na toekenning van de WIS van start moet kunnen gaan. Met het warmtenet moet het gasverbruik verminderd worden. Voor de WIS is verder vereist dat warmte wordt geleverd aan minimaal 250 aansluitingen voor kleinverbruikers in bestaande woningen en gebouwen. Hierdoor moet de toekomstige vraag naar warmte van alle woningen en gebouwen in uw project gedekt worden.

Let op! Zie voor alle voorwaarden de website van rvo.nl.

Verbeteringen

Ten opzichte van vorig jaar is de WIS onder meer verbeterd, doordat nu vooraf duidelijk is hoeveel subsidie verkregen kan worden. De WIS dekt in 2025 namelijk 30% van de investeringskosten. Vorig jaar was de subsidie nog afhankelijk van de inkomsten die met het warmtenet werden verkregen, omdat destijds de onrendabele top van de investering door de WIS gedekt werd.

Overige wijzigingen

Door een andere wijziging van de WIS is de subsidie nu ook beschikbaar voor onderdelen van het warmtenet die warmte leveren aan kleinverbruikers én nieuwbouw of grootverbruikers, zoals een zwembad. Ook technieken voor warmteopslag die het warmtenet ondersteunen komen in 2025 voor de WIS in aanmerking. Een wijziging ten opzichte van vorig jaar is verder dat woningen met verwarming via blokaansluitingen nu ook meetellen voor de vereiste 250 aansluitingen voor kleinverbruikers.

Aanvragen

U kunt de WIS aanvragen vanaf 1 augustus 2025, 09:00 uur tot 16 januari 2026, 17:00 uur bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO). De aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst, dus vraag de WIS zo snel mogelijk aan.

Let op! U kunt de kans op een succesvolle aanvraag vergroten door uw project vooraf door de RVO te laten toetsen.

Advieswijzer Scholing en Personeel

By nieuws

Heeft u personeel in dienst dat een opleiding volgt? Dan komt u mogelijk in aanmerking voor de subsidieregeling Praktijkleren. Ook is er onder bepaalde voorwaarden een financiële bijdrage mogelijk vanuit een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor uw branche. Daarnaast bestaan er diverse subsidies, zoals de SLIM-subsidie en regionale subsidies. In deze advieswijzer worden de regelingen uitgelegd.

Subsidieregeling Praktijkleren

Boeken

De subsidieregeling Praktijkleren is bedoeld om werkgevers te stimuleren praktijkleerplaatsen aan te bieden. U ontvangt een tegemoetkoming voor de kosten die u als werkgever maakt voor de begeleiding van een leerling of student. Ook kunt u een tegemoetkoming krijgen voor de loon- en begeleidingskosten voor een promovendus of een technologisch ontwerper in opleiding (toio).

De subsidieregeling richt zich vooral op:

  • kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt voor wie toegang tot de arbeidsmarkt een probleem is;
  • studenten die een opleiding volgen in sectoren waar een tekort ontstaat aan gekwalificeerd personeel;
  • wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor de Nederlandse kenniseconomie.

Let op! De Subsidieregeling Praktijkleren loopt vooralsnog door tot en met het studiejaar 2027-2028. U kunt dus tot en met het studiejaar 2027-2028 nog gebruikmaken van de subsidie.

Voor welke leerlingen kunt u subsidie aanvragen?

U komt niet voor elke leerling die bij u werkt voor subsidie in aanmerking. De regeling geldt voor de volgende doelgroepen:

  • Leerlingen die een leer-werktraject of entreeopleiding volgen in het vmbo, gericht op het behalen van een startkwalificatie op het niveau van een basisberoepsopleiding. Het 3e en 4e leerjaar van deze opleiding komt in aanmerking voor de subsidie onder voorwaarde dat dan ook sprake is van binnenschools onderwijs
  • Leerlingen die een bbl-opleiding (beroepsbegeleidende leerweg) in het mbo volgen.
  • Studenten die een duale of deeltijd hbo-opleiding Techniek, Gezondheidszorg, Gedrag en Maatschappij of Landbouw en Natuurlijke omgeving volgen, gericht op een volledig diploma. Het gaat hierbij om opleidingen die een praktijkdeel als verplicht onderdeel kennen. Voor andere hbo-opleidingen bestaat geen recht op de subsidie. 
  • Promovendi en technologisch ontwerpers in opleiding (toio’s) die zijn aangesteld of een arbeidsovereenkomst hebben bij een universiteit of een instituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) of de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) of in dienst zijn bij een werkgever maar begeleid worden door de universiteit, NWO of KNAW.
  • Leerlingen in het laatste schooljaar van het Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) die onderwijs volgen in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel of in een leer-werktraject binnen het uitstroomprofiel ‘vervolgonderwijs’.
  • Leerlingen die in het laatste jaar van het Praktijkonderwijs (PRO) zitten en een praktijkleerplaats bij de werkgever hebben.

Tip! Voor praktijkleerplaatsen van mbo-studenten die een opleiding volgen die bijdraagt aan klimaat- en energietransitie komt voor het studiejaar 2025/2026 extra subsidie beschikbaar van maximaal € 500 per praktijkleerplaats. De opleidingen die in aanmerking komen voor deze subsidie zijn opgenomen in bijlage 4 van de subsidieregeling praktijkleren. Aanvragen van deze subsidie wordt onderdeel van het reguliere aanvraagproces van de subsidieregeling praktijkleren.

Let op! Voor studenten aan de beroepsopleidende leerweg (bol) aan EVC-trajecten en specifieke maatwerktrajecten (geen mbo bbl-opleidingen) komt u niet in aanmerking voor subsidie. Hetzelfde geldt voor afstudeerstages.

Tip! Sommige buitenlandse opleidingen komen ook in aanmerking voor subsidie als deze vergelijkbaar zijn met een Nederlandse opleiding voor mbo (bbl) of hbo (duaal/deeltijd in de sectoren Techniek, Gezondheidszorg, Gedrag en Maatschappij of Landbouw en Natuurlijke omgeving). U dient dan wel in het bezit te zijn van een verklaring dat de buitenlandse opleiding vergelijkbaar is. Deze verklaring kunt u aanvragen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

Wat is een praktijkleerplaats?

De subsidie wordt, met uitzondering van promovendi en toio’s, toegekend per gerealiseerde praktijkleerplaats.

  • Voor het vmbo, mbo-bbl, entreeopleiding vmbo, VSO en PRO wordt onder een gerealiseerde praktijkleerplaats verstaan: het aantal weken waarin in de periode 1 augustus tot en met 31 juli daadwerkelijk onderricht in de praktijk van het beroep plaatsvindt. Om voor de maximale subsidie in aanmerking te komen, dient minimaal 40 weken onderricht in de praktijk in het studiejaar te hebben plaatsgevonden.
  • Voor het hbo wordt onder een gerealiseerde praktijkleerplaats verstaan: het aantal weken waarin in de periode 1 september tot en met 31 augustus daadwerkelijk onderricht in de praktijk van het beroep plaatsvindt. Om voor de maximale subsidie in het HBO in aanmerking te komen, dient minimaal 42 weken begeleiding in de praktijk te hebben plaatsgevonden in het studiejaar. 

Let op! Elke week waarin begeleiding is gegeven, telt mee. Het maakt hierbij niet uit op hoeveel dagen in die week begeleiding is gegeven. Een week waarin geen begeleiding is gegeven, bijvoorbeeld door ziekte of vakantie, telt niet mee als gerealiseerde praktijkleerplaats. Het subsidiebedrag wordt dan naar rato verlaagd.

Let op! U kunt ook subsidie aanvragen als u minder dan 40 of 42 weken begeleiding heeft gegeven. De subsidie bedraagt dan echter niet maximaal € 2.700 maar wordt pro rata verminderd. Zo bedraagt de maximale subsidie bij hbo bij 21 weken begeleiding € 1.350 (50% van € 2.700).

De hoogte van de subsidie voor een promovendus is afhankelijk van het aantal maanden (maximaal 12) maal de arbeidsduur per week (maximaal 36) waarin de werkgever de loonkosten betaalt. Verricht een promovendus bijvoorbeeld 6 maanden onderzoek gedurende 18 uur per week, dan bedraagt de maximale subsidie € 675 (6/12 * 18/36 * € 2.700). Voor de toio is de hoogte van de subsidie afhankelijk van het aantal maanden (per studiejaar) waarin aan de ontwerpopdracht is gewerkt maal het aantal arbeidsuren per week met een maximum van 36 uur per week.

Voorwaarden voor subsidie

Om in aanmerking te komen voor de subsidie, moet u een erkend leerbedrijf zijn voor vmbo’ers/ mbo’ers, bepaalde leerlingen uit het VSO/PRO en leerlingen uit de entreeopleiding vmbo. Als het gaat om hbo’ers, promovendi en toio’s, moet u door een onderwijsinstelling zijn aangemerkt als een onderneming die een goede begeleiding geeft. Daarnaast moet u voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • Er is een geldige, gedateerde en ondertekende overeenkomst. Dit is bij vmbo of een bij een werkgever in dienst zijnde promovendus of toio een leer-werkovereenkomst, bij VSO en PRO een stageovereenkomst, bij mbo-bbl en hbo een praktijkleerovereenkomst. Voor elk van deze overeenkomsten gelden eigen nadere voorwaarden.
  • De beroepsopleiding van de leerling valt binnen de doelgroepen waarvoor de subsidie geldt.
  • U kunt in uw administratie laten zien dat u de voorwaarden en de afspraken uit de overeenkomst naleeft en de student begeleidt.

Voor het vmbo en mbo, de entreeopleiding vmbo en PRO/VSO gelden nog de volgende aanvullende voorwaarden:

Niveau  Voorwaarden
vmbo 3e en 4e leerjaar – buitenschools praktijkgedeelte met minimaal 640 klokuren en maximaal 1280 klokuren per studiejaar dat loopt van 3 augustus tot en met 31 juli
mbo-bbl – minimaal 200 begeleide onderwijsuren per studiejaar door de onderwijsinstelling- praktijkgedeelte minimaal 610 klokuren per studiejaar lopend van 1 augustus tot en met 31 juli.
– opleiding gericht op volledig diploma en opgenomen in het Centraal register beroepsopleidingen (Crebo)
entreeopleiding vmbo  – het praktijkgedeelte bedraagt minimaal 610 klokuren per studiejaar
PRO/VSO – het praktijkgedeelte bedraagt minimaal 640 klokuren en maximaal 1.280 klokuren per schooljaar.
– minimaal één dag per week binnenschools onderwijs
– maximaal vier stagedagen per week
– duur van de stage is maximaal 50% van de uren dat onderwijs wordt verzorgd
Hbo  – opleiding gericht op volledig diploma en opgenomen in Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO)
– het praktijkdeel is een verplicht onderdeel van de opleiding


Let op!
Voor alle leerlingen en studenten geldt dat zij moeten zijn ingeschreven voor de opleiding in het Register Onderwijs Deelnemers (ROD) van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Bovendien wordt de subsidie alleen verstrekt gedurende de nominale duur van de opleiding.

Administratieve verplichtingen

Om in aanmerking te komen voor de subsidie, moet u de volgende gegevens in uw administratie vastleggen:

  • een getekende en gedateerde overeenkomst;
  • een aanwezigheidsregistratie van de deelnemer bij de beroepspraktijkvorming. U kunt bijvoorbeeld gebruikmaken van uw digitale tijdschrijfsysteem, een presentielijst of een geldig arbeidscontract in combinatie met een verzuimregistratie;
  • een administratie waaruit de begeleiding van de deelnemer blijkt en de wijze waarop de kwalificaties van de beroepsvorming zijn behaald. Hierbij moet u denken aan een werkboek van de leerling en gespreks-, beoordelings- en evaluatieverslagen; en
  • een kopie van het diploma.

Hoogte van de subsidie

Omdat de subsidie afhankelijk is van het aantal subsidieaanvragen en het beschikbare budget, is de hoogte van de subsidie voor het studiejaar 2024/2025 nog niet zeker. De verdeling van de beschikbare subsidie vindt jaarlijks plaats na afloop van het studiejaar over alle werkgevers die tijdig een aanvraag hebben ingediend én voldoen aan de eisen voor de subsidie. Het subsidiebedrag is gemaximeerd op € 2.700 per praktijkleerplaats als de leerling of student het gehele jaar bij u gewerkt heeft.

Aanvraag van de subsidie

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voert de regeling uit. De subsidie geldt per studiejaar. U vraagt de subsidie na afloop van de begeleiding aan. Voor het studiejaar 2024/2025 kunt u de subsidie vanaf 2 juni 2025 09:00 tot en met uiterlijk 17 september 2025 (uiterlijk 17.00 uur) aanvragen. Aanvragen die later door RVO.nl worden ontvangen, komen niet in aanmerking voor subsidie.

Let op! Vanaf 2025 moet u de subsidie aanvragen via het nieuwe aanvraagportaal van het RVO. Verzorgt u niet zelf de aanvraag, zorg dan dat degene die dat voor u doet op tijd over de daarvoor benodigde ketenmachtiging beschikt.

Tip! Om de aanvraag te kunnen doen, heeft u eHerkenning (minimaal niveau 3 met machtiging RVO-diensten) nodig. Voorkom dat u te laat beschikt over eHerkenning en vraag deze indien nodig tijdig aan.

Let op! RVO.nl kan nog tot vijf jaar na het studiejaar waarvoor subsidie is verstrekt controles uitvoeren. U heeft dan ook de plicht om alle relevante documenten te bewaren tot vijf jaar na afloop van het studiejaar waarvoor subsidie is verstrekt

Subsidieregeling praktijkleren derde leerweg

Ook in 2025 kunt u weer van maandag 3 november 2025 9.00 uur tot en met vrijdag 28 november 2025 (17.00 uur) subsidie aanvragen voor de regeling praktijkleren in de derde leerweg. De subsidieregeling is alleen beschikbaar voor praktijkplaatsen voor mbo-studenten in de derde leerweg (overig onderwijs (ovo) of overige opleidingen deeltijd (odt)) die werkzoekenden zijn of betaalde arbeid verrichten. De student moet voor de aanvraagperiode zijn ingeschreven voor de opleiding in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD) van Dienst Uitvoering Onderwijs 

Let op! Voor mbo-studenten in de beroepsopleidende leerweg (bol) en beroepsbegeleidende leerweg (bbl) komt u niet in aanmerking voor deze subsidie. Verder komt u voor werkenden niet in aanmerking als de opleiding gestart is voor 1 augustus 2023.

U kunt de subsidie aanvragen binnen een jaar na afloop van de praktijkleerplaats. Als erkend leerbedrijf kunt u de subsidie voor maximaal 40 weken krijgen. Realiseert u voor deze duur een praktijkplaats, dan bedraagt de subsidie maximaal € 2.700. Zijn er meer aanvragen dan beschikbaar budget, dan wordt dit verdeeld over de aanvragers en kan de subsidie dus minder dan € 2.700 bedragen. De regeling loopt in ieder geval nog in 2024 en 2025.

Let op! Het is niet mogelijk om subsidie praktijkleren in de derde leerweg te krijgen als voor dezelfde praktijkplaats ook subsidie is of wordt verleend op basis van titel 3.20 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (omscholing naar ICT- en techniek-kansrijke beroepen). Het combineren met andere regelingen is wel mogelijk.

Subsidie voor groepshulpen kinderopvang

Kinderopvangorganisaties kunnen in 2025 van 3 november 2025 09.00 uur tot en met 28 november 2025 17.00 subsidie aanvragen voor een praktijk(leer)plaats van groepshulpen. De subsidie biedt een tegemoetkoming in de loonkosten van groepshulpen en is aan te vragen bij RVO.nl. Het doel is dat door de subsidie meer groepshulpen worden aangenomen en dat zij kunnen doorgroeien in de kinderopvang.

De subsidie bedraagt maximaal € 10.056 per jaar per groepshulp en is afhankelijk van het aantal contracturen dat de groepshulp per week werkt. Een organisatie kan voor maximaal twee groepshulpen subsidie aanvragen.

De subsidie kent een aantal voorwaarden. Zo moet een groepshulp een arbeidsovereenkomst van ten minste 12 maanden hebben met een startdatum vanaf 1 augustus 2023 of later. Ook moet de groepshulp deelnemen aan de opleid mbo-bbl of mbo-derde leerweg (OVO/ODT) op niveau 1 en 2, gericht op het behalen van een praktijkverklaring, mbo-certificaat of diploma. Deze scholing moet tussen 1 augustus 2023 en 31 oktober 2026 zijn gestart. Verder is vereist dat de kinderopvangorganisatie voor de groepshulp ook subsidie heeft gekregen via de Subsidieregeling Praktijkleren of Praktijkleren in de derde leerweg.

Tip! De subsidie is ook in 2026 beschikbaar.

Financiële bijdrage van O&O-fondsen

Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen kunnen financieel bijdragen aan de scholing van werknemers in hun branche. Deze fondsen worden meestal in het leven geroepen door de werkgevers- en werknemersorganisaties in een bepaalde branche en worden gevuld met bijdragen van aangesloten bedrijven. Afspraken hierover worden gemaakt in bijvoorbeeld cao’s. Alle O&O-fondsen hebben loopbaanadviseurs in dienst die kunnen helpen bij scholings- en opleidingstrajecten voor uw werknemers. Sommige O&O-fondsen bieden ook zelf cursussen aan of ontwikkelen scholingsprojecten voor de branche. Wilt u een financiële bijdrage van het O&O-fonds ontvangen, neem dan contact op met uw brancheorganisatie, want de exacte mogelijkheden en voorwaarden verschillen per sector.

Tip! Bekijk hier een overzicht van alle erkende O&O-fondsen.

SLIM-subsidie

Sinds maart 2020 is er een subsidie voor werkgevers voor het verder laten ontwikkelen van werknemers in het mkb. 

Slim-subsidie is mogelijk voor:

a. de doorlichting van de onderneming uitmondend in een opleidings- of ontwikkelplan gericht op het inzichtelijk maken van de scholingsbehoefte vanuit het perspectief van de onderneming;

b. het verkrijgen van loopbaan- of ontwikkeladviezen ten behoeve van werkenden in de onderneming, of in geval van een samenwerkingsverband werkenden in andere mkb-ondernemingen;

c. het ondersteunen en begeleiden bij het ontwikkelen of invoeren van een L&O-methode.

De SLIM-subsidie wordt verlengd tot en met 2029 en kent in 2025 twee regelingen: voor individuele mkb-ondernemingen en voor samenwerkingsverbanden in het mkb.

SLIM individuele mkb-ondernemingen

Zowel kleine als middelgrote ondernemingen kunnen een beroep doen op deze regeling. Het subsidiepercentage voor kleine mkb-ondernemingen bedraagt vanaf 2025 60%, net als voor andere ondernemingen. Dit betekent dat zij niet meer tot 80% (zoals in 2024), maar tot 60% van de subsidiabele kosten als SLIM-subsidie kunnen ontvangen vanaf 2025.

Per aanvraag kan maximaal € 25.000 subsidie worden aangevraagd. Voor landbouwbedrijven bedraagt dit maximum € 20.000. 

Voor SLIM-subsidies tot € 25.000 hoeft vanaf 2025 achteraf geen verzoek tot vaststelling meer te worden ingediend. Deze subsidie wordt ambtshalve vastgesteld. Ook de verplichtingen tot het maken van een evaluatieverslag en het bijhouden van een administratie vervallen. Wat blijft, is dat vooraf 50% van het subsidiebedrag als voorschot wordt betaald.

Voor de SLIM-regeling voor mkb-ondernemingen zijn in 2025 twee aanvraagtijdvakken: (reeds verlopen) van 3 maart 2025 9.00 uur tot en met 31 maart 2025 17.00 uur én van 1 september 2025 9.00 uur tot en met 30 september 2025 17.00 uur. Voor mkb-ondernemingen was in 2025 in het eerste aanvraagtijdvak € 12,5 miljoen budget beschikbaar en voor het tweede aanvraagtijdvak is € 12,5 miljoen beschikbaar.

Let op! Vanaf 2025 is de SLIM-subsidie van maximaal € 2.700 voor een praktijkleerplaats voor een beroepsopleiding of in de derde leerweg bij een erkend leerbedrijf vervallen.

SLIM samenwerkingsverbanden in het mkb

Het subsidiepercentage van de SLIM-subsidie voor samenwerkingsverbanden in het mkb bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten. Per aanvraag kan maximaal € 500.000 subsidie worden aangevraagd (maximaal € 200.000 per samenwerkingspartner). Voor landbouwbedrijven bedraagt dit maximum € 20.000, voor visserijbedrijven € 30.000 en voor goederenvervoer over de weg € 100.000. De subsidiabele kosten moeten minimaal € 210.000 bedragen.

Vanaf 2025 kunnen ook samenwerkingsverbanden een voorschot krijgen van 25% van het verleende subsidiebedrag. Als het initiatief langer dan 12 maanden duurt, kan aanvullend nog een voorschot van 50% van het subsidiebedrag aangevraagd worden als in de eerste 12 maanden minimaal 50% van de projectkosten gemaakt zijn.

Voor het opstellen van een controleverklaring door een accountant – dit is bij subsidies van € 125.000 of meer verplicht –, wordt vanaf 2025 een vaste vergoeding van € 3.000 verstrekt. Deze vaste vergoeding van € 3.000 geldt ook voor SLIM-subsidies die vóór 2025 zijn verkregen. Als de subsidie echter al is verleend, wordt die verleende subsidie niet verhoogd met dit bedrag. Het is wel mogelijk om de begroting te herverdelen en het bedrag van € 3.000 daarin op te nemen.

Geen aparte SLIM-regeling meer voor grootbedrijven

Voor grootbedrijven in de sectoren landbouw, horeca en recreatie is het vanaf 2025 niet meer mogelijk om een beroep te doen op de SLIM-regeling. Gebleken is dat deze oorspronkelijke doelgroep niet veel gebruikmaakte van de regeling. Overigens kunnen deze bedrijven nog wel als deelnemer in een samenwerkingsverband aanspraak maken op de SLIM-regeling.

Overige Regelingen

Regionale maatregelen

In een groot aantal regio’s en branches zijn er specifieke regionale maatregelen om scholing te stimuleren. Ga dan ook na of uw gemeente of branche wellicht een bruikbare regeling heeft.

Tip! Op de website leeroverzicht.nl, een initiatief van het Ministerie van OCW en het Ministerie van SZW, kunt u hier zoeken in 318 verschillende regelingen. Hierin zijn ook regionale subsidieregelingen opgenomen.

Opleidingskosten in mindering op transitievergoeding

Eindigt de arbeidsovereenkomst met een werknemer en moet de werkgever een transitievergoeding betalen? Dan kunnen door de werkgever gemaakte transitiekosten en inzetbaarheidskosten verrekend worden met de transitievergoeding. Deze mogelijkheid bestaat vanaf 1 juli 2020 al.

Let op!Transitiekosten zijn kosten gericht op het voorkomen van werkeloosheid of het bekorten van de periode van werkeloosheid. Inzetbaarheidskosten zijn kosten die tijdens de dienstbetrekking zijn gemaakt gericht op het bevorderen van de bredere inzetbaarheid van de werknemer.

De werkgever mag deze kosten in beginsel op de transitievergoeding in mindering brengen, tenzij de verworven kennis en vaardigheden in overwegende mate zijn aangewend om de functie die de werknemer bij aanvang van de activiteiten verrichtte uit te oefenen. De kosten mogen ook niet in mindering komen als deze verband houden met verplichtingen van de werkgever in het kader van de re-integratie (eerste of tweede spoor).

Voor het in mindering brengen van de kosten gelden daarnaast, naast elkaar, onder meer de volgende voorwaarden:

  • de scholing moet gericht zijn op bredere inzetbaarheid van de werknemer buiten de eigen organisatie;
  • de werknemer heeft vooraf inzicht gekregen in de kosten en schriftelijk ingestemd met de verrekening; en
  • de kosten moeten in redelijke verhouding staan tot het doel.
  • De kosten zijn gemaakt in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de transitievergoeding verschuldigd is.

Studiekostenbeding mag niet meer

Sinds augustus 2022 is een studiekostenbeding voor bepaalde opleidingen niet langer toegestaan. Dit is aan de orde als:

  • het scholing noodzakelijk voor het kunnen (blijven) uitvoeren van de huidige functie;
  • scholing noodzakelijk is voor het voortzetten van de arbeidsovereenkomst; en
  • de scholing verplicht is op grond van de wet of de cao. 

In deze gevallen moet de scholing kosteloos zijn, de studietijd moet als arbeidstijd worden aangemerkt en de scholing moet zo veel als mogelijk in de reguliere werktijd plaatsvinden. Denk bij een wettelijk verplichte opleiding aan een opleiding op grond van de Arbowet.

Ook de algemene scholingsplicht (artikel 7:611a lid 1 BW) valt onder de regeling. Onder deze algemene scholingsplicht moet de werkgever de werknemer in staat stellen scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie en, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, voor het voortzetten van de arbeidsovereenkomst als de functie van de werknemer komt te vervallen of hij niet langer in staat is deze te vervullen. Er bestaat een lijst met ‘gereglementeerde beroepen’, waarin uiteenlopende beroepen staan, zoals registerloods, deskundige asbestverwijderaar, duiker, beëdigd tolk, sportarts of fysiotherapeut. Als het beroep van de werknemer op die lijst vermeld staat, is een studiekostenbeding wel mogelijk, tenzij de opleiding alsnog in een cao verplicht wordt gesteld. In die laatste situatie is een studiekostenbeding niet mogelijk.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Profijt reclamebelasting niet van belang

By nieuws

Als een gemeente reclamebelasting heft, is voor de rechtsgeldigheid van deze heffing in principe niet van belang of degene die de belasting moet betalen er ook daadwerkelijk van profiteert. De gemeente mag de heffing van reclamebelasting beperken tot een gedeelte van de gemeente als daar een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor is.

Reclamebelasting

Fiets

Gemeentes mogen reclamebelasting heffen om op die manier inkomsten te genereren. Ten aanzien van deze belasting is wettelijk bepaald dat de belasting mag worden geheven terzake openbare aankondigingen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg.

Profijt niet van belang

In een uitspraak van het gerechtshof ’s Hertogenbosch werd geconcludeerd dat het profijt dat een onderneming van de opbrengst van de belasting heeft, in beginsel niet van belang is. In de betreffende zaak was in het centrumgebied van een stad reclamebelasting geheven. Het gerechtshof concludeerde om te beginnen dat het beperken van de heffing tot een bepaald gebied, in dit geval het centrum, is toegestaan. Hiervoor moet wel een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaan.

Objectieve en redelijke rechtvaardiging

De gemeente voerde aan dat niet alleen de heffing, maar ook de besteding van de middelen was beperkt tot een bepaald aangewezen gebied. Volgens het gerechtshof is de objectieve en redelijke rechtvaardiging dan aanwezig als de gemeente in redelijkheid ervan uit mocht gaan dat degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de reclamebelasting, de reclamebelasting ook betalen. Volgens het gerechtshof was dat hier het geval.

Individueel profijt

Uit de feiten bleek namelijk dat de opbrengst van de reclamebelasting was besteed aan projecten ter verbetering van de binnenstad, zoals de aankleding ervan, promotie en marketing. Ook het pand van de ondernemer die zijn zaak voor de rechter bracht, lag in het betreffende gebied. De onderneming, een advocatenkantoor, was van mening dat het profijt van de opbrengst voor hen nihil was. Het gerechtshof stelde echter dat een verschil in individueel profijt niet van belang is voor rechtsgeldigheid van de heffing van reclamebelasting. Het gerechtshof besliste daarom in het voordeel van de gemeente en liet de reclamebelasting in stand.

Vaste voet bpm ook voor emissievrije campers en motoren

By nieuws

Door het vervallen van de vrijstelling van bpm voor emissievrije voertuigen kon de bpm voor deze voertuigen oplopen tot meer dan € 25.000. Daarom gaat voor emissievrije bijzondere personenauto’s, zoals campers, en emissievrije motoren een vaste voet in de bpm gelden. Dit gebeurt met terugwerkende kracht per 1 januari 2025.

Welke voertuigen betreft het?

Auto

De goedkeuring geldt met name voor emissievrije elektrische motoren, emissievrije campers en auto’s voor rolstoelvervoer. Omdat ze niet meer kunnen profiteren van de vrijstelling, zou voor deze voertuigen bpm betaald moeten worden, variërend van 9,6 tot 37,7% van de catalogusprijs. 

Vaste voet

Door ook voor deze voertuigen een vaste voet in de bpm te introduceren, gaan emissievrije bijzondere personenauto’s per jaar € 667 aan bpm betalen en elektrische motorfietsen € 200. Deze vaste voet geldt al voor emissievrije personenauto’s.

Ambtshalve vermindering

Aangiften die tussen 1 januari en 1 juli 2025 zijn ingediend, zullen ambtshalve worden verminderd naar bovengenoemde bedragen. U ontvangt hierover vanzelf bericht. Bij aangiften vanaf 1 juli 2025 kan de indiener zelf uitgaan van genoemde bedragen.

Vooruitlopend op wetgeving

De goedkeuring loopt vooruit op wetgeving die per 1 januari 2026 moet ingaan. Ook deze wetgeving gaat in met terugwerkende kracht op 1 januari 2025.

Kan bij rechtsherstel box 3 de partnerverdeling nog worden aangepast?

By nieuws

Als de Belastingdienst rechtsherstel heeft geboden in box 3 naar aanleiding van de massaalbezwaarprocedure inzake box 3, kunnen fiscale partners dan nog verzoeken om hun box 3-inkomen anders te verdelen? Rechtbank Den Haag heeft de Hoge Raad hierover vragen gesteld.

Massaalbezwaarprocedure

Overheid

Op 24 december 2021 oordeelde de Hoge Raad dat de forfaitaire box 3-heffing vanaf 2017 in strijd is met het Europees recht. De Hoge Raad bood in die casus rechtsherstel door aan te sluiten bij het werkelijke rendement.

Voor de aanslagen inkomstenbelasting vanaf 2017 liep een massaalbezwaarprocedure. Alle bezwaarschriften die waren aangewezen als massaal bezwaar werden in een collectieve uitspraak op bezwaar op 4 februari 2022 gegrond verklaard. Door de collectieve uitspraak kwamen alle aanslagen onherroepelijk vast te staan. Tegen een dergelijke uitspraak is dan ook geen beroep bij de rechtbank meer mogelijk.

Wijzigingen verdeling box 3-inkomen

Fiscale partners kunnen onder meer hun box 3-inkomen in de aangifte onderling verdelen. Willen ze deze verdeling later nog wijzigen, dan is dit mogelijk tot het moment waarop de beide aanslagen onherroepelijk vaststaan.

Nu de aanslagen uit de massaalbezwaarprocedure op 4 februari 2022 onherroepelijk vast kwamen te staan, lijkt het wettelijk niet meer mogelijk om de verdeling van het box 3-inkomen na die tijd te wijzigen.

De Belastingdienst stuurde echter ná 4 februari 2022 pas de nieuwe berekeningen van het box 3-inkomen op basis van het rechtsherstel. Naar aanleiding hiervan zou in bepaalde situaties een andere verdeling van het box 3-inkomen optimaler kunnen zijn. De Belastingdienst staat echter een andere verdeling niet meer toe, omdat de aanslagen onherroepelijk vast zijn komen te staan.

Vragen rechtbank aan Hoge Raad

Rechtbank Den Haag twijfelt aan het standpunt van de Belastingdienst, onder meer omdat op 4 februari 2022 de rechtsgevolgen van de collectieve uitspraak nog niet vaststonden. De nieuwe berekeningen van het box 3-inkomen werden immers pas ná die tijd door de Belastingdienst aangereikt.

Om zo snel mogelijk definitief duidelijkheid te krijgen, heeft de rechtbank daarom besloten de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen:

  1. Kan de verdeling van het box 3-inkomen nog gewijzigd worden als een aanslag onherroepelijk is komen vast te staan na een collectieve uitspraak op bezwaar als op dat moment de rechtsgevolgen van die uitspraak nog niet duidelijk zijn?
  2. 2. Zo ja, tot wanneer kunnen fiscale partners dan een verzoek tot wijziging doen?

Let op! Is het in uw situatie optimaler om te kiezen voor een andere verdeling van het box 3-inkomen? Doe dan zo spoedig mogelijk samen met uw fiscale partner een verzoek daartoe. Mogelijk kan later door de Belastingdienst aan dit verzoek tegemoetgekomen worden. Een en ander zal afhankelijk zijn van de antwoorden van de Hoge Raad.

Tot wanneer wijzigen van verdeling tussen fiscale partners in IB?

By nieuws

Als u samen met uw fiscale partner de aangiften inkomstenbelasting indient, moet u samen met uw partner kiezen welke verdeling u wilt maken voor uw zogenaamde gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en uw inkomen uit sparen en beleggen in box 3. Die keuze kunt u wijzigen totdat uw aangifte onherroepelijk vaststaat.

Gemeenschappelijk inkomensbestanddelen

Euro

De gemeenschappelijke inkomensbestanddelen die u onderling kunt verdelen zijn:

  • het saldo van uw inkomsten en aftrekposten van uw eigen woning in box 1,
  • het inkomen in box 2 (inkomsten uit aanmerkelijk belang), en
  • alle persoonsgebonden aftrekposten (dit is onder meer de betaalde alimentatie, aftrek van zorgkosten en giften).

Verdeling inkomen box 3

Naast de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen mag u ook het inkomen in box 3 onderling verdelen met uw fiscale partner.

Let op! Verdeelt u niet, dan worden de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en het inkomen in box 3 voor de helft aan u en voor de andere helft aan uw partner toegerekend. Dit is niet altijd voordelig, dus kunt u het beste zelf voor een optimale verdeling kiezen, waarbij u samen zo min mogelijk belasting betaalt.

Keuze partnerschap

Als u een deel van het jaar een fiscale partner heeft, kunt u er in uw aangiftes in de meeste gevallen samen voor kiezen om toch het hele jaar als fiscaal partner te worden aangemerkt. Het is afhankelijk van de situatie of dit voordeliger is en het dus raadzaam is hiervoor te kiezen.

Wijzigen beperkt mogelijk

Een eenmaal gemaakte keuze voor de verdeling van uw gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en box 3 inkomen kunt u wijzigen totdat uw aanslag inkomstenbelasting onherroepelijk vaststaat. Dat geldt ook voor de keuze om al dan niet het hele jaar als fiscaal partner aangemerkt te willen worden. Dit is eind mei 2025 weer bevestigd in een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Wanneer onherroepelijk

Uw definitieve aanslag inkomstenbelasting staat zes weken na de dagtekening onherroepelijk vast, tenzij u op tijd bezwaar maakt tegen de aanslag. Dan staat de aanslag pas onherroepelijk vast zes weken na de dagtekening van het uitspraak op uw bezwaar, tenzij u op tijd in beroep gaat bij de rechtbank. Dan staat de aanslag pas onherroepelijk vast als de rechter uitspraak doet én u daar niet op tijd hoger beroep tegen aantekent.

Ambtshalve herzien

In betreffende zaak ging het om de aangifte van een inmiddels overleden belastingplichtige en zijn fiscale partner. Zij hadden voor een bepaalde verdeling van de inkomsten in box 3 gekozen en ervoor gekozen om het hele jaar als fiscaal partner aangemerkt te worden. Op die keuzes wilden ze terugkomen, nadat de definitieve aanslagen van beiden onherroepelijk vaststonden. De inspecteur weigerde de aangiftes te herzien, waarna de zaak voor de rechtbank kwam. Die was het met de inspecteur eens en liet de aangiftes in stand.

Let op! Staat de aanslag onherroepelijk vast vanwege een collectieve uitspraak na een massaalbezwaarprocedure? Dan is mogelijk nog wel wijziging van de verdeling mogelijk. Rechtbank Den Haag heeft hierover prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. In die casus ging het om de vraag of wijziging van de verdeling van het box 3-inkomen mogelijk is na de collectieve uitspraak op bezwaar van 4 februari 2025. Speelt dit bij u, neem dan voor meer informatie contact op met onze adviseurs.

Aankoop in EU door btw-vrijgestelde ondernemers

By nieuws

Volledig btw-vrijgestelde ondernemers en ondernemers die de kleine ondernemersregeling (de KOR) toepassen, hoeven in principe geen btw-aangifte te doen. In sommige gevallen zijn zij dit echter incidenteel wel verplicht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor een btw-vrijgestelde ondernemer of ondernemer die de KOR toepast als zij in een ander EU-land goederen kopen of diensten afnemen.

Grens van €10.000 per kalenderjaar

Portemonnee

Om te beginnen is van belang of de ondernemer per kalenderjaar al dan niet voor €10.000 of meer aan aankopen in een ander EU-land doet. Is dit niet het geval, dan hoeft u als Nederlandse afnemer hiervan geen btw-aangifte te doen. U mag dan geen Nederlands btw-identificatie nummer verstrekken aan de leverancier en krijgt een factuur met buitenlandse btw.

Wel btw-aangifte

Koopt u voor €10.000 of meer per kalenderjaar aan goederen in een ander EU-land, dan moet u hiervan wel btw-aangifte doen in Nederland. Dit moet u doen vanaf de aankoop waarmee u de grens van € 10.000 overschrijdt. U moet bij uw belastingkantoor verzoeken om een btw-aangifte.

Btw-aangifte op verzoek

U mag ook al vanaf de eerste aankoop in de EU btw-aangifte doen, maar moet hiertoe wel eerst een verzoek indienen bij de Belastingdienst. Als dat verzoek wordt ingewilligd, verstrekt u aan uw leverancier(s) uw Nederlandse btw-identificatienummer en krijgt u een factuur zonder btw. 

Let op!Dit betekent echter niet dat u geen btw verschuldigd bent. De btw geeft u immers aan in uw btw-aangifte bij vraag 4b. U mag echter de btw niet bij vraag 5b terugvragen omdat u een volledig btw-vrijgestelde prestatie verricht. In plaats van buitenlandse btw bent u dan dus Nederlandse btw verschuldigd.

Accijnsgoederen en nieuwe auto’s

Voor de inkoop van accijnsgoederen en nieuwe of bijna nieuwe auto’s in een ander EU-land moet u altijd btw-aangifte doen in Nederland. U betaalt dan ook de Nederlandse btw. 

Aparte regeling voor diensten

Ook voor diensten geldt een aparte regeling. Diensten die verricht zijn door een ondernemer in een ander EU-land en die in Nederland met btw belast zijn, geeft u ook aan in Nederland. Van de buitenlandse dienstverrichter krijgt u een factuur zonder btw, waarop staat dat de btw naar u verlegd is. De diensten uit een ander EU-land geeft u aan vanaf de eerste euro. De drempel van € 10.000 geldt dus niet voor diensten.

Let op! Het bovenstaande kan anders zijn als uw leverancier de kleine ondernemersregeling toepast of als het afstandsverkopen of margegoederen betreft. Een eerste indicatie of u incidenteel btw-aangifte moet doen, kunt u krijgen met de checklist  op de website van de Belastingdienst. Neem voor meer informatie over uw eigen situatie contact op met onze adviseurs. Zij helpen u graag verder.

Onduidelijkheid over de proeftijd komt de werkgever duur te staan

By nieuws

Een zorginstelling dacht een werkneemster in haar proeftijd zonder grote financiële gevolgen te kunnen ontslaan. De kantonrechter vond de proeftijd echter niet geldig en kende de werkneemster een vergoeding van € 17.000 bruto. Wat speelde hier?

De casus

Verkeersbord

Een 63-jarige werkneemster was gestart bij een zorginstelling. Dat was maar van korte duur omdat ze al na 4 weken werd ontslagen in haar proeftijd. In die periode had ze maar 3 dagen feitelijk gewerkt omdat ze in die periode drie weken met vakantie was. Ze had de werkgever hierover geïnformeerd voorafgaand aan haar indiensttreding maar die had er overheen gelezen. Verder waren er problemen over de roosterwensen.

Discussie proeftijd

Er was discussie ontstaan over de vraag of er een rechtsgeldig proeftijdbeding was overeengekomen. In haar arbeidsovereenkomst stond de volgende bepaling: De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van 6 maanden en eindigt van rechtswege zonder dat daartoe opzegging is vereist op 02-07-2025.
Onduidelijk was of een arbeidsovereenkomst was overeengekomen voor een periode van 6 maanden of voor een periode van 6 maanden en 2 dagen. Een proeftijd in een arbeidsovereenkomst voor 6 maanden is niet rechtsgeldig. Gaat het om een arbeidsovereenkomst langer dan 6 maanden dan kan er wel een proeftijd worden overeengekomen.

De werkneemster wilde niet terugkeren bij de werkgever en verzocht de kantonrechter om een billijke vergoeding van € 30.000 bruto.

Nietige proeftijd

De kantonrechter oordeelde dat de onduidelijkheid in de arbeidsovereenkomst voor rekening en risico van de werkgever kwam. Dit betekende dat sprake was van een nietige proeftijd. Ook vond de kantonrechter dat de werkgever moeite had kunnen doen om de problemen over de roosterwensen op te lossen.

Billijke vergoeding

Om die reden kende de kantonrechter de werkneemster een billijke vergoeding toe. Bij het toekennen van een billijke vergoeding  moet een rechterrekening houden met alle omstandigheden van het geval. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.

Oordeel kantonrechter

Dit leidde er toe dat de kantonrechter een billijke vergoeding toekende van € 17.000 bruto. Dit staat ongeveer gelijk aan het bedrag dat ze anders nog aan loon zou hebben ontvangen tot het reguliere einde van haar arbeidsovereenkomst. Daarnaast had ze nog recht op een transitievergoeding die gering was (€ 83,80 bruto) omdat het dienstverband erg kort had geduurd.