Skip to main content
All Posts By

admin

Geen lager forfait verpachte landbouwgronden en obligaties box 3

By nieuws

Het kabinet acht een apart (lager) forfait voor vermogensbestanddelen waarvoor een wettelijk maximum geldt (verpachte landbouwgronden) en laag renderende beleggingen (obligaties) niet wenselijk. Tot deze conclusie komt het kabinet na onderzoek.

Forfait 6,17%

Agrarisch

Alle vermogensbestanddelen die niet kunnen worden aangemerkt als bank- of spaartegoed vallen in de categorie overige bezittingen, waarvoor in 2023 een forfaitair rendement van 6,17% geldt. Voor bepaalde vermogensbestanddelen, waaronder vermogensbestanddelen waarvoor een (veel) lager wettelijk maximum geldt en laag renderende beleggingen, wordt dit forfait als onrechtvaardig hoog ervaren. Daarom onderzocht het kabinet de mogelijkheid van aparte categorieën met een eigen forfaitair rendement.

Verpachte landbouwgronden

Voor verpachte landbouwgronden geldt een maximale pachtprijs van 2% van de vrije verkeerswaarde. Dit is veel lager dan de 6,17% die geldt in de categorie overige bezittingen. Dit forfait van 6,17% bestaat echter niet alleen uit direct rendement (de pachtprijs van maximaal 2%), maar ook uit indirect rendement (waardeontwikkelingen). Het kabinet geeft aan dat de waarde van de gronden vanaf 2012 met gemiddeld 64% is toegenomen. Daarmee zou een forfait voor verpachte landbouwgronden, indicatief, uitkomen op 6,50%. Om die reden acht het kabinet een aparte categorie onwenselijk.

Obligaties

Met een apart forfait voor obligaties zou gemiddeld beter bij het werkelijke rendement kunnen worden aangesloten. Veel belastingplichtigen beleggen echter in beleggingsfondsen. Die beleggingsfondsen zijn samengesteld uit onder andere aandelen, onroerend goed en obligaties. Het is voor banken niet mogelijk om het aandeel obligaties in beleggingsfondsen apart aan de Belastingdienst door te geven. De samenstelling van deze fondsen is namelijk niet bekend en wijzigt bovendien in de tijd. Om die reden acht het kabinet ook hier een aparte categorie onwenselijk.

Geen tegenbewijsregeling

Het kabinet onderzocht ook nog de mogelijkheid van een tegenbewijsregeling waardoor belastingplichtigen kunnen aantonen dat hun werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement. Zo’n tegenbewijsregeling vindt het kabinet echter niet verstandig. Zo zou zo’n regeling selectief gebruikt worden (alleen in de jaren dat het werkelijk rendement lager is) en een groot beroep doen op het doenvermogen van de belastingplichtige en op de capaciteit in de uitvoering bij de Belastingdienst.

Let op! Deze plannen moeten nog worden goedgekeurd door de Tweede en Eerste Kamer.

Geen onderlinge vorderingen en schulden meer in box 3

By nieuws

Een vordering op een fiscale partner valt in box 3 in de categorie overige bezittingen tegen in 2023 een forfaitair rendement van 6,17%. De corresponderende schuld van die fiscale partner valt echter in box 3 in de categorie schulden tegen een veel lager forfaitair rendement. Het kabinet wil in deze ongewenste situatie verandering aanbrengen.

Verrekenbedingen

Overleg

Door verrekenbedingen in huwelijks- en partnerschapsvoorwaarden kunnen tussen partners onderlinge schulden en vorderingen ontstaan. In het box 3-stelsel geldend vanaf 2023 valt zo’n vordering op een partner onder de categorie overige bezittingen, terwijl de corresponderende schuld van die partner onder de categorie schulden valt.

Verschillende forfaits

Het forfaitaire rendement in de categorie overige bezittingen bedraagt in 2023 6,17%. Het forfaitaire rendement in de categorie schulden is voor 2023 voorlopig vastgesteld op 2,57%. Het definitieve forfaitaire rendement wordt pas begin 2024 bekend. Uitgaande van het voorlopige vastgestelde percentage, bestaat in de huidige situatie voor de fiscale partners een verschil van 3,6% tussen de categorie overige bezittingen en de categorie schulden.

Buiten de belastingheffing (defiscaliseren)

Dit betekent dat partners in hun gezamenlijke aangifte inkomstenbelasting per saldo 3,6% rendement in box 3 zouden moeten verantwoorden over hun onderlinge schulden en vorderingen die ontstaan zijn door bijvoorbeeld een verrekenbeding. Gelukkig wil het kabinet onderlinge vorderingen en schulden tussen fiscale partners die in een gezamenlijke aangifte inkomstenbelasting worden verwerkt, buiten de belastingheffing brengen (defiscaliseren). Dit betekent dat deze niet in de aangifte inkomstenbelasting hoeven te worden vermeld en daardoor ook genegeerd worden voor de box 3-heffing.

Let op! Deze defiscalisering gaat verder dan alleen de onderlinge schulden en vorderingen tussen fiscale partners. Ook de vorderingen en schulden tussen een ouder en een minderjarig kind vallen hieronder. Dit betreft de situatie waarin het inkomen van het minderjarige kind aan de ouders wordt toegerekend. In die situatie is namelijk ook sprake van dezelfde aangifte inkomstenbelasting.

De verwachting is dat de defiscalisering vanaf 2023 al mogelijk is. 

Let op! Voor deze plannen is nog een wetswijziging nodig  waar zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer mee in moeten stemmen.

Vrijstelling Vpb voor stichting en vereniging, zo werkt het

By nieuws

Ook verenigingen en stichtingen zijn belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting voor het gedeelte waarmee ze een onderneming drijven. Als de winst niet al te hoog is, geldt wel een vrijstelling. Hoe kunt u hiervan gebruikmaken?

Vrijstelling bij relatief geringe winst

Administratie

De winst van een stichting of vereniging kan in een jaar worden vrijgesteld van vennootschapsbelasting als de winst niet meer dan € 15.000 bedraagt. Bedraagt de winst in een jaar meer dan € 15.000, dan is de vrijstelling toch van toepassing als de winst van dat jaar zelf, opgeteld met de winsten van de vier voorafgaande jaren niet meer bedraagt dan € 75.000.

Let op! Ook als een vereniging of stichting nog geen vijf jaar bestaat, blijft de winstgrens van € 75.000 van toepassing. Bij een winst in startjaar 1 van € 30.000 en jaar 2 van € 35.000 en jaar 3 van € 5.000 is de vrijstelling gewoon van toepassing omdat het totaal niet hoger is dan € 75.000.

Automatische toepassing

Als een vereniging of stichting voor de vrijstelling in aanmerking komt, past de Belastingdienst deze automatisch toe. Als aangifte is gedaan, volgt een nihilaanslag.

Liever geen vrijstelling?

Soms is het voor een vereniging of stichting voordeliger om niet onder de vrijstelling te vallen, bijvoorbeeld om een verlies te kunnen verrekenen of om een eindafrekening (nadat er eerst wel belastingplicht was) te voorkomen. Men kan er dan voor kiezen om niet te worden vrijgesteld. 

Let op! De keuze om niet onder de vrijstelling te vallen geldt voor een periode van vijf jaar. Let erop dat dit niet automatisch gaat en tijdig moet gebeuren. Beoordeel daarom ieder jaar of het verstandig is om de vrijstelling toe te passen. U moet voor het niet toepassen van de vrijstelling namelijk een brief sturen naar het belastingkantoor. Dit moet vóórdat de aangifte vennootschapsbelasting over het eerste jaar van de periode van vijf jaar is afgehandeld.

Expliciete uitspraak Belastingdienst

De Belastingdienst beveelt stichtingen en verenigingen aan om bij de aangifte te vermelden dat de vrijstelling van toepassing is. Dit kan door bij het punt ‘expliciet uitspraak Belastingdienst gevraagd’ te vermelden ‘vrijgesteld op grond van artikel 6 Wet Vpb’.

Advieswijzer Auto: zakelijk of privé? 2023

By nieuws

Zet ik de auto op de zaak of houd ik hem liever privé? Wat is fiscaal de beste optie? Wat zijn voor mij de belangrijkste voor- en nadelen van zakelijk rijden en wat weegt dan het zwaarst? Vragen waar veel ondernemers mee worstelen. In deze advieswijzer zetten we een aantal regels voor u op een rij, zodat u voor uzelf gemakkelijker de balans kunt opmaken.

Rekensom is niet eenvoudig

Auto

Het is niet eenvoudig om te beoordelen wat voordeliger is: een auto op de zaak of in privé rijden. De beoordeling is namelijk afhankelijk van een groot aantal factoren, zoals de hoogte van de afschrijvingen, de onderhoudskosten, de verzekeringskosten, de motorrijtuigenbelasting, eventuele financieringskosten, de CO2-uitstoot van de auto, het aantal in een jaar te rijden privé- en zakelijke kilometers en de btw-gevolgen. Als u deze gegevens helder voor ogen zou hebben, kunt u berekenen wat het voordeligst is. Over het algemeen zijn deze gegevens echter niet volledig bekend en zal van schattingen moeten worden uitgegaan. De werkelijkheid kan dan afwijken van de berekeningen. Vervolgens moet u ook nog rekening houden met belastingtarieven en inkomensafhankelijke heffingskortingen, die ook nog eens regelmatig wijzigen.

Let op! Bent u ondernemer in de inkomstenbelasting, dan mag u doorgaans kiezen of u de auto tot uw ondernemingsvermogen rekent of tot uw privévermogen. Die keuze heeft u echter niet als u maar maximaal 500 kilometer per jaar privé met de auto rijdt. U moet de auto dan verplicht tot het ondernemingsvermogen rekenen. Rijdt u minder dan 10% van het aantal kilometers zakelijk, dan moet u de auto verplicht tot het privévermogen rekenen.

De rechtbank in Groningen heeft in 2019 beslist dat u een auto waarmee meer dan 500 km zakelijk wordt gereden, toch als ondernemingsvermogen aan kunt merken. De rechtbank achtte niet van belang dat minder dan 10% zakelijk werd gereden. In hoger beroep heeft het gerechtshof Leeuwarden begin 2021 echter beslist dat toch vereist is dat minstens 10% van het aantal gereden kilometers zakelijk moet zijn om de auto als ondernemingsvermogen aan te kunnen merken. De Hoge Raad heeft over deze zaak niet geoordeeld.

Auto van de zaak

De auto van de zaak heeft een aantal voordelen:

  • Als u de auto tot het ondernemingsvermogen rekent, worden de aanschaf- en alle overige (auto)kosten betaald door uw onderneming.
  • U kunt de overige autokosten (denk aan bijvoorbeeld onderhoud, brandstof, verzekering, motorrijtuigenbelasting, maar ook financiering-, parkeer- en waskosten) aftrekken van de winst van uw onderneming en bovendien jaarlijks de afschrijving op de auto ten laste van de winst brengen.
  • Voor auto’s zonder CO2-uitstoot op waterstof of zonnecellen heeft u recht op milieu-investeringsaftrek (zie hierna). Dat geldt onder omstandigheden ook voor de eventuele laadpaal.

Tip! Schaft uw onderneming in 2023 een auto met een CO2-uitstoot van 0 gr/km aan, dan geldt een bpm-vrijstelling. Deze vrijstelling blijft nog tot en met 2024 in stand. Voor auto’s met een CO2-uitstoot van 0 gr/km geldt bovendien in 2023 een vrijstelling motorrijtuigenbelasting. Ook deze vrijstelling blijft tot en met 2024 in stand. Bedraagt de CO2-uitstoot van uw plug-inhybride maximaal 50 gr/km, dan betaalt u in 2023 de helft van het tarief dat voor een gewone personenauto geldt. Ook dit voordeel blijft tot en met 2024 in stand.

Schaft u in 2023 een milieuvriendelijke auto aan en rekent u deze tot het ondernemingsvermogen, dan komt u mogelijk in aanmerking voor de milieu-investeringsaftrek (MIA). De MIA geldt in 2023 alleen nog voor een waterstofpersonenauto en voor een personenauto op zonnecellen met een CO2-uitstoot van 0 gr/km. Voor een waterstofpersonenauto geldt tot een investeringsbedrag van € 75.000 ook de VAMIL (willekeurige afschrijving tot 75%). Er gelden verschillende aftrekpercentages en er zijn maxima gesteld aan de in aanmerking te nemen investeringsbedragen.

Soort auto  MIA %  Maximaal in aanmerking te nemen investeringsbedrag  VAMIL 
Waterstofpersonenauto 
(eventueel incl. laadstatio) 
45%  € 75.000  ja 
Zonnecel-personenauto  36%  € 100.000  nee 

De auto van de zaak brengt ook een aantal nadelen met zich mee:

  • Bij verkoop van de auto realiseert uw onderneming mogelijk een belaste winst. Het kan echter ook dat u een aftrekbaar verlies realiseert.
  • Als u de auto van de zaak ook privé gebruikt, krijgt u in de meeste gevallen te maken met een bijtelling privégebruik auto.
  • Uw onderneming moet btw betalen over de waarde van het privégebruik auto. Kunt u dit privégebruik niet bepalen, dan geldt in de regel dat de te betalen btw 2,7% van de catalogusprijs (inclusief btw en bpm) bedraagt. Na het vierde jaar van aanschaf of ingeval bij de aanschaf geen recht op aftrek van btw bestond, is dit 1,5%.

Let op! Verricht uw onderneming ook btw-vrijgestelde prestaties, dan kan sowieso een deel van de btw niet in aftrek worden gebracht. Verricht u bijvoorbeeld voor 40% vrijgestelde prestaties, dan kan ook 40% van de btw niet in aftrek worden gebracht. Ook de niet-aftrekbare btw vanwege het privégebruik wordt dan naar rato verminderd. Bij 40% vrijgestelde prestaties is de correctie dan niet 2,7%, maar 60% (100% -/- 40%) x 2,7%. U kunt immers ook maar 60% van alle btw aftrekken.

Bijtelling privégebruik auto

De fiscale spelregels voor de bijtelling privégebruik auto zijn afhankelijk van uw ondernemingsvorm: bent u directeur-grootaandeelhouder (dga) en opereert u vanuit een bv, dan wordt u voor het privégebruik van de auto belast in de loonbelasting. Bent u echter een ondernemer die opereert vanuit een eenmanszaak, vof, cv of maatschap, dan wordt u voor het privégebruik van de auto belast in de inkomstenbelasting. Voor de laatste categorie kan de bijtelling nooit méér bedragen dan de werkelijke kosten van de auto in dat jaar (inclusief afschrijving).

Voor de meeste auto’s die vanaf 2017 op kenteken zijn gezet, geldt een standaardbijtelling van 22% van de cataloguswaarde (inclusief btw en bpm). Alleen voor auto’s zonder CO2-uitstoot geldt nog een lagere bijtelling. De lage bijtelling is voor auto’s die sinds 2019 op kenteken zijn gezet, beperkt tot een deel van de cataloguswaarde (met uitzondering van auto’s op waterstof en op zonnecellen). Over het meerdere geldt de normale bijtelling van 22%.

Voor een nieuwe auto gelden in 2023 de volgende bijtellingspercentages en CO2-grenzen:

SCO2-uitstoot  Bijtelling 
0 (op batterij)  16% tot € 30.000, daarboven 22% 
0 (op waterstof of op zonnecellen)  16% onbeperkt 
Meer dan 0  22% 

U wordt in beginsel niet elk jaar met een nieuw bijtellingspercentage geconfronteerd. Een vastgesteld percentage blijft voor alle auto’s gedurende 60 maanden geldig. Pas na deze periode wordt de bijtelling vastgesteld aan de hand van de dan geldende percentages.

Let op! Een auto met datum eerste toelating tot de weg van uiterlijk 31 december 2016 krijgt na 60 maanden geen bijtelling van 22%, maar van 25%. Dit is alleen anders als het een elektrische auto betreft met een CO2-uitstoot van nul. Hiervoor wordt de bijtelling in 2023 19% tot een cataloguswaarde van € 30.000 en 25% over het meerdere.

Een bijtelling kan achterwege blijven indien u kunt bewijzen dat u op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé met de auto hebt gereden. Woon-werkkilometers worden voor de inkomstenbelasting gezien als zakelijk, ook als u thuis gaat lunchen. Voor de btw gelden die kilometers echter als privé.

Let op! Is uw auto ouder dan 15 jaar? Dan bedraagt de standaardbijtelling geen 22% van de cataloguswaarde, maar 35% van de waarde van de auto in het economisch verkeer.

Privéauto

De auto die u in privé aanschaft, heeft een aantal voordelen:

  • De auto blijft uw privé-eigendom.
  • Bij verkoop van de auto realiseert u in privé mogelijk een onbelaste winst. Het is echter ook mogelijk dat u een niet-aftrekbaar verlies lijdt.
  • U krijgt niet te maken met een bijtelling privégebruik auto.
  • Uw onderneming hoeft ook geen btw te betalen over de waarde van het privégebruik van de auto. De ondernemer in de inkomstenbelasting kan de auto voor de omzetbelasting tot het ondernemingsvermogen rekenen, ook als de auto voor de winstberekening tot het privévermogen is gerekend. Andersom kan dit ook. De keuze voor de omzetbelasting staat dus los van de keuze voor de inkomstenbelasting.
  • U kunt een belastingvrije onkostenvergoeding ontvangen van € 0,21 per zakelijke kilometer (of ten laste van uw winst brengen als u ondernemer in de inkomstenbelasting bent).
  • Bent u dga, dan kunt u mogelijk ten laste van uw vrije ruimte nog een hogere onkostenvergoeding belastingvrij ontvangen. Deze mogelijkheid is afhankelijk van de hoogte van uw vrije ruimte en uw andere vergoedingen en verstrekkingen die zijn toegewezen aan de vrije ruimte.
  • Vanaf 1 juli 2020 krijgen particulieren die een elektrische auto aanschaffen subsidie. Voor nieuwe elektrische auto’s bedraagt deze in 2023 € 2.950, voor gebruikte € 2.000. De subsidie geldt alleen voor elektrische auto’s met een oorspronkelijke cataloguswaarde tussen € 12.000 en € 45.000 en een actieradius van minstens 120 kilometer. De auto mag niet tot het ondernemingsvermogen worden gerekend. Het budget voor nieuwe en voor gebruikte elektrische auto’s is in 2023 nog grotendeels beschikbaar. U kunt het nog beschikbare budget hier controleren. U kunt een deel van de btw op gebruik en onderhoud van de auto in aftrek brengen. Dit kan alleen als uw onderneming btw-belaste prestaties verricht. Verricht uw onderneming ook btw-vrijgestelde prestaties, dan zal geen aftrek van btw mogelijk zijn voor de verhouding vrijgestelde prestaties-totale prestaties.

De auto in privé brengt ook een aantal nadelen met zich mee:

  • U moet zelf in privé de aanschafkosten en alle overige autokosten betalen.
  • U kunt de gemaakte autokosten niet aftrekken van de winst van uw onderneming (met uitzondering van de onkostenvergoeding van €0,21/km die uw onderneming ten laste van de winst mag brengen voor uw zakelijke kilometers) en u kunt ook de afschrijving op de auto niet ten laste van de winst van uw onderneming brengen. De btw die u betaalt bij aanschaf van de auto kunt u niet in aftrek brengen, tenzij u de auto voor de btw als zakelijk aanmerkt. U kunt hiervoor kiezen, ook als u de auto voor de inkomstenbelasting als privé aanmerkt.

Let op! Als uw onderneming nagenoeg alle kosten van uw privéauto aan u vergoedt, kan uw privéauto door de Belastingdienst alsnog als auto van de zaak worden aangemerkt.

De keuze: zakelijk of privé?

Het antwoord op de vraag wat voordeliger is, de auto zakelijk of privé, is afhankelijk van allerlei, vaak niet precies bekende omstandigheden en factoren. Dit maakt het lastig om exact te berekenen wat voordeliger is. Toch is er wel een aantal grove vuistregels te geven. Zo is bij lage afschrijvingskosten of bij veel zakelijke kilometers een privéauto over het algemeen voordeliger. Maak echter geen ondoordachte keuze. Wij kunnen aan de hand van alle gegevens een berekening van de voordeligste variant voor u maken.

Overbrengen naar privé?

Staat een auto eenmaal op de zaak, dan kunt u als ondernemer in de inkomstenbelasting deze in beginsel niet overbrengen naar privé. Overbrengen naar privé kan wel als er fiscaal sprake is van een zogenaamde bijzondere omstandigheid. Daarvan is niet vaak sprake. Een bijzondere omstandigheid is bijvoorbeeld een wetswijziging of uitspraak waardoor u een andere keuze gemaakt zou hebben als u dit zou hebben geweten voordat u besliste de auto op de zaak te zetten. Of als u de auto helemaal niet meer zakelijk zou gebruiken (bijvoorbeeld omdat u een nieuwe auto koopt). Dan bent u zelfs verplicht de auto voortaan tot het privévermogen te rekenen. Deze overgang moet plaatsvinden voor de werkelijke waarde, waardoor u – afhankelijk van de fiscale boekwaarde – een boekwinst of -verlies realiseert. Ook voor de btw kan dit gevolgen hebben.

Ondernemers met een bv?

Een auto op naam van uw bv is in beginsel altijd zakelijk. Bij een bv is overbrengen naar privé wel mogelijk, zelfs als er geen bijzondere omstandigheden zijn. U kunt namelijk de auto altijd van uw bv aan uzelf als dga verkopen. Vervolgens kunt u zakelijke ritten voor de bv maken tegen een vergoeding van € 0,21/km.

Let op! Gezien de relatief lage onbelaste vergoeding van € 0,21 per kilometer en de hoge brandstofkosten zal de vergelijking tussen een auto zakelijk of privé in 2023 mogelijk anders uitvallen dan in andere jaren het geval was.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Hoge of lage WW-premie na omzetting in bv

By nieuws

Bent u van plan uw eenmanszaak voortaan te voeren vanuit een bv, dan moet u rekening houden met een aantal fiscale gevolgen van de omzetting in de bv. Een daarvan is de berekening van de WW-premie die volgens de Belastingdienst separaat berekend wordt voor de periode vóór oprichting en ná oprichting van de bv.

Herziening lage WW-premie

Rekenmachine

In beginsel bent u als werkgever de lage WW-premie verschuldigd als sprake is van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met uw werknemer. Maakt deze werknemer in een kalenderjaar echter meer dan 30% extra uren dan de in de arbeidsovereenkomst opgenomen uren, dan bent u met terugwerkende kracht alsnog de hoge WW-premie verschuldigd (herziening).

Let op! De hoge WW-premie bedraagt in 2023 7,64% en de lage WW-premie 2,64%. Als u met terugwerkende kracht alsnog de hoge WW-premie verschuldigd bent, kost dat dus 5% extra.

Tip! Als in de schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gemiddeld 35 uren of meer per week zijn opgenomen, hoeft u niet te herzien als de werknemer meer dan 30% extra uren maakt.

Berekening per werkgever

De berekening van de meer dan 30% extra uren gebeurt aan de hand van het aantal verloonde uren en de in de arbeidsovereenkomst opgenomen uren over het gehele kalenderjaar. Deze berekening vindt echter plaats per werkgever. Bij omzetting van uw eenmanszaak in een bv, is sprake van twee werkgevers. De bv wordt dan namelijk gezien als een nieuwe werkgever. Dit betekent dat de berekening van de meer dan 30% extra uren over twee perioden moet plaatsvinden. Een keer voor de periode vóór oprichting van de bv en een keer voor de periode ná oprichting van de bv. Dat dit niet altijd gunstig uitvalt, blijkt uit het volgende voorbeeld.

Voorbeeld

U heeft een werknemer in dienst met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 20 uur in de week. In de maanden mei, juni, juli, augustus en september werkt deze werknemer gedurende 21 weken 33 uur per week (overwerk). Over het gehele jaar verloont u voor deze werknemer dus 1.313 uren (31 weken x 20 uren + 21 weken x 33 uren), terwijl contractueel 1.040 uren (52 weken x 20 uren) zijn overeengekomen. Deze werknemer werkt over het gehele jaar 26,25% meer dan contractueel overeengekomen. U hoeft daarom niet met terugwerkende kracht alsnog de hoge WW-premie te betalen.

Als u echter in dit kalenderjaar uw onderneming inbrengt in een bv en de bv bij de notaris opricht op bijvoorbeeld 2 oktober 2023 is dat anders. Tot 2 oktober 2023 verloont u in uw eenmanszaak voor deze werknemer dan 1.053 uren (18 weken x 20 uren + 21 weken x 33 uren), terwijl contractueel 780 uren (39 weken x 20 uren) zijn overeengekomen. De werknemer werkt over deze periode 35% meer dan contractueel overeengekomen. Dat betekent dat u in uw eenmanszaak met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 alsnog de hoge WW-premie moet betalen tot en met september.

Tip! U kunt de hoge WW-premie uit het voorbeeld voorkomen door met uw werknemer overeen te komen dat de contracturen in de periode mei tot en met september worden uitgebreid van 20 naar 33 uren. In dat geval blijft u de lage WW-premie betalen, onder de voorwaarden dat tijdens de extra 13 uren hetzelfde werk wordt verricht onder dezelfde arbeidsvoorwaarden. Dit geldt in ieder geval in de jaren 2020 tot en met 2023. Vanaf 2024 is dit waarschijnlijk anders.

Let op! Het voorgaande is niet alleen een aandachtspunt bij omzetting van een eenmanszaak in een bv, maar kan ook spelen bij andere rechtsvormwijzigingen. Alleen als een rechtspersoon zijn rechtspersoonlijkheid behoudt bij de rechtsvormwijziging, ontstaat er geen nieuwe werkgever en  speelt het voorgaande dus geen rol. Dit is bijvoorbeeld het geval bij omzetting van een besloten vennootschap in een naamloze vennootschap of andersom.

Heeft u hier vragen over, neem dan contact op met een van onze adviseurs.

Btw over vergoeding voor waarneming tandarts?

By nieuws

Als u bij uw eigen tandarts niet terecht kunt, bijvoorbeeld in het weekend, is deze verplicht ervoor te zorgen dat u met spoedeisende klachten elders kunt aankloppen. Meestal wordt hiervoor een waarnemingspraktijk ingeschakeld. Onlangs kwam de vraag aan de orde of over de hiervoor verschuldigde vergoeding btw geheven dient te worden.

Aparte factuur

Tandarts

In een zaak die speelde voor de rechtbank Gelderland verrichtte een waarnemingspraktijk behandelingen voor spoedgevallen van een aantal tandartsen in de regio. Daartoe was de praktijk buiten de normale openingstijden geopend. De tandartsen waarvoor de waarnemingsdienst werd verricht, ontvingen hiervoor een aparte factuur. De patiënten betaalden na afloop van de behandeling zelf het voor de behandeling in rekening gebrachte bedrag.

Wel of geen btw?

Bij het antwoord op de vraag of over de waarnemingsdienst zelf btw moest worden geheven, was volgens de rechtbank van belang dat er sprake was van verschillende diensten die aan verschillende afnemers in rekening werden gebracht. De waargenomen tandartsen waren namelijk geen partij bij de gesloten behandelovereenkomst met de patiënt.

Geen bijkomende dienst

De rechtbank was dan ook van mening dat niet gezegd kon worden dat de waarnemingsvergoeding voor de btw als bijkomende dienst moest worden gezien van de behandeling door de tandarts. Het was ook niet kunstmatig om beide diensten voor de omzetbelasting te splitsen. 

Waarnemingsdienst niet vrijgesteld

De waarnemingsdienst was als afzonderlijke dienst evenmin zelf vrijgesteld van btw. Deze dienst heeft namelijk niet ‘de bescherming van de gezondheid of genezing door middel van diagnose en behandeling van ziekten of andere gezondheidsproblemen’ tot doel. De rechtbank oordeelde dan ook dat over de vergoeding voor het waarnemen van de praktijk gewoon btw geheven diende te worden.

Advieswijzer Scholing en Personeel 2023

By nieuws

Heeft u personeel in dienst dat een opleiding volgt? Dan komt u mogelijk in aanmerking voor de subsidieregeling Praktijkleren. Ook is er onder bepaalde voorwaarden een financiële bijdrage mogelijk vanuit een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor uw branche. Daarnaast bestaan er diverse subsidies, zoals de STAP-subsidie en SLIM-subsidie. In deze advieswijzer worden de regelingen uitgelegd.

Subsidieregeling Praktijkleren

Administratie

De subsidieregeling Praktijkleren is bedoeld om werkgevers te stimuleren praktijkleerplaatsen aan te bieden. U ontvangt een tegemoetkoming voor de kosten die u als werkgever maakt voor de begeleiding van een leerling of student. Tevens kunt u een tegemoetkoming krijgen voor de loon- en begeleidingskosten voor een promovendus of een technologisch ontwerper in opleiding (toio).

De subsidieregeling richt zich vooral op:

  • kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt voor wie toegang tot de arbeidsmarkt een probleem is;
  • studenten die een opleiding volgen in sectoren waar een tekort ontstaat aan gekwalificeerd personeel;
  • wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor de Nederlandse kenniseconomie.

Voor welke leerlingen kunt u subsidie aanvragen?

U komt niet voor elke leerling die bij u werkt voor subsidie in aanmerking. De regeling geldt voor de volgende doelgroepen:

  • Leerlingen die een leer-werktraject volgen in het vmbo, gericht op het behalen van een startkwalificatie op het niveau van een basisberoepsopleiding. Het als leer-werktraject ingerichte 3e en 4e leerjaar van de opleiding komen in aanmerking voor de subsidie.
  • Leerlingen die een bbl-opleiding (beroepsbegeleidende leerweg) in het mbo volgen of beroepspraktijkvorming (BPV) voor de kwalificatie van de opleiding volgen.
  • Leerlingen die een bbl-opleiding volgen in het MBO in een van de sectoren landbouw, horeca of recreatie. Deze subsidie e komt boven op de gewone bbl-subsidie voor het mbo of de 
  • Studenten die een duale of deeltijd hbo-opleiding Techniek, Gezondheidszorg, Gedrag en Maatschappij of Landbouw en Natuurlijke omgeving volgen, gericht op een volledig diploma. Het gaat hierbij om opleidingen die een praktijkdeel als verplicht onderdeel kennen. Voor andere hbo-opleidingen bestaat geen recht op de subsidie. 
  • Promovendi en technologisch ontwerpers in opleiding (toio’s) die tijdelijk zijn aangesteld of een arbeidsovereenkomst hebben bij een universiteit of een instituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) of de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
  • Promovendi en toio’s die in dienst van een privaatrechtelijke rechtspersoon promotieonderzoek doen of een opleiding tot technologisch ontwerper volgen. Voorwaarde is wel dat ze dit doen op basis van een tussen de rechtspersoon en de universiteit gesloten overeenkomst.
  • Leerlingen in het laatste schooljaar van het Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) die onderwijs volgen in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel of in een leer-werktraject binnen het uitstroomprofiel ‘vervolgonderwijs’.
  • Leerlingen die in het laatste jaar van het Praktijkonderwijs (PRO) zitten.
  • Leerlingen die een vmbo-entreeopleiding volgen. Het moet gaan om een basisberoepsgerichte leerweg in het voortgezet onderwijs die is ingericht als entreeopleiding en wordt verzorgd als beroepsbegeleidende leerweg.

Let op! Afstudeerstages, derde leerweg- en EVC-trajecten komen niet in aanmerking voor subsidie.

Tip! Sommige buitenlandse opleidingen komen ook in aanmerking voor subsidie als deze vergelijkbaar zijn met een Nederlandse opleiding voor mbo (bbl) of hbo (duaal/deeltijd in de sectoren Techniek, Gezondheidszorg, Gedrag en Maatschappij of Landbouw en Natuurlijke omgeving). U dient dan wel in het bezit te zijn van een verklaring dat de buitenlandse opleiding vergelijkbaar is. Deze verklaring kunt u aanvragen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

Wat is een praktijkleerplaats?

De subsidie wordt, met uitzondering van promovendi en toio’s, toegekend per gerealiseerde praktijkleerplaats. Voor het vmbo, mbo-bbl, entreeopleiding vmbo, VSO en PRO wordt onder een gerealiseerde praktijkleerplaats verstaan: het aantal weken waarin in de periode 1 augustus tot en met 31 juli daadwerkelijk onderricht in de praktijk van het beroep plaatsvindt. Om voor de maximale subsidie in aanmerking te komen, dient minimaal 40 weken onderricht in de praktijk in het studiejaar te hebben plaatsgevonden.

Voor het hbo wordt onder een gerealiseerde praktijkleerplaats verstaan: het aantal weken waarin in de periode 1 september tot en met 31 augustus daadwerkelijk onderricht in de praktijk van het beroep plaatsvindt. Om voor de maximale subsidie in het HBO in aanmerking te komen, dient minimaal 42 weken begeleiding in de praktijk te hebben plaatsgevonden in het studiejaar. Elke week waarin begeleiding is gegeven, telt mee. Het maakt hierbij niet uit op hoeveel dagen in die week begeleiding is gegeven. Een week waarin geen begeleiding is gegeven, bijvoorbeeld door ziekte of vakantie, telt niet mee als gerealiseerde praktijkleerplaats. Het subsidiebedrag wordt dan naar rato verlaagd. 

De hoogte van de subsidie voor een promovendus of toio is afhankelijk van het aantal maanden (maximaal 12) maal de arbeidsduur per week (maximaal 36) waarin de werkgever de loonkosten betaalt.

Let op! De regeling zou in 2022 stoppen, maar is verlengd tot het schooljaar 2022-2023. Op basis van een evaluatie zal een vervolgregeling worden vastgesteld. Hoe de vervolgregeling eruit komt te zien, is nog niet bekend (bij redactiesluiting).

Voorwaarden voor subsidie

Om in aanmerking te komen voor de subsidie, moet u een erkend leerbedrijf zijn voor vmbo’ers/ mbo’ers, bepaalde leerlingen uit het VSO/PRO en leerlingen uit de entreeopleiding vmbo. Als het gaat om hbo’ers, promovendi en toio’s, moet u door een onderwijsinstelling zijn aangemerkt als een onderneming die een goede begeleiding geeft. Daarnaast moet u voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • Er is een geldige, gedateerde en ondertekende overeenkomst. Dit is bij vmbo, promovendus of toio een leer-werkovereenkomst, bij VSO en PRO een stageovereenkomst, bij mbo-bbl en hbo een praktijkleerovereenkomst.
  • De beroepsopleiding van de leerling valt binnen de doelgroepen waarvoor de subsidie geldt.
  • De beroepsopleiding richt zich op een volledig diploma.
  • De beroepsopleiding is opgenomen in het Centraal register beroepsopleidingen (Crebo) voor mbo of het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) voor hbo.
  • De beroepsopleiding voldoet aan de kwaliteitsnormen die de onderwijswetgeving voorschrijft.

U hoeft geen volledig jaar begeleiding te geven om voor subsidie in aanmerking te komen. Voor het vmbo en mbo, de entreeopleiding vmbo en PRO/VSO gelden nog de volgende aanvullende voorwaarden:

Niveau  Voorwaarden 
vmbo 3e en 4e leerjaar  – buitenschools praktijkgedeelte met minimaal 640 klokuren en maximaal 1280 klokuren per studiejaar
– in elke schoolweek binnenschools onderricht
mbo-bbl  – minimaal 200 begeleide onderwijsuren per studiejaar door de onderwijsinstellingen
– praktijkgedeelte minimaal 610 klokuren per studiejaar 
entreeopleiding vmbo  – minimaal 200 begeleide onderwijsuren
– minimaal 610 klokuren beroepspraktijkvorming 
PRO/VSO  – minimaal 640 klokuren beroepspraktijkvorming
– minimaal één dag per week binnenschools onderwijs
– maximaal vier stagedagen per week
– duur van de stage is maximaal 50% van de uren dat onderwijs wordt verzorgd 

Administratieve verplichtingen

Om in aanmerking te komen voor de subsidie, moet u de volgende gegevens in uw administratie vastleggen:

  • een getekende en gedateerde overeenkomst;
  • een aanwezigheidsregistratie van de deelnemer bij de beroepspraktijkvorming. U kunt bijvoorbeeld gebruikmaken van uw digitale tijdschrijfsysteem, een presentielijst of een geldig arbeidscontract in combinatie met een verzuimregistratie;
  • een administratie waaruit de begeleiding van de deelnemer blijkt. Door middel van een projecturenregistratie of een digitaal tijdschrijfsysteem kunt u de daadwerkelijke uren laten zien;
  • een administratie waaruit blijkt hoe en welke kwalificaties van de beroepsvorming zijn behaald. Hierbij moet u denken aan een werkboek van de leerling en gespreks-, beoordelings- en evaluatieverslagen; en
  • een kopie van het diploma.

Hoogte van de subsidie

Omdat de subsidie afhankelijk is van het aantal subsidieaanvragen en het beschikbare budget, is de hoogte van de subsidie voor het studiejaar 2022/2023 nog niet zeker. De verdeling van de beschikbare subsidie vindt jaarlijks plaats na afloop van het studiejaar over alle werkgevers die tijdig een aanvraag hebben ingediend én voldoen aan de eisen voor de subsidie. Het subsidiebedrag is gemaximeerd op € 2.700 per praktijkleerplaats.

Aanvraag van de subsidie

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voert de regeling uit. De subsidie geldt per studiejaar. U vraagt de subsidie aan na afloop van het studiejaar door middel van een digitaal aanvraagformulier. Voor het studiejaar 2022/2023 kunt u de subsidie vanaf 2 juni 2023 09:00 tot en met uiterlijk 15 september 2023 (vóór 17.00 uur) aanvragen. Aanvragen die later door RVO.nl worden ontvangen, komen niet in aanmerking voor subsidie.

Tip! Om het digitale aanvraagformulier in te vullen, heeft u eHerkenning (minimaal niveau 3) nodig. Voorkom dat u te laat beschikt over eHerkenning en vraag deze indien nodig tijdig aan.

Let op! RVO.nl kan nog tot vijf jaar na het studiejaar waarvoor subsidie is verstrekt controles uitvoeren. U heeft dan ook de plicht om alle relevante documenten te bewaren tot vijf jaar na afloop van het studiejaar waarvoor subsidie is verstrekt.

Financiële bijdrage van O&O-fondsen

Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen kunnen financieel bijdragen aan de scholing van werknemers in hun branche. Deze fondsen worden meestal in het leven geroepen door de werkgevers- en werknemersorganisaties in een bepaalde branche en worden gevuld met bijdragen van aangesloten bedrijven. Afspraken hierover worden gemaakt in bijvoorbeeld cao’s. Alle O&O-fondsen hebben loopbaanadviseurs in dienst die kunnen helpen bij scholings- en opleidingstrajecten voor uw werknemers. Sommige O&O-fondsen bieden ook zelf cursussen aan of ontwikkelen scholingsprojecten voor de branche. Wilt u een financiële bijdrage van het O&O-fonds ontvangen, neem dan contact op met uw brancheorganisatie, want de exacte mogelijkheden en voorwaarden verschillen per sector.

Tip! Bekijk hier een overzicht van alle erkende O&O-fondsen.

SLIM-subsidie

Sinds maart 2020 is er een subsidie voor werkgevers voor het verder laten ontwikkelen van werknemers in het mkb en grootbedrijven in landbouw, horeca of recreatie. Een bedrijf wordt voor deze regeling als mkb-bedrijf aangemerkt als er minder dan 250 personen werkzaam zijn en bovendien de jaaromzet niet meer dan € 50 mln. bedraagt en/of het jaarlijkse balanstotaal niet meer dan € 43 mln. bedraagt.

De subsidie kent afzonderlijke voorwaarden voor individuele mkb-ondernemingen, samenwerkingsverbanden in het mkb en grootbedrijven. De subsidie kan aangevraagd worden voor toekomstige activiteiten, zoals het opstellen van een ontwikkelplan waaruit de scholingsbehoefte van de onderneming blijkt, loopbaan- of ontwikkeladviezen en voor het aanbieden van praktijkleerplaatsen.

De hoogte van de maximale subsidie varieert per doelgroep en bedraagt voor de individuele middelgrote mkb-ondernemers 60% van de subsidiabele kosten tot maximaal € 25.000, behoudens landbouwbedrijven; daarvoor geldt een maximum van € 20.000.

De eerste termijn van 2023 voor de aanvraag van de subsidie voor individuele mkb-ondernemingen is inmiddels gesloten. Een tweede termijn staat gepland voor 1 september 2023 09:00 tot 28 september 2023 17.00 uur. Voor samenwerkingsverbanden in het mkb en het grootbedrijf in de landbouw-, horeca- of recreatiesector loopt de termijn van aanvraag in 2023 van 1 juni tot 27 juli 2023 (17.00 uur). Voor meer informatie over de voorwaarden voor de subsidie en de aanvraag zie: www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

STAP-subsidie in plaats van scholingsaftrek

Tot en met 2021 konden particulieren die zelf een opleiding betaalden onder voorwaarden scholingskosten aftrekken. Dat is per 2022 niet meer mogelijk.

In plaats daarvan kunnen werkenden en niet-werkenden tussen de 18 en de pensioengerechtigde leeftijd dit jaar maximaal € 1.000 STAP-budget aanvragen voor een opleiding. Andere voorwaarden voor het verkrijgen van het budget zijn dat de opleidingen in het STAP-register moeten zijn opgenomen en op zijn vroegst vier weken na aanvraag mogen starten. Het UWV betaalt het bedrag, bij toekenning van de subsidie, rechtstreeks aan de opleider. 

De volgende aanvraagperiode start op 3 juli 2023! Ben er op tijd bij, want de praktijk leert dat het budget per aanvraagperiode snel op is.

Let op! In de Voorjaarsnota is voorgesteld om de STAP-subsidie per 2024 af te schaffen.

Daarnaast kunnen werkenden en niet-werkenden met maximaal mbo2-niveau gratis gebruikmaken van advies van een loopbaanadviseur. Hiervoor is een budget beschikbaar van 2,1 miljoen euro in 2023 en op is op.

Tip! Bent u werkgever? Houd er dan rekening mee dat de werknemer deze subsidie kan aanvragen. Desgewenst kunt u deze aanvullen met een vergoeding. Voor zover het gaat om een opleiding of cursus voor het huidige beroep of voor een beroep in de toekomst, kunt u deze aanvulling belastingvrij vergoeden of verstrekken onder de gerichte vrijstelling van de WKR.

Tijdelijke subsidieregeling Nederland leert door

Per 1 maart 2023 is de subsidieregeling Nederland leert door gestopt.

Overige Regelingen

Regionale maatregelen

In een groot aantal regio’s en branches zijn er specifieke regionale maatregelen om scholing te stimuleren. Ga dan ook na of uw gemeente of branche wellicht een bruikbare regeling heeft. 

Opleidingskosten in mindering op transitievergoeding

Eindigt de arbeidsovereenkomst met een werknemer en moet de werkgever een transitievergoeding betalen? Dan kunnen opleidingskosten verrekend worden met de transitievergoeding. Hiervoor gelden naast elkaar de volgende voorwaarden:

  • de scholing moet gericht zijn op bredere inzetbaarheid van de werknemer buiten de eigen organisatie;
  • de werknemer heeft vooraf schriftelijk ingestemd met de verrekening; en
  • de kosten moeten in redelijke verhouding staan tot het doel.

Studiekostenbeding mag niet meer

Als gevolg van de wet implementatie EU-richtlijn Transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden is een werkgever sinds augustus 2022 verplicht op een aantal punten meer zekerheid en duidelijkheid te verschaffen aan de werknemer. Tevens geldt er nog een aantal andere aandachtspunten die hieronder weergegeven zijn. 

Een studiekostenbeding voor bepaalde opleidingen is niet langer toegestaan. Dit is aan de orde als:

  • het scholing betreft voor een functie waarvoor de werknemer is aangenomen; en
  • de scholing verplicht is op grond van de wet of de cao. 

Is aan deze twee voorwaarden voldaan, dan moet de scholing kosteloos zijn, de studietijd moet als arbeidstijd worden aangemerkt en de scholing moet zo veel als mogelijk in de reguliere werktijd plaatsvinden. Denk bij een wettelijk verplichte opleiding aan een opleiding op grond van de Arbowet.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

€ 12 miljard toegekend aan projecten SDE++

By nieuws

Via de SDE++ regeling is voor 2022 het maximale budget van ongeveer € 12 miljard aan subsidie toegekend aan projecten. Er was voor het jaar 2022 fors meer SDE++ subsidie vrijgemaakt. De SDE++ regeling is bedoeld voor projecten inzake duurzame energie en vermindering van de CO2-uitstoot.

Werkelijke uitgaven lager

Windmolens

De subsidie is toegekend aan ruim 1.600 projecten. De werkelijke uitgaven zullen naar verwachting lager uitvallen, omdat energie- en CO2-prijzen hoger kunnen uitvallen of projecten niet doorgaan. 

Afvang en opslag CO2

De meeste SDE++ subsidie gaat naar projecten inzake de afvang en opslag van CO2. Ruim € 6,7 miljard gaat dan ook naar projecten die CO2 opslaan in lege gasvelden op de Noordzee. 

SDE++ 2023 later van start

De start van de aanvraag voor SDE++ subsidie voor dit jaar gaat later van start, namelijk in september 2023. Reden is dat gewacht moet worden op goedkeuring door de Europese Commissie. Goedkeuring is nodig, omdat dit jaar binnen SDE++ voor het eerst gewerkt wordt met een systeem waarbij een minimaal bedrag voor een specifieke categorie gereserveerd wordt, zoals voor hoge temperatuur warmte. Door dit systeem komen technieken die op de korte termijn minder kosteneffectief zijn, maar die op de lange termijn wel noodzakelijk zijn voor de energietransitie, ook aan bod.

Brief met betaalinformatie Belastingdienst

By nieuws

De Belastingdienst stuurt voortaan nieuwe brieven met betaalinformatie waarin staat hoe u uw belastingen en toeslagen kunt betalen. U ontvangt geen brieven met acceptgiro’s meer omdat het betalen van belastingen en toeslagen per acceptgiro vanaf 1 juni 2023 niet meer mogelijk is.

Betaalinformatie

Rekenmachine

De brieven die de Belastingdienst stuurt, zien er anders uit dan u gewend bent. De titel van de brief is altijd ‘Betaalinformatie’. Daarnaast vindt u in de brief of u in 1 keer of in meerdere termijnen kunt betalen en ook of dit via een automatische incasso kan. In een blauw blok in de brief ziet u hoeveel u moet betalen, naar welk rekeningnummer u dit moet overmaken, welk betalingskenmerk u daarbij moet gebruiken en wanneer het bedrag op de rekening van de Belastingdienst moet staan.

Let op! De Belastingdienst gebruikt meestal rekeningnummer NL86INGB0002445588. De Belastingdienst heeft echter meerdere rekeningnummers. Ziet u een ander rekeningnummer in het blauwe blok staan, controleer dan hier of dit een rekeningnummer van de Belastingdienst is.

Betalen zonder acceptgiro

Vanaf 1 juni 2023 kunt u nog op drie manieren betalen aan de Belastingdienst:

  • via mobiel of internetbankieren
  • via een overboekingskaart van uw bank
  • via een automatische incasso

Betalen via een automatische incasso is mogelijk voor voorlopige aanslagen inkomstenbelasting, de zorgverzekeringswet en vennootschapsbelasting. Daarnaast kunt u ook uw motorrijtuigenbelasting via een automatische incasso betalen. U moet de Belastingdienst wel machtigen via een machtigingsformulier voor de automatische incasso.

Tip! De brief met betaalinformatie bevat sinds kort ook de terug te betalen toeslagen. Het toevoegen van de te ontvangen toeslagen aan deze brief staat nog op de planning van de Belastingdienst.

Wanneer bezit u fiscaal gezien een onderneming?

By nieuws

Ondernemers in de inkomstenbelasting hebben recht op tal van fiscale ondernemersfaciliteiten. U moet dan wel fiscaal kwalificeren als onderneming. Wanneer is er in fiscaal opzicht sprake van een onderneming? Welke factoren zijn daarvoor bepalend?

Urencriterium

Handen

Om in aanmerking te komen voor een aantal ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek, is het van belang dat u voldoet aan het urencriterium. U voldoet aan dit criterium als u minstens 1.225 uur per jaar in uw bedrijf werkt én minstens de helft van uw werkzame tijd aan uw bedrijf besteedt. Deze laatste eis geldt overigens niet voor starters.

Let op! Om recht te hebben op de mkb-winstvrijstelling, hoeft u niet te voldoen aan het urencriterium.

Winst of resultaat uit overige werkzaamheden?

Een andere voorwaarde voor bijvoorbeeld de zelfstandigenaftrek is dat u winst uit uw onderneming heeft. Bent u geen ondernemer en heeft u wel eigen inkomsten, maar niet uit dienstbetrekking, dan is er meestal sprake van resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). U heeft dan dus ook geen recht op ondernemersfaciliteiten. 

Onderneming of niet?

Onlangs diende de rechtbank Zeeland-West-Brabant zich uit te spreken over de vraag of de inkomsten die een belastingplichtige genereerde met haar website, aangemerkt moesten worden als winst uit onderneming of als ROW. De belastingplichtige was van mening dat er sprake was van een onderneming en dat zij dus recht had op een aantal ondernemersfaciliteiten. De  inspecteur vond dat er geen sprake was van een onderneming.

Argumenten

Uit de feiten bleek dat er met de website alleen maar verlies was geleden. Het ontwikkelen van de site had weliswaar erg veel tijd gekost, maar van forse investeringen was geen sprake. Ook was er maar één betalende afnemer geweest en was de omzet vrijwel nihil. Verder was het ondernemersrisico te verwaarlozen. De rechter deelde dan ook de mening van de inspecteur en stelde de fiscus in het gelijk.

Let op! Dat er bij de start van een onderneming veel uren worden gemaakt en er desondanks weinig omzet wordt gedraaid, betekent op zich nog niet dat er geen sprake kan zijn van een onderneming. Dit hangt af van het totaalplaatje, aldus de rechtbank.

Heeft u vragen over de fiscale ondernemersfaciliteiten? Neem dan contact met ons op, wij adviseren u graag.