Skip to main content
Category

nieuws

Beperking revisierente bij afkoop lijfrente wordt wettelijk vastgelegd

By nieuws

Als u een lijfrente afkoopt, moet u soms revisierente betalen. Bent u arbeidsongeschikt en wilt u derhalve uw lijfrente (deels) afkopen, dan geldt voor deze situatie een gedeeltelijke vrijstelling voordat u revisierente moet betalen. Deze mogelijkheid bestond al, maar wordt nu wettelijk vastgelegd.

Afkoop lijfrente

Rolstoel

Een lijfrente wordt vaak aangeschaft om een pensioentekort aan te kunnen vullen. Onder voorwaarden zijn de betaalde premies van de lijfrente aftrekbaar. Bij afkoop van de lijfrente, u neemt uw lijfrente dus eerder op dan (fiscaal) is afgesproken, betaalt u belasting over de afkoopsom. Voor de te betalen belasting is bepalend welk deel van de premies u heeft afgetrokken. Daarnaast betaalt u ook revisierente, onder meer omdat u door de aftrek van premies uitstel van belastingbetaling heeft genoten.

Vrijstelling arbeidsongeschiktheid

Als u arbeidsongeschikt raakt, gaat dit vaak gepaard met een terugval in inkomen. De wetgever heeft daarom bepaald dat in die gevallen de revisierente bij afkoop van een lijfrente gematigd wordt. Dit is al bij besluit geregeld, maar wordt nu wettelijk vastgelegd, zo blijkt uit de Fiscale Verzamelwet 2024.

Let op! U moet kunnen aantonen dat u arbeidsongeschikt bent via een verklaring van een arts of doordat u aannemelijk maakt dat u vanwege uw arbeidsongeschiktheid een periodieke uitkering ontvangt of binnenkort gaat ontvangen.

Alleen boven maximum

Het bedrag dat u bij arbeidsongeschiktheid uit de lijfrente op mag nemen, mag in 2023 in principe niet hoger zijn dan € 45.722. Een hoger bedrag kan ook, als het maar niet hoger is dan uw gemiddelde inkomen van de voorgaande twee jaren, waarbij u maximaal met een inkomen van € 128.810 in 2022 en € 114.866 in 2021 rekening moet houden. 

Let op! Is uw afkoopbedrag hoger dan het maximumbedrag, dan betaalt u revisierente over het meerdere.

Nabetaling te lage UWV-uitkering bij loonkostensubsidie

By nieuws

De uitkeringen aan werkgevers voor de Ziektewet (ZW) en Wet Arbeid en Zorg (WAZO) voor werknemers met een loonkostensubsidie blijken te hoog of te laag berekend. Het UWV gaat de gemaakte fouten herstellen.

Compensatie door UWV bij no-riskpolis of zwangerschaps- en bevallingsverlof

Rekenmachine

Als werkgever betaalt u bij ziekte of verlof van een werknemer het loon door. Als deze werknemer een no-riskpolis heeft of met zwangerschaps- en bevallingsverlof is, compenseert het UWV de werkgever met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) of de Wet Arbeid en Zorg (WAZO). Krijgt u voor deze werknemer loonkostensubsidie van de gemeente, dan compenseert het UWV alleen dat deel van het loon dat u zelf betaalt, de zogenaamde loonwaarde.

Herstelactie na verkeerde berekening

Door een aantal problemen bij het UWV zijn deze uitkeringen echter verkeerd berekend. In het softwarepakket dat gemeenten gebruiken, bleek dat door een fout onjuiste loonwaardepercentages te worden berekend. Zonder de juiste percentages is het voor het UWV niet mogelijk om de juiste loonkostensubsidie te verrekenen (bij samenloop van een ZW- of WAZO-uitkering). Daarnaast bleek ook dat andere gegevens van werknemers vanuit de gemeenten niet goed zijn verwerkt door het UWV en dat niet altijd de juiste koppeling van gegevens plaatsvond. Daardoor waren in sommige gevallen de loonkostensubsidie-gegevens niet bij UWV bekend.

Let op! Het UWV is inmiddels gestart met een herstelactie.

Geen terugvordering te hoge uitkering, wel correctie lopende uitkeringen

Het UWV gaat de te hoog uitgevallen uitkeringen die nog lopen corrigeren naar het juiste bedrag. De te hoge uitkeringen zullen niet worden teruggevorderd. Was de uitkering te laag, dan herstelt het UWV deze uitkering en wordt u als werkgever gecompenseerd. Het UWV verwacht dat het in totaal € 423.000 aan werkgevers moet nabetalen. Als dit voor u het geval is, wordt u daarover individueel geïnformeerd.

Lager forfait voor aandeel VvE en derdenrekening notaris in box 3

By nieuws

Een aandeel in het vermogen van een reservefonds van een VvE valt in box 3 in de categorie overige bezittingen. Hiervoor geldt in 2023 een forfaitair rendement van 6,17%. Hetzelfde geldt voor een aandeel in geld dat op een derdengeldrekening bij een notaris staat. Het kabinet wil voor beide zaken hier verandering in aanbrengen.

Vermogensrechten tegen 6,17%

Rekenmachine

Aandelen in het vermogen van een reservefonds van een VvE en in het vermogen op een derdengeldrekening bij een notaris zijn vermogensrechten. Deze vermogensrechten vallen onder de box 3-heffing vanaf 2023 in de categorie overige bezittingen. Hiervoor geldt in 2023 een forfaitair rendement van 6,17%.

Meestal op bank- of spaarrekening

Uit onderzoek in de systemen van de Belastingdienst komt naar voren dat 99,92% van de middelen van VvE’s en meer dan 99% van derdengelden bij een notaris op bank- of spaarrekeningen staan. Het rendement op deze vermogensrechten past daarom beter bij de categorie banktegoeden. Voor de categorie banktegoeden is het forfaitair rendement voor 2023 voorlopig vastgesteld op 0,36%. Het definitieve forfaitaire rendement wordt pas begin 2024 bekend.

Categorie banktegoeden tegen (voorlopig) 0,36%

Het kabinet wil deze vermogensrechten onder de categorie banktegoeden brengen. De verwachting is dat dit vanaf 2023 al mogelijk is. Er is hier nog wel een wetswijziging voor nodig waar zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer mee in moet stemmen. Als dat gebeurt, bedraagt uw rendement over deze vermogensrechten in box 3 in 2023 geen 6,17% maar 0,36% (voorlopig percentage, het definitieve percentage volgt in 2024).

Tip! De staatssecretaris lijkt het logisch dat vergelijkbare situaties ook onder de categorie banktegoeden worden ondergebracht. Bent u daarom direct rechthebbende tot geld dat wordt aangehouden op een bank- of spaarrekening, maar staat dit geld niet direct aan u ter beschikking? Dan kunt u mogelijk, na inwerkingtreding van de wetswijziging, ook een beroep doen op het lagere rendement van de categorie banktegoeden.

Let op! Deze plannen moeten nog worden goedgekeurd door de Tweede en Eerste Kamer.

Advieswijzer Auto: zakelijk of privé? 2023

By nieuws

Zet ik de auto op de zaak of houd ik hem liever privé? Wat is fiscaal de beste optie? Wat zijn voor mij de belangrijkste voor- en nadelen van zakelijk rijden en wat weegt dan het zwaarst? Vragen waar veel ondernemers mee worstelen. In deze advieswijzer zetten we een aantal regels voor u op een rij, zodat u voor uzelf gemakkelijker de balans kunt opmaken.

Rekensom is niet eenvoudig

Auto

Het is niet eenvoudig om te beoordelen wat voordeliger is: een auto op de zaak of in privé rijden. De beoordeling is namelijk afhankelijk van een groot aantal factoren, zoals de hoogte van de afschrijvingen, de onderhoudskosten, de verzekeringskosten, de motorrijtuigenbelasting, eventuele financieringskosten, de CO2-uitstoot van de auto, het aantal in een jaar te rijden privé- en zakelijke kilometers en de btw-gevolgen. Als u deze gegevens helder voor ogen zou hebben, kunt u berekenen wat het voordeligst is. Over het algemeen zijn deze gegevens echter niet volledig bekend en zal van schattingen moeten worden uitgegaan. De werkelijkheid kan dan afwijken van de berekeningen. Vervolgens moet u ook nog rekening houden met belastingtarieven en inkomensafhankelijke heffingskortingen, die ook nog eens regelmatig wijzigen.

Let op! Bent u ondernemer in de inkomstenbelasting, dan mag u doorgaans kiezen of u de auto tot uw ondernemingsvermogen rekent of tot uw privévermogen. Die keuze heeft u echter niet als u maar maximaal 500 kilometer per jaar privé met de auto rijdt. U moet de auto dan verplicht tot het ondernemingsvermogen rekenen. Rijdt u minder dan 10% van het aantal kilometers zakelijk, dan moet u de auto verplicht tot het privévermogen rekenen.

De rechtbank in Groningen heeft in 2019 beslist dat u een auto waarmee meer dan 500 km zakelijk wordt gereden, toch als ondernemingsvermogen aan kunt merken. De rechtbank achtte niet van belang dat minder dan 10% zakelijk werd gereden. In hoger beroep heeft het gerechtshof Leeuwarden begin 2021 echter beslist dat toch vereist is dat minstens 10% van het aantal gereden kilometers zakelijk moet zijn om de auto als ondernemingsvermogen aan te kunnen merken. De Hoge Raad heeft over deze zaak niet geoordeeld.

Auto van de zaak

De auto van de zaak heeft een aantal voordelen:

  • Als u de auto tot het ondernemingsvermogen rekent, worden de aanschaf- en alle overige (auto)kosten betaald door uw onderneming.
  • U kunt de overige autokosten (denk aan bijvoorbeeld onderhoud, brandstof, verzekering, motorrijtuigenbelasting, maar ook financiering-, parkeer- en waskosten) aftrekken van de winst van uw onderneming en bovendien jaarlijks de afschrijving op de auto ten laste van de winst brengen.
  • Voor auto’s zonder CO2-uitstoot op waterstof of zonnecellen heeft u recht op milieu-investeringsaftrek (zie hierna). Dat geldt onder omstandigheden ook voor de eventuele laadpaal.

Tip! Schaft uw onderneming in 2023 een auto met een CO2-uitstoot van 0 gr/km aan, dan geldt een bpm-vrijstelling. Deze vrijstelling blijft nog tot en met 2024 in stand. Voor auto’s met een CO2-uitstoot van 0 gr/km geldt bovendien in 2023 een vrijstelling motorrijtuigenbelasting. Ook deze vrijstelling blijft tot en met 2024 in stand. Bedraagt de CO2-uitstoot van uw plug-inhybride maximaal 50 gr/km, dan betaalt u in 2023 de helft van het tarief dat voor een gewone personenauto geldt. Ook dit voordeel blijft tot en met 2024 in stand.

Schaft u in 2023 een milieuvriendelijke auto aan en rekent u deze tot het ondernemingsvermogen, dan komt u mogelijk in aanmerking voor de milieu-investeringsaftrek (MIA). De MIA geldt in 2023 alleen nog voor een waterstofpersonenauto en voor een personenauto op zonnecellen met een CO2-uitstoot van 0 gr/km. Voor een waterstofpersonenauto geldt tot een investeringsbedrag van € 75.000 ook de VAMIL (willekeurige afschrijving tot 75%). Er gelden verschillende aftrekpercentages en er zijn maxima gesteld aan de in aanmerking te nemen investeringsbedragen.

Soort auto  MIA %  Maximaal in aanmerking te nemen investeringsbedrag  VAMIL 
Waterstofpersonenauto 
(eventueel incl. laadstatio) 
45%  € 75.000  ja 
Zonnecel-personenauto  36%  € 100.000  nee 

De auto van de zaak brengt ook een aantal nadelen met zich mee:

  • Bij verkoop van de auto realiseert uw onderneming mogelijk een belaste winst. Het kan echter ook dat u een aftrekbaar verlies realiseert.
  • Als u de auto van de zaak ook privé gebruikt, krijgt u in de meeste gevallen te maken met een bijtelling privégebruik auto.
  • Uw onderneming moet btw betalen over de waarde van het privégebruik auto. Kunt u dit privégebruik niet bepalen, dan geldt in de regel dat de te betalen btw 2,7% van de catalogusprijs (inclusief btw en bpm) bedraagt. Na het vierde jaar van aanschaf of ingeval bij de aanschaf geen recht op aftrek van btw bestond, is dit 1,5%.

Let op! Verricht uw onderneming ook btw-vrijgestelde prestaties, dan kan sowieso een deel van de btw niet in aftrek worden gebracht. Verricht u bijvoorbeeld voor 40% vrijgestelde prestaties, dan kan ook 40% van de btw niet in aftrek worden gebracht. Ook de niet-aftrekbare btw vanwege het privégebruik wordt dan naar rato verminderd. Bij 40% vrijgestelde prestaties is de correctie dan niet 2,7%, maar 60% (100% -/- 40%) x 2,7%. U kunt immers ook maar 60% van alle btw aftrekken.

Bijtelling privégebruik auto

De fiscale spelregels voor de bijtelling privégebruik auto zijn afhankelijk van uw ondernemingsvorm: bent u directeur-grootaandeelhouder (dga) en opereert u vanuit een bv, dan wordt u voor het privégebruik van de auto belast in de loonbelasting. Bent u echter een ondernemer die opereert vanuit een eenmanszaak, vof, cv of maatschap, dan wordt u voor het privégebruik van de auto belast in de inkomstenbelasting. Voor de laatste categorie kan de bijtelling nooit méér bedragen dan de werkelijke kosten van de auto in dat jaar (inclusief afschrijving).

Voor de meeste auto’s die vanaf 2017 op kenteken zijn gezet, geldt een standaardbijtelling van 22% van de cataloguswaarde (inclusief btw en bpm). Alleen voor auto’s zonder CO2-uitstoot geldt nog een lagere bijtelling. De lage bijtelling is voor auto’s die sinds 2019 op kenteken zijn gezet, beperkt tot een deel van de cataloguswaarde (met uitzondering van auto’s op waterstof en op zonnecellen). Over het meerdere geldt de normale bijtelling van 22%.

Voor een nieuwe auto gelden in 2023 de volgende bijtellingspercentages en CO2-grenzen:

SCO2-uitstoot  Bijtelling 
0 (op batterij)  16% tot € 30.000, daarboven 22% 
0 (op waterstof of op zonnecellen)  16% onbeperkt 
Meer dan 0  22% 

U wordt in beginsel niet elk jaar met een nieuw bijtellingspercentage geconfronteerd. Een vastgesteld percentage blijft voor alle auto’s gedurende 60 maanden geldig. Pas na deze periode wordt de bijtelling vastgesteld aan de hand van de dan geldende percentages.

Let op! Een auto met datum eerste toelating tot de weg van uiterlijk 31 december 2016 krijgt na 60 maanden geen bijtelling van 22%, maar van 25%. Dit is alleen anders als het een elektrische auto betreft met een CO2-uitstoot van nul. Hiervoor wordt de bijtelling in 2023 19% tot een cataloguswaarde van € 30.000 en 25% over het meerdere.

Een bijtelling kan achterwege blijven indien u kunt bewijzen dat u op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé met de auto hebt gereden. Woon-werkkilometers worden voor de inkomstenbelasting gezien als zakelijk, ook als u thuis gaat lunchen. Voor de btw gelden die kilometers echter als privé.

Let op! Is uw auto ouder dan 15 jaar? Dan bedraagt de standaardbijtelling geen 22% van de cataloguswaarde, maar 35% van de waarde van de auto in het economisch verkeer.

Privéauto

De auto die u in privé aanschaft, heeft een aantal voordelen:

  • De auto blijft uw privé-eigendom.
  • Bij verkoop van de auto realiseert u in privé mogelijk een onbelaste winst. Het is echter ook mogelijk dat u een niet-aftrekbaar verlies lijdt.
  • U krijgt niet te maken met een bijtelling privégebruik auto.
  • Uw onderneming hoeft ook geen btw te betalen over de waarde van het privégebruik van de auto. De ondernemer in de inkomstenbelasting kan de auto voor de omzetbelasting tot het ondernemingsvermogen rekenen, ook als de auto voor de winstberekening tot het privévermogen is gerekend. Andersom kan dit ook. De keuze voor de omzetbelasting staat dus los van de keuze voor de inkomstenbelasting.
  • U kunt een belastingvrije onkostenvergoeding ontvangen van € 0,21 per zakelijke kilometer (of ten laste van uw winst brengen als u ondernemer in de inkomstenbelasting bent).
  • Bent u dga, dan kunt u mogelijk ten laste van uw vrije ruimte nog een hogere onkostenvergoeding belastingvrij ontvangen. Deze mogelijkheid is afhankelijk van de hoogte van uw vrije ruimte en uw andere vergoedingen en verstrekkingen die zijn toegewezen aan de vrije ruimte.
  • Vanaf 1 juli 2020 krijgen particulieren die een elektrische auto aanschaffen subsidie. Voor nieuwe elektrische auto’s bedraagt deze in 2023 € 2.950, voor gebruikte € 2.000. De subsidie geldt alleen voor elektrische auto’s met een oorspronkelijke cataloguswaarde tussen € 12.000 en € 45.000 en een actieradius van minstens 120 kilometer. De auto mag niet tot het ondernemingsvermogen worden gerekend. Het budget voor nieuwe en voor gebruikte elektrische auto’s is in 2023 nog grotendeels beschikbaar. U kunt het nog beschikbare budget hier controleren. U kunt een deel van de btw op gebruik en onderhoud van de auto in aftrek brengen. Dit kan alleen als uw onderneming btw-belaste prestaties verricht. Verricht uw onderneming ook btw-vrijgestelde prestaties, dan zal geen aftrek van btw mogelijk zijn voor de verhouding vrijgestelde prestaties-totale prestaties.

De auto in privé brengt ook een aantal nadelen met zich mee:

  • U moet zelf in privé de aanschafkosten en alle overige autokosten betalen.
  • U kunt de gemaakte autokosten niet aftrekken van de winst van uw onderneming (met uitzondering van de onkostenvergoeding van €0,21/km die uw onderneming ten laste van de winst mag brengen voor uw zakelijke kilometers) en u kunt ook de afschrijving op de auto niet ten laste van de winst van uw onderneming brengen. De btw die u betaalt bij aanschaf van de auto kunt u niet in aftrek brengen, tenzij u de auto voor de btw als zakelijk aanmerkt. U kunt hiervoor kiezen, ook als u de auto voor de inkomstenbelasting als privé aanmerkt.

Let op! Als uw onderneming nagenoeg alle kosten van uw privéauto aan u vergoedt, kan uw privéauto door de Belastingdienst alsnog als auto van de zaak worden aangemerkt.

De keuze: zakelijk of privé?

Het antwoord op de vraag wat voordeliger is, de auto zakelijk of privé, is afhankelijk van allerlei, vaak niet precies bekende omstandigheden en factoren. Dit maakt het lastig om exact te berekenen wat voordeliger is. Toch is er wel een aantal grove vuistregels te geven. Zo is bij lage afschrijvingskosten of bij veel zakelijke kilometers een privéauto over het algemeen voordeliger. Maak echter geen ondoordachte keuze. Wij kunnen aan de hand van alle gegevens een berekening van de voordeligste variant voor u maken.

Overbrengen naar privé?

Staat een auto eenmaal op de zaak, dan kunt u als ondernemer in de inkomstenbelasting deze in beginsel niet overbrengen naar privé. Overbrengen naar privé kan wel als er fiscaal sprake is van een zogenaamde bijzondere omstandigheid. Daarvan is niet vaak sprake. Een bijzondere omstandigheid is bijvoorbeeld een wetswijziging of uitspraak waardoor u een andere keuze gemaakt zou hebben als u dit zou hebben geweten voordat u besliste de auto op de zaak te zetten. Of als u de auto helemaal niet meer zakelijk zou gebruiken (bijvoorbeeld omdat u een nieuwe auto koopt). Dan bent u zelfs verplicht de auto voortaan tot het privévermogen te rekenen. Deze overgang moet plaatsvinden voor de werkelijke waarde, waardoor u – afhankelijk van de fiscale boekwaarde – een boekwinst of -verlies realiseert. Ook voor de btw kan dit gevolgen hebben.

Ondernemers met een bv?

Een auto op naam van uw bv is in beginsel altijd zakelijk. Bij een bv is overbrengen naar privé wel mogelijk, zelfs als er geen bijzondere omstandigheden zijn. U kunt namelijk de auto altijd van uw bv aan uzelf als dga verkopen. Vervolgens kunt u zakelijke ritten voor de bv maken tegen een vergoeding van € 0,21/km.

Let op! Gezien de relatief lage onbelaste vergoeding van € 0,21 per kilometer en de hoge brandstofkosten zal de vergelijking tussen een auto zakelijk of privé in 2023 mogelijk anders uitvallen dan in andere jaren het geval was.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Advieswijzer Dga-taks lenen bij vennootschap (Wet excessief lenen) 2023

By nieuws

Op 1 januari 2023 is de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap in werking getreden. Deze wet regelt grofweg dat de dga die te veel heeft geleend bij de eigen bv, hierover belasting betaalt. Er geldt een drempel van € 700.000. Voor toepassing van deze drempel kan echter meer dan alleen een lening aan de dga meetellen. Verder zijn ook uitzonderingen op de regel mogelijk. Het eerste meetmoment is 31 december 2023. U heeft daarom nog even om te beoordelen wat de wet voor uw situatie betekent en of u nog actie kunt/moet ondernemen.

Voor wie geldt de nieuwe wet?

Euro

De Wet excessief lenen bij eigen vennootschap kan van toepassing zijn op iedereen:

  • die een zogenaamd aanmerkelijk belang heeft in een of meer vennootschap(pen), én
  • die schulden heeft aan die vennootschap(pen) en/of waarvan de partner of zogenaamde verbonden personen of hun partners schulden hebben aan die vennootschap(pen).

Grofweg heeft iemand een aanmerkelijk belang als diegene:

  • minimaal 5% van de aandelen bezit, en/of
  • het recht heeft om 5% van de aandelen te verwerven, en/of
  • winstbewijzen heeft die betrekking hebben op ten minste 5% van de jaarwinst of ten minste 5% van wat bij liquidatie wordt uitgekeerd.

Met een directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) wordt doorgaans iemand bedoeld die op grond van voorgaande regels een aanmerkelijk belang heeft. Een dga kan dus geraakt worden door deze wet.

Tip! De regels om te bepalen of iemand een aanmerkelijk belang heeft, kunnen complex zijn. Zo kunt u bijvoorbeeld ook een aanmerkelijk belang hebben in een vennootschap waarin u niet direct de aandelen bezit, maar wel indirect via een andere vennootschap. U kunt dus een aanmerkelijk belang hebben in meerdere vennootschappen. Overleg met een van onze adviseurs of in uw situatie sprake is van een aanmerkelijk belang, in welke vennootschappen en hoe de regels in uw geval uitwerken.

Let op! Deze advieswijzer concentreert zich met name op een aanmerkelijk belang in een bv. Een aanmerkelijk belang kan echter ook in andere entiteiten worden gehouden. Denk bijvoorbeeld aan een deelgerechtigheid in een open fonds voor gemene rekening of een lidmaatschapsrecht in een coöperatie of een aandeel in een andere (Nederlandse of buitenlandse) vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld. Ook in die situaties kan de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap van toepassing zijn.

Schulden hoger dan € 700.000 van dga én partner

Een dga met schulden aan zijn bv die hoger zijn dan € 700.000 kan met de gevolgen van de wet te maken krijgen. Het gaat hierbij niet alleen om de schulden van de dga zelf, maar ook om de schulden van de fiscale partner van de dga. Om te beoordelen of de € 700.000 wordt overschreden, worden de schulden van de dga en de fiscale partner bij elkaar opgeteld. Heeft u naast een schuld ook nog een vordering op de bv, dan worden die twee niet gesaldeerd; er wordt dus puur naar de schulden gekeken!

Let op! Heeft u en/of uw fiscale partner een aanmerkelijk belang in meer bv’s, dan moet u de schulden die u en uw fiscale partner hebben aan al die bv’s bij elkaar optellen. Alleen als het totaal niet hoger is dan € 700.000, krijgt u niet met de gevolgen van de wet te maken. U kunt dus niet maximaal € 700.000 per bv lenen, maar tezamen met uw fiscale partner maximaal € 700.000 van al uw bv’s tezamen.

Voorbeeld

U heeft een aanmerkelijk belang in bv X en een aanmerkelijk belang in bv Y. U heeft van beide bv’s geld geleend. Bij bv X bedraagt uw schuld € 350.000, bij bv Y € 500.000. Tezamen bedragen uw schulden meer dan € 700.000. Als u niets doet, moet u straks belasting betalen over een bedrag van € 150.000 (€ 850.000 minus € 700.000).

Ook indirecte schulden en andere rechten

Bij het inventariseren van uw schulden moet u letten op alle civielrechtelijke schuldverhoudingen en verplichtingen. Ook de indirecte schulden tellen mee.

Let op! Kan de dga en/of zijn fiscale partner alleen een externe financiering krijgen als de bv borg staat? Dan telt deze lening ook mee voor de vraag of de schulden boven de € 700.000 uitkomen. Kan de dga en/of zijn fiscale partner wel een externe financiering krijgen zonder borg, maar zorgt borgstelling door de bv voor betere voorwaarden, dan telt de lening niet mee.

Tip! Overleg met een van onze adviseurs of in uw situatie mogelijk civielrechtelijke schuldverhoudingen en verplichtingen aanwezig zijn en hoe u om moet gaan met borgstelling door de bv.

Ook schulden van verbonden personen

Hebben uw bloed- of aanverwanten in de rechte lijn schulden aan uw bv, dan moet u deze schulden bij uzelf meetellen voor het deel van hun schulden dat boven de € 700.000 uitkomt.

Bloed- en aanverwanten in de rechte lijn zijn kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen enzovoort en ouder, grootouder en overgrootouders enzovoort van uw en/of uw fiscale partner. 

Voorbeeld

Heeft bijvoorbeeld uw kind € 600.000 geleend van uw bv, dan hoeft u niets mee te tellen. Bedraagt de schuld van uw kind aan uw bv echter € 800.000, dan telt u € 100.000 mee voor de beoordeling of u boven de drempel van € 700.000 komt. Heeft u zelf € 650.000 bij uw bv geleend, dan betekent dit dus dat u over € 50.000 belasting moet betalen (€ 650.000 + € 100.000 -/- € 700.000).

Tip! Dit geldt niet als uw bloed- of aanverwant zelf een aanmerkelijk belang heeft in uw bv. Uw bloed- of aanverwant moet dan zelf beoordelen in hoeverre de wet op hem/haar van toepassing is. Voor uw beoordeling telt de schuld van uw bloed- of aanverwant dan niet mee.

Voorbeeld

Heeft uw kind uit het vorige voorbeeld een aanmerkelijk belang in uw bv, dan telt de € 100.000 niet bij u mee. U betaalt dan dus geen belasting. Uw kind moet echter over € 100.000 (€ 800.000 -/- € 700.000) belasting betalen.

Uitzondering voor eigenwoningschulden

Voor eigenwoningschulden geldt een uitzondering. Deze tellen niet mee voor de beoordeling of u schulden heeft aan uw bv(’s) boven € 700.000. Het moet hierbij echter wel gaan om een schuld die voldoet aan de wettelijke bepalingen om renteaftrek te krijgen in de inkomstenbelasting. Bovendien moet een recht van hypotheek verstrekt zijn aan de bv.

Let op! Is geen hypotheek verstrekt, dan telt de lening wel mee. Dat geldt ook als wel hypotheek verstrekt is, maar de lening niet voldoet aan de wettelijke bepalingen voor renteaftrek in de inkomstenbelasting. Is wel hypotheek verstrekt, maar is het inschrijvingsbedrag van die hypotheekverstrekking lager dan de lening? Dan telt het deel van de lening boven dit inschrijvingsbedrag ook mee.

Tip! Bestond uw eigenwoningschuld aan de bv op 31 december 2022 al, dan geldt de voorwaarde dat hypotheek verstrekt moet zijn, niet. Deze schulden hoeven dus alleen aan de wettelijke bepalingen te voldoen om renteaftrek te krijgen in de inkomstenbelasting.

Voorbeeld

U heeft een schuld bij uw bv van € 500.000 die u heeft gebruikt voor aanschaf van uw eigen woning. Daarnaast heeft u nog € 500.000 bij uw bv geleend voor andere zaken. De lening voor uw eigen woning voldoet aan de wettelijke bepalingen voor renteaftrek in de inkomstenbelasting. U heeft geen hypotheek verstrekt voor deze schuld aan uw bv. Als deze schuld aan de bv op 31 december 2022 al bestond, heeft u geen last van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap. De eigenwoningschuld telt namelijk niet mee voor de beoordeling en de andere lening is lager dan € 700.000. Als de schuld na 31 december 2022 is verstrekt, moet u straks over een bedrag van € 300.000 belasting betalen (€ 500.000 + € 500.000 -/- € 700.000).

Tip! De uitzondering voor eigenwoningschulden geldt ook voor schulden van bloed- of aanverwanten in de rechte lijn. Zijn dit eigenwoningschulden die voldoen aan de hiervoor beschreven voorwaarden, dan tellen deze schulden dus niet bij u mee.

Peildatum 31 december 2023

Op 31 december 2023 wordt voor de eerste keer gepeild of uw schulden hoger zijn dan € 700.000 of niet. Dit uiteraard met inachtneming van alle regels die hiervoor gelden en die we hiervoor (deels) beschreven. Zijn uw schulden op dit moment nog hoger dan € 700.000, dan kunt u dus nu nog in actie komen. Overleg met onze adviseurs wat uw mogelijkheden zijn.

Tip! Voor de beoordeling van de grens van € 700.000 mag u vorderingen die u heeft op uw bv(’s) niet salderen met schulden die u heeft aan uw bv(’s). Mogelijk kan het daarom verstandig zijn om vóór 31 december deze vorderingen en schulden officieel met elkaar te verrekenen. Overleg daarover met een van onze adviseurs.

Belastingtarief

U bent over het surplus boven de € 700.000 belasting verschuldigd in box 2. Het tarief in box 2 bedraagt in 2023 26,9%. Vanaf 2024 zullen twee tarieven in box 2 van toepassing zijn. Over de eerste € 67.000 aan box 2-inkomen (voor fiscale partner het dubbele bedrag) zal 24,5% zijn verschuldigd, over het meerdere 31%.

Gevolgen bij latere aflossing schuld

Heeft u in 2023 of een van de volgende jaren belasting betaald over het deel van uw schulden boven de € 700.000, dan wordt de drempel van € 700.000 met dit deel van uw schulden verhoogd. Dit voorkomt dat u elk jaar opnieuw over het surplus boven de € 700.000 moet afrekenen. Een latere aflossing op deze schulden leidt dan tot een negatief inkomen in box 2. Dit negatieve inkomen wordt verrekend met andere positieve inkomsten in box 2 in dat jaar of leidt tot een verlies in box 2. Dit verlies kan vervolgens verrekend worden met box 2-inkomen van het voorafgaande jaar of met box 2-inkomen van de zes opvolgende jaren.

Voorbeeld

U heeft een aanmerkelijk belang in een bv en op 31 december 2023 een schuld van € 850.000 aan deze bv. In uw aangifte inkomstenbelasting 2023 bent u hierover 26,9% over € 150.000 (€ 850.000 minus € 700.000) is € 40.350 belasting verschuldigd. Als u in 2024 € 150.000 aflost op de schuld (en er in dat jaar geen ander inkomen uit box 2 is) ontstaat een verlies in box 2 van € 150.000. Dit verlies kunt u volledig verrekenen met de winst uit 2023, waardoor de in 2023 betaalde belasting van € 40.350 wordt teruggegeven. Over 2023 zult u het echter wel eerst moeten betalen.

Tip! Wilt u meer weten over de gevolgen van een latere aflossing in uw situatie, bespreek dit dan met een van onze adviseurs.

Schulden tot € 700.000

Bedragen de schulden minder dan € 700.000, dan kunt u nog steeds een risico lopen op belastingheffing, omdat de Belastingdienst meent dat sprake is van een verkapte dividenduitkering. De Belastingdienst moet dit wel aannemelijk kunnen maken. Zorg daarom dat uw leningen altijd schriftelijk in een overeenkomst met zakelijke voorwaarden zijn vastgelegd. De bewijspositie van de Belastingdienst wordt dan een stuk lastiger.

Alleen fiscale werking

Als uw bv wordt geconfronteerd met de gevolgen van deze nieuwe wet en dus belasting moet betalen over het surplus boven € 700.000, dan heeft dat alleen fiscale gevolgen. Met andere woorden: de schuld blijft wel gewoon bestaan. U mag de schuld ook in uw aangifte inkomstenbelasting blijven opvoeren.

Tot slot

De Wet excessief lenen kan voor een ongewenste afrekening op 31 december 2023 zorgen. Heeft u, uw partner of met u verbonden personen schulden aan uw bv? Overleg dan met een van onze adviseurs welke gevolgen de wet voor u kan hebben.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Rechter mag kosten naheffing parkeerbelasting niet verminderen

By nieuws

Kosten die berekend worden bij een naheffing van parkeerbelasting moet u gewoon betalen. Ook als die kosten in verhouding tot de te betalen parkeerbelasting erg hoog zijn.

Dit volgt uit een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden, die daarmee een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel vernietigde.

Kosten naheffing parkeerbelasting

Parkeren

Als u geen of te weinig parkeerbelasting betaalt, loopt u het risico dat er een naheffing parkeerbelasting volgt. Als een dergelijke naheffing volgt, wordt het tarief voor de parkeerduur van één uur in rekening gebracht, tenzij aannemelijk is dat er langer geparkeerd is. Tevens moet de overtreder een bedrag aan kosten betalen.

Wanverhouding?

In bovengenoemde zaak had een automobilist te laat de verschuldigde parkeerbelasting betaald en moest hij € 67,30 aan parkeerbelasting plus kosten betalen. Het te betalen bedrag kwam overeen met maar liefst 224 maal de gederfde belasting. De vraag was derhalve of er daarom sprake was van een wanverhouding, die ertoe moest leiden dat de naheffing zou worden verminderd.

Hof: kosten zijn geen sanctie

Volgens het Hof dient de naheffing niet verminderd te worden. Uit een eerder arrest van de Hoge Raad is namelijk duidelijk geworden dat de kosten niet aangemerkt kunnen worden als een sanctie. Bovendien mag de Gemeentewet, waarop de naheffing was gebaseerd, niet getoetst worden aan het evenredigheidsbeginsel.

Tijdens de zitting kwamen belanghebbende en de gemeente overeen dat de naheffing vanwege bijzondere omstandigheden toch moest komen te vervallen. Dit neemt niet weg dat nu duidelijk is dat een vermindering van kosten van een naheffing parkeerbelasting vanwege een mogelijke wanverhouding niet mogelijk is.

Advieswijzer Ontslagrecht 2023

By nieuws

In deze advieswijzer geven we u de stand van zaken met betrekking tot het ontslagrecht per 1 april 2023. Wanneer mag u iemand ontslaan, welke route moet u bewandelen en wat moet u vastleggen?

De volgende onderwerpen komen aan de orde:

  • Ontslagroute
  • Opzegtermijnen
  • Opzegverboden
  • Beëindigingsovereenkomst
  • Ontbindende voorwaarde
  • Direct ontslag
  • Overlijden werknemer

Ontslagroute

Juridisch

Welke route moet u als werkgever bewandelen om de arbeidsovereenkomst van een werknemer te beëindigen? Het UWV is de bevoegde instantie als het gaat om:

a. bedrijfseconomisch ontslag; en
b. ontslag door langdurige arbeidsongeschiktheid.

Andere, meer persoonlijk getinte redenen gaan via de kantonrechter. Bij de kantonrechter moet het gaan om de volgende redelijke ontslaggronden:

c. frequent verzuim werknemer;
d. disfunctioneren werknemer;
e. verwijtbaar handelen of nalaten werknemer;
f. werkweigering wegens ernstig gewetensbezwaar;
g. verstoorde arbeidsverhouding;
h. andere omstandigheden die van dien aard zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren;
i. een combinatie van meerdere van de bovengenoemde ontslaggronden (met uitzondering van de ontslaggrond werkweigering) die elk afzonderlijk geen voldragen ontslaggrond opleveren, maar die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

De laatste ontslaggrond, de zogenaamde cumulatiegrond ook wel i-grond genoemd, geldt vanaf 1 januari 2020.

De procedures bij het UWV en de kantonrechter kosten tijd. Deze proceduretijd kan volledig in mindering worden gebracht op de opzegtermijn. Wel moet minimaal een maand opzegtermijn overblijven. In de opzegbrief moet de werkgever de reden van de opzegging vermelden. Opzegging is alleen aan de orde na verkregen ontslagvergunning van het UWV. Bij een ontbindingsprocedure bepaalt de rechter zelf de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. Normaliter houdt hij daarbij rekening met de reguliere opzegtermijn. Is er echter sprake van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, dan kan de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per direct beëindigen.

Opzegtermijnen

Bij opzegging gaat het om een eenzijdig gerichte rechtshandeling van de ene partij ten opzichte van de andere partij. De opzegging hoeft niet door die andere partij te worden aanvaard. 
Voor zowel werkgever als werknemer gelden termijnen die ze bij de opzegging moeten hanteren. Als hoofdregel geldt dat opzegging tegen het einde van de maand dient plaats te vinden. Dit is slechts anders als in een schriftelijke overeenkomst of door het gebruik een andere dag is aangewezen.

Let op! Het niet in acht nemen van de juiste opzegtermijn, waardoor de arbeidsrelatie te vroeg eindigt – we spreken dan van een onregelmatige opzegging –, zorgt voor de verplichting het loon over de niet in acht genomen opzegtermijn te vergoeden. Dit staat bekend als het betalen van de gefixeerde schadevergoeding.

Bij een contract voor bepaalde tijd zonder tussentijds opzegbeding moeten beide partijen de volledige looptijd uitzitten. 

Let op! Wanneer gedurende de opzegtermijn helemaal geen loon verschuldigd is, omdat bijvoorbeeld na 104 weken de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte is geëindigd, kan toch aanspraak worden gemaakt op de gefixeerde schadevergoeding, dus het loon over de niet in acht genomen opzegtermijn.

De door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn is gerelateerd aan de duur van het dienstverband van de werknemer.

Duur dienstverband  Opzegtermijn
Korter dan 5 jaar  1 maand 
Tussen 5-10 jaar  2 maanden 
Tussen 10-15 jaar  3 maanden 
15 jaar of langer  4 maanden 

Bepalend voor de duur van de opzegtermijn, is de duur van het dienstverband op de dag van de opzegging. Voor de werknemer die het dienstverband wil opzeggen, geldt standaard een opzegtermijn van één maand. Wilt u hem aan een langere opzegtermijn houden, dan geldt voor u het dubbele, tot maximaal een jaar.

Voorbeeld

De opzegtermijn voor de werknemer bedraagt drie maanden. In dat geval bedraagt de door u in acht te nemen opzegtermijn zes maanden.

In een cao kan de door u in acht te nemen opzegtermijn weer worden bekort. Het is daarom van belang de toepasselijke cao erop na te slaan.

Opzegverboden

U kunt de arbeidsovereenkomst pas opzeggen na verkregen toestemming van het UWV. Er mag echter geen sprake zijn van een opzegverbod. Het UWV toetst bij de behandeling van ontslagaanvragen of hier sprake van is. De kantonrechter is niet bevoegd de arbeidsovereenkomst te ontbinden als er een wettelijk opzegverbod geldt, tenzij het ontbindingsverzoek niet gebaseerd is op bedrijfseconomische redenen en het geen verband houdt met de ziekte van de werknemer dan wel indien de arbeidsovereenkomst in het belang van de werknemer behoort te eindigen. Dit is alleen anders wanneer redelijkerwijs verwacht mag worden dat het opzegverbod binnen vier weken na de dag waarop het UWV op het verzoek beslist, niet meer geldt.

Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen de opzegverboden ‘tijdens’ en ‘wegens’. De volgende opzegverboden kunnen worden onderscheiden:

  • tijdens de eerste twee jaar van ziekte, tenzij het een werknemer betreft die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, want dan bedraagt het opzegverbod bij ziekte dertien weken (wordt per 1 juli 2023 bekort naar zes weken);
  • tijdens zwangerschap;
  • tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof en zes weken na de werkhervatting;
  • gedurende het vervullen van de dienstplicht of vervangende dienst;
  • de werknemer die lid is van de or of een personeelsvertegenwoordiging (pvt) of als secretaris is toegevoegd aan de or of personeelsvertegenwoordiging;
  • de werknemer die geplaatst is op een kandidatenlijst voor een or of pvt of korter dan twee jaar geleden daarvan lid is geweest;
  • de werknemer die lid is van een voorbereidingscommissie van een or;
  • de deskundige werknemer in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet;
  • tijdens de verlengde wachttijd, omdat u een loonsanctie opgelegd heeft gekregen van het UWV.

De ontslagbescherming van de functionaris voor de gegevensbescherming is te vinden in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het opzegverbod is gewijzigd van een opzegverbod ‘tijdens’ naar een opzegverbod ‘wegens’.

Beëindigingsovereenkomst

Het is ook mogelijk om als werkgever en werknemer onderling een schriftelijke beëindigingsovereenkomst te sluiten. De werknemer heeft daarna een bedenktijd van veertien dagen. De werkgever moet de werknemer hier expliciet – schriftelijk – op wijzen. Verzuimt de werkgever dit, dan wordt de bedenktermijn verlengd naar drie weken. Binnen deze bedenktermijn kan de werknemer buitengerechtelijk de beëindigingsovereenkomst ontbinden. Dit kan hij doen door dit de werkgever schriftelijk kenbaar te maken. Hij hoeft geen reden te geven voor de buitengerechtelijke ontbinding van de beëindigingsovereenkomst.

Voor een werknemer is het van belang zijn eventuele recht op een WW-uitkering zo veel mogelijk veilig te stellen. Daarom dienen de volgende elementen in de beëindigingsovereenkomst terug te vinden zijn: 

  • de werkgever heeft het initiatief genomen voor een beëindiging van het dienstverband;
  • de correcte opzegtermijn is gehanteerd (ter voorkoming van een benadelingshandeling);
  • er is geen sprake van verwijtbaarheid aan uw kant;
  • er is gekeken naar herplaatsingsmogelijkheden.

Overige zaken die in een beëindigingsovereenkomst kunnen worden opgenomen, zijn:

  • afstemming communicatie over vertrek werknemer richting derden;
  • geheimhoudingsbepaling;
  • bepaling inzake inleveren bedrijfseigendommen;
  • tegemoetkoming in juridische kosten (veelal een bedrag variërend van € 500 tot € 1.250). Dit geldt niet als de werknemer lid is van een vakbond of een rechtsbijstandsverzekering heeft waar hij een beroep op kan doen;
  • een outplacement- of opleidingsvergoeding;
  • tot wanneer en onder welke voorwaarden de werknemer de lease- of bedrijfsauto mag blijven rijden;
  • vervallen of terugbetalen van studiekosten;
  • hoogte van de ontslagvergoeding waarbij vaak de transitievergoeding als uitgangspunt dient;
  • getuigschrift en positieve referenties naar derden;
  • opheffing of matiging van een concurrentiebeding of omzetting ervan naar een relatiebeding;
  • vrijstelling van werk al dan niet met opname nog openstaande vakantiedagen;
  • wijzigen gegevens op sociale media per datum einde dienstverband;
  • een regeling inzake het vervallen dan wel handhaven van een eventueel concurrentiebeding;
  • uitbetaling eindafrekening waarbij het raadzaam is de emolumenten van de eindafrekening expliciet te benoemen;
  • een finale kwijtingsbepaling.

Ontbindende voorwaarde

U kunt als werkgever niet met uw werknemer overeenkomen dat de arbeidsovereenkomst eindigt als de werknemer in het huwelijk treedt of een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel wegens zwangerschap of bevalling van de werkneemster. Andere ontbindende voorwaarden worden soms wel toelaatbaar geacht. Denk hierbij aan het uitzendbeding. Schriftelijk wordt dan bedongen dat de overeenkomst van rechtswege eindigt doordat de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht door het uitzendbureau aan de inlener op verzoek van de inlener eindigt. Als u als inlener de uitzendkracht om wat voor reden ook terugstuurt naar het uitzendbureau, eindigt de tijdelijke arbeidsovereenkomst automatisch.

De geldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst wordt slechts bij uitzondering aanvaard en hangt af van de aard, inhoud en context van de voorwaarde. Rechters hechten er belang aan dat de voorwaarde schriftelijk is overeengekomen. De ontbindende voorwaarde moet gekoppeld zijn aan een objectief bepaalbare toekomstige gebeurtenis, waaraan geen verdere subjectieve beoordeling van u als werkgever (ook wel het ‘triggerverbod’ genoemd) te pas komt. Denk bijvoorbeeld aan het vereiste van het kunnen overleggen van een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) binnen een bepaalde nader omschreven periode. Het is raadzaam duidelijk vast te leggen wat het verband is tussen de aard en de inhoud van de functie en het kunnen beschikken over een VOG.

Een veelvoorkomende ontbindende voorwaarde is die waarbij in de arbeidsovereenkomst expliciet is opgenomen dat deze eindigt bij het bereiken van de AOW-leeftijd door de werknemer. Dit staat bekend als het pensioenontslagbeding. Een dergelijk beding is toelaatbaar, omdat er een groot maatschappelijk draagvlak bestaat voor de grens van de AOW-leeftijd als einde van het arbeidzaam leven. Dit houdt uiteraard ook verband met het feit dat er dan in principe recht bestaat op een AOW-uitkering.

Direct ontslag?

U kunt als werkgever in bepaalde gevallen de arbeidsovereenkomst per direct eindigen bij een dringende reden onder gelijktijdige mededeling van die dringende reden. Er hoeft in dat geval geen opzegtermijn in acht genomen te worden. In het spraakgebruik wordt gesproken over een ontslag op staande voet. Er gelden wel voorwaarden voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet:

  • er moet sprake zijn van een dringende reden;
  • die direct moet zijn meegedeeld;
  • én het ontslag moet direct worden gegeven.

Voorbeelden van dringende redenen voor u als werkgever zijn:

  • werkweigering van de werknemer;
  • wanneer de werknemer u of uw familieleden of huisgenoten mishandelt, grovelijk beledigt of op ernstige wijze bedreigt;
  • de werknemer is ongeschikt voor het werk.

Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet geldt dat u hoor en wederhoor moet toepassen. Uw werknemer moet de gelegenheid hebben gekregen een reactie te geven op de geconstateerde dringende reden.

Tip! Ga niet te lichtvaardig te werk bij een ontslag op staande voet, maar pas hoor en wederhoor toe en verzamel voldoende feiten.

Bij een ontslag op staande voet moet sprake zijn van:

  • een objectieve dringende reden; of
  • een subjectieve dringende reden.

Met een objectieve dringende reden wordt een gedraging bedoeld die door geen enkele andere werkgever getolereerd zou worden. Bij een subjectieve dringende reden gaat het erom dat de gedraging van de werknemer specifiek voor u als werkgever absoluut ontoelaatbaar is, gelet op de omstandigheden van het geval.

Is de werknemer het niet eens met het ontslag op staande voet en stapt hij naar de rechter (binnen 2 maanden na het gegeven ontslag op staande voet), dan kijkt de rechter voor de rechtsgeldigheid van het ontslag naar de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Dit betekent dat, afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden zoals de duur van het dienstverband, de genoten opleiding, eventuele eenzijdige werkervaring of de thuissituatie, bij de ene werknemer een ontslag op staande voet wél en bij de andere werknemer niet gerechtvaardigd kan zijn.

Ook wordt wel gekeken naar eventueel beleid dat u heeft opgesteld en of u dit beleid ook daadwerkelijk heeft gehandhaafd.

Stel nu dat achteraf bezien maar een deel van de dringende reden vast komt te staan, wat dan? Het gegeven ontslag is geldig als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • de wel vaststaande feiten moeten het ontslag rechtvaardigen;
  • het is aannemelijk dat de werkgever ook ten aanzien van de wel bewezen feiten ontslag zou hebben verleend;
  • het was voor de werknemer kenbaar dat ook het wel vaststaande feitencomplex voldoende reden vormde voor een ontslag op grond van een dringende reden.

Als de werknemer gaat procederen, loopt u het risico dat het ontslag op staande voet geen standhoudt en de arbeidsovereenkomst dus nog steeds doorloopt en u het loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, moet doorbetalen. U kunt het daarom ook anders aanpakken door het ontslag als een drukmiddel te gebruiken.

Tip! Het is toegestaan dat u de werknemer enige bedenktijd geeft om te beslissen of hij niet liever zelf ontslag neemt in plaats van ontslag te krijgen. De gedachte hierachter is dat daarmee de mogelijkheden worden vergroot voor het vinden van een andere, meer bevredigende oplossing dan ontslag op staande voet.

Ook kunt u de werknemer nog een beëindigingsovereenkomst aanbieden. Let er dan wel op dat u het ontslag op staande voet pas intrekt op het moment dat de wettelijke bedenktermijn is verstreken.

Overlijden werknemer

U bent, als uw werknemer komt te overlijden, verplicht aan de nagelaten betrekkingen van de werknemer een overlijdensuitkering te verstrekken. Deze overlijdensuitkering bestaat uit het loon dat de werknemer zou hebben ontvangen over de periode vanaf de dag na het overlijden tot en met één maand na de dag van het overlijden. Onder nagelaten betrekkingen wordt verstaan:

  • de achterblijvende echtgenoot/echtgenote; of
  • de achterblijvende geregistreerde partner; of
  • de achterblijvende ongehuwd samenwonende partner; of
  • de minderjarige kinderen; of
  • degene met wie de overledene in gezinsverband samenleefde en in wiens kosten van bestaan hij voorzag.

Let op! De overlijdensuitkering wordt alleen verstrekt aan de nagelaten betrekkingen met wie de overledene voor zijn overlijden feitelijk samenwoonde. Bij een scheiding van tafel en bed heeft de achtergebleven echtgenoot/echtgenote dus geen recht op een overlijdensuitkering.

Let op! De overlijdensuitkering wordt belasting- en premievrij uitbetaald (bruto = netto). U mag bij het overlijden belastingvrij drie maandsalarissen verstrekken, maar bent hiertoe wettelijk niet verplicht. Veelal is een dergelijke bepaling te vinden in een eventueel toepasselijke cao.

Postuum loon

Vaak bestaat er bij het overlijden nog recht op een stuk postuum loon voor dat gedeelte dat uw werknemer nog heeft gewerkt. Stel dat de werknemer op 11 augustus overlijdt, dan bestaat er nog recht op loon en op opgebouwde vakantiedagen tot de dag van overlijden. De werkgever zal moeten wachten met het overmaken hiervan tot er duidelijkheid bestaat wie de rechthebbenden hierop zijn. Dit zijn de erfgenamen. Dit kunnen overigens weer andere personen zijn dan de nagelaten betrekkingen.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Geen btw-aftrek voor herstel dak voor zonnepanelen

By nieuws

Als het dak van een woning hersteld wordt in het kader van een complete renovatie, kan de btw op die herstelkosten niet in aftrek worden gebracht vanwege het feit dat er ook zonnepanelen moeten kunnen worden geplaatst. Volgens de rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn de kosten van herstel dan niet uitsluitend gemaakt voor de levering van energie via zonnepanelen.

Btw zonnepanelen

Zonnepanelen

Tot dit jaar was de btw op zonnepanelen ook voor particulieren aftrekbaar, omdat ze voor de levering van energie als ondernemer kunnen worden aangemerkt. Sinds 2023 bedraagt het btw-tarief op zonnepanelen echter 0%. 

Herstelkosten

In bovenstaande zaak had een particulier het dak van zijn woning hersteld en een nieuw bijgebouw gerealiseerd om zonnepanelen te plaatsen. De btw op het herstel en de realisatie van het bijgebouw wilde hij in aftrek brengen, maar volgens de rechtbank was dit niet mogelijk. 

Btw aftrek woning

Voor aftrek van btw is een rechtstreeks en onmiddellijk verband nodig tussen de aftrek en de levering van energie. Voor een woning die zowel zakelijk als privé wordt gebruikt, moet uit de feiten en omstandigheden blijken dat de uitgave uitsluitend is gedaan vanwege de belastbare activiteit. Dit geldt ondanks het privégebruik en ongeacht de mate daarvan.

Geen rechtsreeks en onmiddellijk verband

Uit de stukken bleek dat de kosten voor de daken waren gemaakt in het kader van een volledige renovatie van de bestaande woning en de realisatie van het nieuwe bijgebouw. Deze kosten zouden dus hoe dan ook zijn gemaakt, ook zonder de plaatsing van zonnepanelen. Het rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de herstelkosten van het dak en de renovatie, was dus niet aanwezig.

Coronavirus-related tax debts: what are your options?

By nieuws

During the coronavirus crisis Dutch companies could opt to temporarily defer the payment of their tax debts. More than 266,000 entrepreneurs had to start paying off these debts from 1 October 2022. It has now become clear that over 103,000 of them are behind with their payments.

If you are struggling to meet your payment obligations, there may be options available to you. On the other hand, if you can afford to loosen your belt a little, it may make financial sense to pay off your debts early.

Payment scheme for coronavirus-related tax debts

Portemonnee

In October 2022 entrepreneurs had to start paying off any coronavirus-related tax debts that they had accrued. In principle, payments must be made monthly in equal instalments and you have up to five years to settle these debts. One condition of this payment scheme is that you keep up with the monthly payments. Another condition is that you file your tax returns (including for VAT and payroll tax) correctly and on time for any taxes arising from 1 October 2022 and make the corresponding payments promptly and in full.

Letter from Tax and Customs Administration

The Tax and Customs Administration is currently sending out letters to entrepreneurs who it believes are failing to comply with the conditions of the payment scheme. It is asking these entrepreneurs to make up any payment arrears as quickly as possible.

Please note: If you do not comply with the conditions of the payment scheme, the Tax and Customs Administration is entitled to withdraw the scheme. It will not take this action immediately. If you have not made up your payment arrears by April, you will receive another letter in mid-April. If you then fail to make up your payment arrears within 14 days, at some point from mid-May you will receive a decision from the Tax and Customs Administration withdrawing the payment scheme. The Tax and Customs Administration will then commence collection of the debt from mid-June 2023.

The payment scheme will not be withdrawn by the Tax and Customs Administration if you only fall behind with one instalment, provided that you are complying with the other conditions of the scheme. For the time being the Tax and Customs Administration is still taking an accommodating stance in such cases.

Options for coronavirus-related tax debts

If you are unable to comply with the conditions of the payment scheme, there are still options available to you. By taking advantage of these, you may be able to avoid the Tax and Customs Administration ultimately withdrawing the payment scheme. You can ask to pay off the debt over seven instead of five years, for example. It is also possible to request quarterly instead of monthly payments. Lastly, you also have the option of making a one-off request for a payment holiday of up to six months. However, this will mean that your subsequent monthly payments will be higher.

Please note: These options are also subject to certain conditions. Our advisors can provide you with relevant advice on these.

Options relating to current payment obligations

The Tax and Customs Administration is entitled to withdraw the payment scheme for your coronavirus-related tax debts if you fail to comply with your new payment obligations arising after 1 October 2022. For these tax debts it is not possible to obtain an additional deferment or arrange a payment scheme.

Tip: For tax debts accrued before 1 October 2022 it is, however, possible to obtain an additional deferment of payments, subject to certain conditions.

Rate of late payment interest rising

You pay late payment interest on your accrued coronavirus-related tax debts. For a while the rate of this interest was 0.01%, but it currently stands at 2%. On 1 July it will rise further to 3% and then to 4% on 1 January 2024. If you are able to pay off your coronavirus-related tax debts more quickly, you will therefore save a significant amount in interest. Almost 22,000 entrepreneurs have already opted for this solution and have paid off these debts in full. Of course, you do not have to pay them off completely to make interest savings. Even paying off a portion of the debt early will save you interest.

Let op bij verdeling aftrekposten in de aangifte inkomstenbelasting

By nieuws

Het is niet altijd het voordeligst om aftrekposten in de inkomstenbelasting toe te delen aan de partner met het hoogste inkomen. Tegenwoordig is juist toedeling aan de partner met het laagste inkomen steeds vaker voordeliger. Let daarop bij het indienen van uw aangifte inkomstenbelasting 2022.

Verdeling aftrekposten

Munten

In de aangifte inkomstenbelasting is het mogelijk om bepaalde aftrekposten naar keuze tussen partners te verdelen. Vroeger was dit een simpele rekensom, bij toedeling aan het hoogste inkomen leverde dat over het algemeen het meeste voordeel op. Het hoogste inkomen betaalde immers ook het hoogste tarief en de aftrek was dan ook mogelijk tegen dit hoogste tarief. Tegenwoordig is dit echter niet meer zo vanzelfsprekend.

Complexe tariefstructuur

Dit heeft te maken met de complexe tariefstructuur in de inkomstenbelasting. De te betalen belasting is namelijk niet alleen afhankelijk van het toegepaste belastingtarief (in 2022 grofweg 37,07% tot € 69.399 en 49,50% vanaf € 69.399), maar ook van de heffingskortingen en het tarief waartegen de aftrekposten aftrekbaar zijn.

Heffingskorting hoger bij lager inkomen

Zo kunnen de heffingskortingen hoger zijn bij een lager inkomen:

  • de algemene heffingskorting van maximaal € 2.888 daalt namelijk vanaf een inkomen uit werk en woning van € 21.317 in 2022 met 6,007%, en
  • de ouderenkorting van maximaal € 1.726 daalt vanaf een verzamelinkomen van € 38.464 in 2022 met 15%.

Aftrekposten tegen 40%

Daarnaast zijn onder meer de volgende aftrekposten in 2022 nog maar aftrekbaar tegen maximaal 40%:

  • aftrekbare kosten – waaronder hypotheekrente – voor de eigen woning,
  • aftrek van alimentatie, van ziektekosten en van giften.

Tip! Het aftrektarief is maximaal 40%. Dit betekent dat de aftrek tegen 40% gaat, als uw inkomen in 2022 onder het 49,50%-tarief valt. Valt uw inkomen in 2022 echter onder het 37,07%-tarief, dan vindt aftrek plaats tegen 37,07%.

Meest gunstige verdeling

De afbouw van de heffingskortingen en het aftrektarief van 40% zorgen ervoor dat het steeds vaker voordeliger kan zijn om de aftrekpost aan de partner met het laagste inkomen toe te delen. De berekening welke toedeling het meest gunstig is, is niet eenvoudig. Onze adviseurs zullen bij het verzorgen van uw aangifte inkomstenbelasting 2022 uiteraard de meest voordelige verdeling toepassen.

Let op! De aangifteprogrammatuur van de Belastingdienst past in de aangifte inkomstenbelasting 2022 voorlopig niet automatisch de meest gunstige verdeling toe. Staatssecretaris van Rij heeft laten weten dat de mogelijkheid om automatisch de meest gunstige verdeling toe te passen, in ieder geval tot 1 mei 2023 niet beschikbaar is.