Skip to main content
Category

nieuws

Massaalbezwaarprocedure voor belastingrente Vpb

By nieuws

Bezwaren tegen de belastingrente op aanslagen vennootschapsbelasting zijn aangewezen als massaal bezwaar. Het blijft wel noodzakelijk om tijdig een bezwaarschrift in te dienen.

Belastingrente Vpb in strijd met evenredigheidsbeginsel

Euro

Rechtbank Noord-Nederland oordeelde op 7 november 2024 dat de belastingrente die de Belastingdienst berekent over aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn veel bezwaarschriften tegen de belastingrente bij de Belastingdienst binnengekomen.

Aanwijzing massaal bezwaar

Om te zorgen voor een efficiënte en eenduidige afhandeling van deze bezwaarschriften heeft de staatssecretaris van Financiën (bij besluit van 7 februari 2025) de bezwaren tegen de vanaf 1 oktober 2020 in rekening gebrachte belastingrente voor de Vpb aangewezen als massaal bezwaar. Dit betekent dat de Belastingdienst nu nog geen uitspraak doet op deze bezwaren, maar deze aanhoudt.

De staatssecretaris heeft sprongcassatie – dit betekent dat het hoger beroep bij een gerechtshof wordt overgeslagen – tegen de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland ingesteld. Na de uitspraak van de Hoge Raad doet de Belastingdienst één gezamenlijke collectieve uitspraak op alle bezwaren.

Wel tijdig bezwaar maken!

Voorwaarde om te vallen onder het massaal bezwaar is dat u tijdig, dat wil zeggen binnen zes weken na dagtekening van de aanslag, bezwaar maakt tegen de belastingrente. U kunt nu dus niet achteroverleunen en de uitspraak van de Hoge Raad afwachten, maar u moet bij een aanslag met belastingrente wel in actie komen.

Let op! Maakte u bezwaar, maar deed de Belastingdienst al vóór 7 februari 2025 uitspraak op dit bezwaar? Dan valt u niet onder het massaal bezwaar. U moet dan in beroep bij de rechtbank om uw rechten veilig te stellen.

Zijn in uw bezwaar ook nog andere bezwaren opgenomen dan de belastingrente, dan doet de Belastingdienst op die andere bezwaren wel al een uitspraak. Wijst de Belastingdienst deze andere bezwaren (gedeeltelijk) af, dan kunt u in beroep bij de rechtbank.

Belastingrente andere belastingen

De aanwijzing massaal bezwaar geldt ook voor bezwaren tegen in rekening gebrachte belastingrente voor de bronbelasting, de solidariteitsbijdrage, de minimumbelasting en het winstaandeel.

Let op! Voor belastingrente voor alle andere belastingen geldt de aanwijzing massaal bezwaar echter niet. Bezwaren tegen de belastingrente op bijvoorbeeld een aanslag inkomstenbelasting houdt de Belastingdienst dus niet aan.

Andere werkwijze bij voorlopige aanslagen

Is op een voorlopige aanslag Vpb belastingrente berekend, dan geldt een andere werkwijze. Tegen de belastingrente op een voorlopige aanslag kunt u namelijk niet rechtstreeks in bezwaar. U moet eerst een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag indienen. De Belastingdienst wijst dit verzoek dan af en daartegen kunt u in bezwaar. Als dit bezwaar tijdig is gedaan, valt dit in de massaalbezwaarprocedure.

Let op! U kunt niet volstaan met alleen een bezwaar tegen de definitieve aanslag waarmee de voorlopige aanslag verrekend wordt. Als u dat doet, loopt de belastingrente die berekend is op de voorlopige aanslag namelijk niet in het bezwaar mee. U moet dus altijd ook een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag doen en tegen de afwijzing daarvan bezwaar maken.

Meer informatie

Neem voor meer informatie over de massaalbezwaarprocedure en wat aansluiting daarbij voor uw situatie betekent, contact op met onze adviseurs. Zij kunnen samen met u bespreken wat in uw situatie raadzaam is.

Naheffing btw bij ‘abnormaal lage’ prijs auto?

By nieuws

Als een bv een auto aan zijn dga verkoopt, moet dit voor de dividendbelasting/inkomstenbelasting tegen de werkelijke waarde van de auto. Voor de btw ligt dit anders. Ligt het verkoopbedrag voor de btw echter onder de werkelijke waarde van de auto, dan kan in bepaalde gevallen een naheffing btw volgen. Of dit gebeurt, is niet zeker, maar hangt af van de vraag of sprake is van misbruik van recht. Twee gerechtshoven en een rechtbank oordeelden hier verschillend over.

Aankoop via verkapt dividend

Auto

In een zaak voor Gerechtshof Amsterdam nam een dga de auto van zijn bv over tegen een prijs van € 15.000, terwijl de waarde van de auto € 75.000 bedroeg. Voor de rest van de waarde werd voor de dividendbelasting verkapt dividend in aanmerking genomen. De bv berekende alleen btw over € 15.000, maar de Belastingdienst legde aan de bv een naheffingsaanslag btw op over het meerdere van € 60.000.

In een andere zaak voor Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch werd een auto met een waarde van € 29.750 aan de dga verkocht voor € 2.624. Ook nu werd voor de rest (€ 27.126) van de waarde verkapt dividend in aanmerking genomen voor de dividendbelasting. De bv droeg over € 29.750 btw af, maar ging tegen de btw-afdracht over € 27.126 in bezwaar.

Gerechtshoven oordelen verschillend

Op de vraag of over de werkelijke waarde of over de lagere overeengekomen prijs btw moest worden afgedragen, kwamen de gerechtshoven niet tot hetzelfde oordeel. Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat in de casus die daar voorlag sprake was van misbruik van recht en stelde de Belastingdienst in het gelijk. Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vond dat er in de casus die daar voorlag, geen sprake was van misbruik van recht en stelde de bv in het gelijk.

Wanneer misbruik van recht?

Misbruik van recht kan worden aangenomen als in strijd met doel en strekking van de wet een belastingvoordeel wordt behaald én het doel van de transactie waarmee dit voordeel wordt behaald ook is om dit voordeel te behalen. Als er een ander wezenlijk doel is, zal niet snel sprake zijn van misbruik van recht, ook niet als daarbij toch een belastingvoordeel wordt behaald.

Gerechtshof Amsterdam: misbruik van recht

Gerechtshof Amsterdam vond dat in de voorliggende casus aan deze definitie was voldaan. De zakelijke motieven die de bv bij het gerechtshof aanvoerde, verklaarden niet waarom de auto tegen een abnormaal lage vergoeding was verkocht. Naar het oordeel van het gerechtshof was het doel van de transactie dan ook gelegen in het belastingvoordeel van de lagere btw voor de dga. In deze casus speelde mee dat tussen de aankoop van de auto door de bv en de verkoop aan de dga tegen de lage vergoeding slechts een paar maanden gelegen was. Daarnaast verkocht de bv ook in latere jaren nog verschillende auto’s binnen korte tijd na aankoop aan de dga voor telkens een abnormaal lage vergoeding.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch: géén misbruik van recht

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vond dat in de voorliggende casus geen sprake was van misbruik van recht. De stelling van de Belastingdienst dat de auto overgedragen was tegen een abnormaal lage vergoeding was hiervoor onvoldoende. In die casus had de bv eind 2015 de auto gekocht en eind 2020 (vijf jaar later dus) verkocht aan de dga. Het hoofddoel van de verkoop was volgens de bv de toekomstige stijging van het bijtellingspercentage in de loonheffing, waardoor het niet langer aantrekkelijk was om de auto in de bv aan te houden. De Belastingdienst kon ook niet aannemelijk maken dat het btw-belastingvoordeel het hoofddoel was.

Let op! Rechtbank Noord-Nederland heeft in een soortgelijke casus ook geoordeeld dat geen sprake was van misbruik van recht. In die casus had de bv als doel van de verkoop gegeven dat het afschrijvingspotentieel van de auto bereikt was en de fiscale bijtelling een aanzienlijke last voor de dga vormde. De rechtbank achtte deze verklaring geloofwaardig en oordeelde daarom dat het wezenlijke doel van de verkoop van de auto niet het besparen van btw was.

Wachten op uitspraak Hoge Raad

Het wachten is nu op de Hoge Raad. In ieder geval tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam is beroep in cassatie ingesteld. We houden u uiteraard op de hoogte.

Advieswijzer Zonnepanelen op uw woning

By nieuws

Overweegt u om zonnepanelen op uw privéwoning te plaatsen? Dan betaalt u als particulier geen btw meer. Wat zijn de regels hieromtrent? En wat als u als ondernemer vanuit huis werkt en ook zonnepanelen wilt? Wat zijn dan de fiscale mogelijkheden? En hoe zit het met de salderingsregeling? Op deze vragen gaan we in deze Advieswijzer in.

Btw op zonnepanelen

Zonnepanelen

Vanaf 1 januari 2023 geldt voor de levering en installatie van zonnepanelen op of bij een woning een btw-tarief van 0%. Hieraan zijn wel de nodige voorwaarden verbonden. De verlaging van het btw-tarief naar 0% betekent dat het voor de meeste particulieren voordeliger is om niet btw-plichtig te zijn. U kunt immers geen btw meer verrekenen, aangezien er op de aangeschafte zonnepanelen geen btw rust. Bent u wél btw-plichtig, dan moet u btw betalen over de door u zelf opgewekte en verbruikte energie én over de door u zelf opgewekte energie die u teruglevert aan uw energiebedrijf.

Wanneer 0% btw?

Het btw-tarief van 0% geldt voor niet-geïntegreerde zonnepanelen. Dit zijn zonnepanelen die niet tevens dienen als dakbedekking. Voor geïntegreerde zonnepanelen geldt het 0%-tarief op nieuwbouwwoningen, maar alleen als uitsluitend de zonnepanelen geleverd of geïnstalleerd worden. Worden zowel de zonnepanelen als de nieuwbouwwoning geleverd, dan gaan de zonnepanelen deel uitmaken van de woning en dient het normale tarief van 21% op zowel de woning als de zonnepanelen toegepast te worden.

Het 0%-tarief geldt niet alleen voor zonnepanelen op het dak van een woning, maar ook voor de levering en installatie bij een woning. Dit betekent dat het 0%-tarief ook van toepassing is als de zonnepanelen geleverd en geïnstalleerd worden op een garage of schuur bij een woning, een serre, een aan- of uitbouw of in de tuin van een woning. Verder kan het ook gaan om een vakantiewoning of een woning van een bedrijf aan huis, indien de zonnepanelen ook privé worden gebruikt. Ten slotte vallen ook zonnepanelen die een Vereniging van Eigenaren koopt voor op een appartementencomplex onder het 0%-tarief.

Hoe blijft u buiten de btw-plicht?

Zoals aangegeven, is het voor de meeste particulieren tegenwoordig voordelig om niet btw-plichtig te zijn. Fiscaal moet hierbij onderscheid worden gemaakt in twee situaties. In de eerste situatie gaat het erom dat uw jaaromzet aan energie maximaal € 1.800 bedraagt. Deze situatie is het eenvoudigst, omdat u dan fiscaal geen actie hoeft te ondernemen. U hoeft zich dus ook niet bij de Belastingdienst te melden.

Bedraagt uw jaaromzet aan energie meer dan € 1.800, maar niet meer dan € 20.000, dan kunt u gebruikmaken van de kleineondernemersregeling (KOR). Dit zal het geval zijn als het opwekvermogen van uw installatie meer is dan 15.000 Wattpiek. Ook bij de KOR brengt u geen btw in rekening en kunt u zelf ook geen btw in aftrek brengen. Particulieren die maximaal € 20.000 aan stroom opwekken, kunnen dus van de KOR gebruikmaken. Dat geldt ook voor ondernemers met een omzet – inclusief de door de zonnepanelen opgewekte stroom – van maximaal € 20.000. Als u van de KOR gebruik wilt maken, moet u zich wel aanmelden bij de Belastingdienst.

Let op! Kiest u voor toepassing van de KOR (bij een omzet tussen € 1.800 en € 20.000), dan hoeft u sinds 2025 de KOR na aanmelding niet meer verplicht minstens drie jaar toe te passen. Ook hoeft u geen drie jaar meer te wachten als u zich opnieuw voor de KOR wilt aanmelden. Vanaf 1 januari 2025 is deze wachttijd beperkt tot de rest van het jaar waarin u zich heeft afgemeld en het erop volgende jaar. Bent u ondernemer en investeert u binnen deze periode, dan kunt u de op deze investeringen rustende btw dus niet terugvragen. Houd hier rekening mee.

Teruggave btw op deel van woning?

Lange tijd speelde de vraag of naast de btw op zonnepanelen ook een deel van de btw op de bouwkosten van een woning aftrekbaar zou zijn, omdat de woning nodig is voor het plaatsen van de zonnepanelen. Inmiddels is duidelijk dat aftrek van een deel van de btw op de bouwkosten van een woning over het algemeen niet mogelijk is. De Hoge Raad oordeelde namelijk dat een particulier die een woning laat bouwen deze bouwkosten hoe dan ook maakt, ook als er geen zonnepanelen op geplaatst zouden worden. De bouwkosten zijn dan niet gemaakt voor het met zonnepanelen opwekken van energie en dit tegen vergoeding terugleveren. De btw over die bouwkosten kan daarom niet in aftrek komen.

Tip! Wilt u weten of in uw geval een deel van de btw op de bouwkosten van een woning mogelijk wel aftrekbaar is? Bijvoorbeeld omdat u van mening bent dat u de bouwkosten niet ‘hoe dan ook’ zou maken? Neem dan contact met ons op. Wij kunnen samen met u bekijken wat er eventueel mogelijk is.

Zzp’ers met bedrijf aan huis

Ondernemers die vanuit huis werken, zonnepanelen op hun woning installeren en een omzet hebben van meer dan € 20.000, zijn voor de levering van de met zonnepanelen opgewekte energie btw-plichtig. Dit betekent dat ze btw moeten afdragen over de opgewekte energie die ze terugleveren aan de energiemaatschappij én over de opgewekte energie die ze zelf verbruiken. Het af te dragen bedrag mag via een forfait worden bepaald als het opwekvermogen van de zonnepanelen niet meer bedraagt dan 15.000 Wattpiek per jaar.

Let op! Het gebruik van het forfait is niet verplicht bij een opwekvermogen van niet meer dan 15.000 Wattpiek per jaar. U mag ook het werkelijke verbruik uitrekenen.

Wekt u meer dan 15.000 Wattpiek per jaar op, dan moet u de te dragen btw – zo goed mogelijk – berekenen op basis van het verbruik.

Tip! Op deze site van de Belastingdienst vindt u alle informatie over de btw-aangifte van uw zonnepanelen en een aantal voorbeeldaangiften.

Btw-forfait

Bij gebruik van het btw-forfait is het jaarlijkse opwekvermogen van de zonnepanelen bepalend, alsmede de vraag of er sprake is van geïntegreerde of niet-geïntegreerde zonnepanelen. Het af te dragen bedrag aan btw volgt uit onderstaande tabel.

Opwekvermogen in Wattpiek per jaar Forfait niet-geïntegreerde zonnepanelen
Forfait geïntegreerde zonnepanelen
0-1000 € 20 € 5
1001-2000 € 40 € 10
2001-3000 € 60 € 20
3001-4000 € 80 € 30
4001-5000 € 100 € 40
5001-6000 € 120 € 50
6001-7000 € 140 € 60
7001-8000 € 160 € 70
8001-9000 € 180 € 80
9001-10000 € 200 € 90
10001-11000 € 220 € 100
11001-12000 € 240 € 110
12001-13000 € 260 € 120
13001-14000 € 280 € 130
14001-15000 € 300 € 140

Let op! Als u gebruikmaakt van de forfaits, mag u geen btw in rekening brengen aan uw energieleverancier.

Tip! Als u subsidie heeft ontvangen voor de aanschaf van de zonnepanelen, hoeft hierover geen btw te worden afgedragen.

Invloed zonnepanelen op winst

Ondernemers kunnen de zonnepanelen op het dak van hun privéwoning tot hun bedrijfsvermogen rekenen. Dit kan als de zonnepanelen voor minstens 10% zakelijk worden gebruikt. Als de zonnepanelen tot het bedrijfsvermogen worden gerekend, kan hierop worden afgeschreven. Volgens een rechterlijke uitspraak bedraagt de afschrijvingstermijn twintig jaar.

Volgens een andere rechterlijke uitspraak kan op zonnepanelen niet apart worden afgeschreven en vormen ze geen zelfstandig bedrijfsmiddel, maar een onderdeel van het pand waarop ze worden geïnstalleerd. In deze uitspraak betrof het huurwoningen van een woningcorporatie. Deze situatie was echter zo bijzonder dat het onduidelijk is of hieruit moet worden afgeleid dat zonnepanelen altijd onderdeel van een gebouw uitmaken.

Worden zonnepanelen tot het bedrijfsvermogen gerekend, dan behoren de opbrengst van de energie en de energie die privé wordt verbruikt tot de winst. Dit zal zo goed mogelijk moeten worden geschat. Een andere optie kan zijn de zakelijk verbruikte energie door middel van aparte meters bij te houden.

Behalve dat op de zonnepanelen kan worden afgeschreven, komen ze ook in aanmerking voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. Heeft u in 2023 zonnepanelen aangeschaft? Dan kon u deze in 2023 eenmalig versneld afschrijven tot een maximum van 50%. Het restant van de aanschafprijs dient dan in de resterende negentien jaar te worden afgeschreven.

Het bovenstaande betekent dat u bij een investering in zonnepanelen vooraf zo goed mogelijk moet berekenen of u de zonnepanelen al dan niet tot uw ondernemingsvermogen gaat rekenen. Het voordeel is dat u op de zonnepanelen kunt afschrijven, kunt profiteren van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en van de faciliteit inzake versneld afschrijven. Het nadeel is dat u de energieopbrengst die u niet zakelijk verbruikt tot de winst moet rekenen. Het zal van de omstandigheden afhangen of dit voor- of nadelig voor u uitpakt. Raadpleeg hierover bij twijfel uw adviseur.

Invloed zonnepanelen op WOZ-waarde

De rechter heeft eerder beslist dat door het plaatsen van zonnepanelen de WOZ-waarde van uw pand kan toenemen. Dit betekent onder meer dat u als eigenaar een hogere aanslag OZB kunt krijgen en een hoger eigenwoningforfait moet opgeven bij de aangifte inkomstenbelasting als u over een eigen woning beschikt. Het maakt niet uit of u geïntegreerde of niet-geïntegreerde zonnepanelen heeft geplaatst. Ook het feit dat u de zonnepanelen weer kunt demonteren bij verhuizing is niet van belang. In de praktijk blijken voor de bepaling van de WOZ-waarde echter niet alle gemeentes rekening te houden met het al dan niet aanwezig zijn van zonnepanelen.

Zonnepanelen aangeschaft vóór 2023

Heeft u als particulier of als ondernemer uw zonnepanelen aangeschaft vóór 2023, dan is hierover 21% btw gerekend. Deze btw heeft u als particulier en als ondernemer terug kunnen vragen. U moest daartoe binnen zes maanden na het jaar van aanschaf het formulier Opgaaf zonnepaneelhouders naar de Belastingdienst zenden. Heeft u in 2022 zonnepanelen gekocht, dan moest u dit formulier dus vóór 1 juli 2023 inzenden.

Tip! Na deze periode kunt u nog vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de zonnepanelen zijn gekocht, het formulier inzenden. De btw-aangifte die u daarna doet, wordt aangemerkt als een ‘ambtshalve’ teruggaveverzoek voor de btw. Wordt dit afgewezen, dan kunt u daarover niet inhoudelijk in beroep bij de rechter.

Naam btw-ondernemer moet ook op energienota staan

Als de zonnepanelen tot een (huwelijks)goederengemeenschap behoren, kan alleen de persoon die op de energienota staat vermeld zich aanmelden als btw-ondernemer. De factuur van de zonnepanelen moet dan ook op naam van deze persoon staan.

Als de zonnepanelen niet tot een goederengemeenschap behoren, kan alleen degene die de zonnepanelen aanschaft zich aanmelden als btw-ondernemer. Ook in dit geval moet het energiecontract op naam van deze persoon zijn afgesloten.

KOR

Bent u aangemeld als ondernemer, dan moet u over de energieopbrengst btw afdragen. U kunt hieraan ontkomen door na het jaar van aanschaf te kiezen voor de KOR, de kleineondernemersregeling. Dit kan echter alleen als uw jaaromzet niet meer dan € 20.000 bedraagt. Daarom zal het voor veel zzp’ers niet mogelijk zijn om voor de KOR te kiezen.

Salderingsregeling

Nederland kent de zogenaamde salderingsregeling. Hierbij wordt de door u geleverde stroom verrekend met de door u afgenomen stroom. Ook in het geval van saldering is echter sprake van een vergoeding voor de door u geleverde stroom. Zelfs indien u meer stroom verbruikt dan u levert, bent u in principe ook gewoon btw-ondernemer. In de praktijk zullen er immers altijd momenten zijn dat u meer stroom opwekt dan u op dat moment verbruikt. Het maakt overigens niet uit of u een zogenaamde slimme meter heeft of niet. Voor alle meters geldt een vergoeding.

Beëindiging salderingsregeling

De salderingsregeling wordt vanaf 2027 beëindigd. Eigenaren van zonnepanelen die zelf opgewekte elektriciteit terugleveren aan het stroomnet, kunnen dit dan niet meer verrekenen met de stroom die zij zelf gebruiken. Wel is besloten dat energiemaatschappijen een vergoeding moeten betalen voor alle stroom die u teruglevert. Tot 2030 moet deze vergoeding minimaal 50% van het kale leveringstarief bedragen. Hieronder verstaan we het tarief zonder belastingen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op deze vergoedingen.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Advieswijzer Overstappen naar een bv

By nieuws

Heeft u momenteel een eenmanszaak, maatschap of vof? Dan kan het interessant zijn om over te stappen naar een bv. Of dit voor u de juiste keuze is, hangt af van tal van aspecten. Welke belangrijke verschillen zijn er?

Wanneer overstappen?

Juridisch

De vraag of – en zo ja wanneer – u er als mkb-ondernemer verstandig aan doet om over te stappen naar een bv is niet eenduidig te beantwoorden en hangt af van bepaalde individuele factoren. Hierbij kunt u denken aan zaken als aansprakelijkheid en andere juridische zaken. Van oudsher speelt de fiscaliteit hierbij ook een belangrijke rol, omdat de ondernemer in de inkomstenbelasting anders wordt belast dan de onderneming die onderneemt via een bv. Hierna gaan wij vooral in op deze fiscale aspecten, maar waarbij dat dus altijd in de totale context moet worden beoordeeld.

Het fiscale aspect van wel of niet overstappen naar een bv is in 2025 wel sterk veranderd Dit wordt vooral veroorzaakt door een wijziging van het tarief in box 2, waarin onder meer de door de bv aan de dga uitgekeerde winst wordt belast. Dit gewijzigde tarief betekent dat in 2025 uitgekeerde winst tot een bedrag van € 67.804 belast wordt tegen 24,5%, terwijl over het meerdere een tarief geldt van 31%. Omdat fiscale partners inkomsten in box 2 onderling mogen verdelen, is voor de belastingplichtige met een partner het tarief van 24,5% van toepassing tot 2 x € 67.804, ofwel € 135.608. Pas wanneer meer winst wordt uitgekeerd geldt voor dga’s met een partner een tarief van 31% over het meerdere. Door de wijziging van het tarief in box 2 per 2024 wordt het volledig oppotten van winst fiscaal onaantrekkelijk gemaakt. Daardoor kan niet meer gezegd worden dat de bv aantrekkelijk is om overwinst oneindig op te kunnen potten. Het uitkeren van winst wordt daarentegen juist aantrekkelijker wanneer deze belast is tegen het lage tarief van 24,5%. Ten opzichte van 2024 is het uitkeren van winst boven een bedrag van € 67.804 voor dga’s zonder partner in 2025 goedkoper geworden, aangezien dit tarief in 2024 nog 33% bedroeg. Voor dga’s met partner geldt dit vanaf een uitgekeerde winst van € 135.608. 

Winst

Winst belast in de IB-onderneming

Heeft u momenteel een eenmanszaak, maatschap of vof, dan betaalt u over de volledige winst het progressieve tarief van de inkomstenbelasting. Onbelast oppotten van winst is dus niet mogelijk. U heeft wel recht op een aantal ondernemersfaciliteiten die de belastingdruk beperken. 

Zelfstandigenaftrek

De belangrijkste is de zelfstandigenaftrek. Dit is een vast bedrag van € 2.470 geldend voor 2025. Voor de zelfstandigenaftrek is vereist dat u minstens 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor uw bedrijf én dat dit meer dan de helft van het totaalaantal werkzame uren is. Dit wordt het urencriterium genoemd. Deze laatste eis geldt niet voor starters.

Let op! De zelfstandigenaftrek wordt de komende jaren afgebouwd tot € 900 in 2027.

Let op! Voor starters geldt een extra zelfstandigenaftrek van € 2.123. Deze blijft vooralsnog ongewijzigd.

De zelfstandigenaftrek mag u in mindering brengen op de winst, in 2025 tegen maximaal het tarief van de tweede schijf van de inkomstenbelasting, te weten 37,48% (2025). 

Mkb-winstvrijstelling

Een andere belangrijke faciliteit voor de ondernemer in de inkomstenbelasting is de mkb-winstvrijstelling. Deze vrijstelling houdt in dat 12,7% (2025) van uw winst onbelast blijft. Tevens is 12,7% van een eventueel verlies niet aftrekbaar.

Ook deze aftrek is in 2025 beperkt tot maximaal de tweede schijf van de inkomstenbelasting van 37,48%. Door de mkb-winstvrijstelling betaalt u maximaal 44,67% belasting over de behaalde winst, verminderd met de ondernemersfaciliteiten.

Winst belast in de bv

In de bv betaalt u vennootschapsbelasting over – kort gezegd – de behaalde winst. Het aan de dga uitbetaalde loon is hierbij wel een aftrekpost. Over de eerste € 200.000 winst betaalt de bv in 2025 19% vennootschapsbelasting, over het meerdere 25,8%. Pas als de bv de winst die na belasting resteert, uitkeert aan de directeur-grootaandeelhouder (dga), moet de dga over de uitgekeerde winst aanvullend inkomstenbelasting betalen in box 2 (zie hiervoor). Daardoor wordt de totale winst belast tegen 38,85 tot 48,80%. U bereikt dit tarief dus pas na uitkering van de winst en het moment hiervan bepaalt u zelf. Dit betekent dat het aantrekkelijk kan zijn om in de bv een deel van de winst op te potten en dit pas uit te keren zolang dit tegen het lage tarief van 24,5% mogelijk is. Zoals eerder aangegeven, is daarbij ook van belang of u een fiscale partner heeft.

Een algemeen cijfervoorbeeld*

Belasting in de IB
Bij een winst van € 200.000 brengt u in de inkomstenbelasting eerst de zelfstandigenaftrek en mkb-winstvrijstelling tot de maximale aftrek in mindering. U betaalt daardoor over € 172.444 belasting. Dit bedraagt € 78.800. Ook betaalt u € 3.990 inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw-premie), samen € 82.790.

Belasting in de bv
In de bv vermindert u de winst van € 200.000 eerst met het gebruikelijk loon van de dga. Dit stellen we op € 56.000. Hierover betaalt u als dga € 14.272 inkomstenbelasting en € 2.945,60 Zvw-premie. Over het restant betaalt de bv 19% vennootschapsbelasting, ofwel € 27.360. Keert de bv de rest van de winst van € 116.640 uit aan u als dga, dan betaalt u hierover nog eens 24,5% belasting, ervan uitgaande dat u een partner heeft, ofwel € 28.577. In totaal betalen u en de bv in dit voorbeeld samen dus € 73.154,60 aan belasting als de winst direct wordt uitgekeerd. Dit is € 9.635,40 minder dan in de inkomstenbelasting.

*(Om de berekeningen eenvoudig te houden, zijn geen premies voor pensioen meegenomen.)

Andere aandachtspunten bij een bv

Naast de rekensom of het fiscaal gezien interessant is de overstap te maken naar een bv, zijn er nog meer aspecten die van belang zijn:

  • De dga is een werknemer
  • Aansprakelijkheid
  • Oudedagsvoorziening
  • Zakendoen met de bv

Dga is werknemer

Anders dan de zelfstandig ondernemer wordt de dga voor fiscale regelingen soms als werknemer gezien, maar soms ook weer niet. Voor de loonbelasting is wel sprake van een werknemer, waardoor loonbelasting en Zvw-premie moeten worden ingehouden op het salaris. Voor de sociale zekerheid wordt een dga doorgaans niet als werknemer beschouwd.

Gebruikelijk loon

De gebruikelijkloonregeling geldt voor iedereen die een zogenaamd aanmerkelijk belang heeft in een vennootschap én die ook werkzaamheden verricht voor die vennootschap.
Heeft u een bv, dan bent u als dga verplicht een minimumbedrag aan salaris uit de bv op te nemen.

Dit gebruikelijk loon moet in 2025 vastgesteld worden op het hoogste bedrag van een van de volgende bedragen:

  • het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking of
  • het loon van de meestverdienende werknemer in uw bv of verbonden bv’s of
  • € 56.000.

Het gebruikelijk loon wordt belast in box 1, dus progressief.

Let op! Des te meer gebruikelijk loon u in aanmerking neemt dan wel in aanmerking moet nemen, des te minder u profiteert van het lage tarief van de vennootschapsbelasting van 19% en van het lage tarief in box 2 van 24,5% over de eerste € 67.804, respectievelijk € 135.608 als u een fiscaal partner heeft.

Gebruikelijk loon starters

Dga’s van startende bv’s kunnen zichzelf onder voorwaarden een lager gebruikelijk loon toekennen. Een voorwaarde is dat de bv een hoger gebruikelijk loon niet kan betalen, bijvoorbeeld omdat de bv veel geïnvesteerd heeft en daardoor over onvoldoende financiële middelen beschikt. Een lager gebruikelijk loon voor starters mag maximaal drie jaar lang betaald worden. Is sprake van een eenmanszaak die is omgezet in een bv, dan moet de periode waarin u uw bedrijf als eenmanszaak dreef van de periode van drie jaar worden afgetrokken. Een lager gebruikelijk loon dan het minimumloon is mogelijk als anders de continuïteit van uw bv in gevaar komt.

Gebruikelijk loon verlieslijdende bv’s

Aan de dga van een bv die verlies lijdt, kan onder voorwaarden een lager gebruikelijk loon worden toegekend. Voorwaarde is dat het verlies de continuïteit van uw bedrijf in gevaar brengt. Hiervan is geen sprake bij een incidenteel verlies. Verder moet duidelijk zijn dat uw bedrijf de rekeningen niet meer kan betalen en dat dit niet het gevolg is van een oplopende rekening-courantschuld, uitgekeerd dividend of andere onttrekkingen.

Tip! De dga kan in beginsel tevens profiteren van de regelingen die ook voor ‘normale’ werknemers gelden. Dit betreft met name kostenvergoedingen en het gebruik van de werkkostenregeling. Volgens deze regeling kan in 2025 2% van de fiscale loonsom tot € 400.000 besteed worden aan belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen en 1,18% over het meerdere van de loonsom daarboven.

Let op! Kostenvergoedingen mogen alleen via de werkkostenregeling worden afgewikkeld indien het gebruikelijk is dat een eventuele belastingheffing door de werkgever wordt betaald. De bewijslast ligt bij de bv en de dga. Tot een bedrag van € 2.400 is die gebruikelijkheid automatisch van toepassing. Wel zult u de maximale vrije ruimte moeten bepalen aan de hand van de feitelijke loonsom en die kan dus lager zijn dan € 2.400.

Aansprakelijkheid

Een voordeel van de bv is dat de aansprakelijkheid van de dga beperkt is tot het in de bv geïnvesteerde bedrag, oftewel de waarde van de aandelen. Formeel is de dga dus niet aansprakelijk voor de schulden van de bv, tenzij sprake is van wanbeleid of andere vormen van bestuurdersaansprakelijkheid. Tevens kan aansprakelijkheid jegens de Belastingdienst ontstaan bij het niet-nakomen van bepaalde verplichtingen, zoals het tijdig melden van betalingsonmacht.

Let op! In de praktijk komt het voor dat banken, bij het verstrekken van een financiering voor de bv, eisen dat de dga in privé meeondertekent. Wanneer de bv haar schulden niet meer kan betalen, worden deze dan toch verhaald op het privévermogen van de dga.

Verzekeringsaspecten

Anders dan een gewone werknemer is de dga in de regel niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Wanneer geen sprake is van ondergeschiktheid, een gezagsverhouding ontbreekt en de dga niet tegen zijn wil ontslagen kan worden, is er geen sprake van premieplicht. In dat geval moet hij zichzelf dus verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en werkloosheid, hoewel dit laatste vrij moeilijk is.

De dga is wel verzekerd voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) en moet hiervoor, net als de zelfstandig ondernemer, zelf de premies betalen. Voor 2025 is de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw vastgesteld op 5,26% van het premieplichtig inkomen, tot een maximuminkomen van € 75.860. De maximale inkomensafhankelijke bijdrage Zvw komt daardoor op € 3.990. Deze bijdrage geldt zowel voor de zelfstandig ondernemer als de dga.

Oudedagsvoorziening

Sinds enige tijd zijn de maximum aftrekbare bedragen voor het opbouwen van een oudedagsvoorziening beperkt. De ondernemer in de inkomstenbelasting en de dga kunnen hier allebei door worden getroffen. Het uitgangspunt is immers dat een maximaal pensioengevend salaris niet meer dan € 137.800 (2025) mag bedragen. Wilt u meer pensioen opbouwen, dan is dit niet meer fiscaal gefaciliteerd. Daarnaast is vanaf 2023 de dotatie aan de oudedagsreserve voor zelfstandig ondernemers geschrapt, de zogenaamde FOR. Over een bestaande oudedagsreserve hoeft nog niet direct te worden afgerekend met de fiscus, maar de reserve kan niet meer worden verhoogd via extra dotaties.

Anderzijds is vanaf 2023 de mogelijkheid van het storten van lijfrentepremies of inleg in een bankspaarproduct dat fiscaal aftrekbaar is van de winst, fors toegenomen. Op die manier kunnen ondernemers en dga’s toch voor een aanzienlijk bedrag per jaar fiscaal gefaciliteerd sparen voor de ‘oude dag’. Een nadeel is dat u tussentijds niet zonder fiscale gevolgen over de ingelegde bedragen kunt beschikken, zoals bij de oudedagsreserve.

Beperking afschrijven op bedrijfsgebouwen

Sinds 2019 is de afschrijving op alle bedrijfsgebouwen in eigen gebruik voor bv’s beperkt tot 100% van de WOZ-waarde. Hierdoor kunnen bv’s minder afschrijven op hun bedrijfsgebouwen. Deze beperking geldt sinds 2024 ook voor ondernemers in de inkomstenbelasting ten aanzien van gebouwen in eigen gebruik. Voor sommige ondernemers geldt een beperkte overgangsregeling, namelijk zolang nog niet drie jaar op een gebouw is afgeschreven.

Zakendoen met uw bv

Als u een bv heeft, kunt u hier als dga ook zakelijk mee handelen. U bent in feite te vergelijken met een onafhankelijke derde. Zo kunt u bijvoorbeeld geld lenen van uw bv voor een grote aankoop of via uw bv een (hypothecaire) lening afsluiten voor de aankoop van een woning. De winst die uw bv hiermee behaalt, komt dan ten goede aan uw bv en niet aan uw bank. En de rente die u betaalt voor een eigenwoningfinanciering is onder voorwaarden aftrekbaar in de aangifte inkomstenbelasting. Houd er wel rekening mee dat leningen bij de bv vanaf 2024 zijn gemaximeerd tot € 500.000. Leent u meer, dan is het meerdere belast als fictief inkomen in box 2. Voor dit bedrag tellen kwalificerende leningen voor de eigen woning niet mee.

Let op! Eigenwoningleningen die vanaf 2023 bij de eigen bv zijn afgesloten, tellen alleen niet mee als op de woning een recht van hypotheek is gevestigd. 

Houd er ook rekening mee dat u bij dergelijke transacties zakelijke voorwaarden in acht neemt. Denk aan het rentepercentage, onderpand en voortijdig aflossen. Schakel desgewenst een adviseur in om u hiermee bij te staan.

Geruisloos doorschuiven

Als u wilt overstappen van een onderneming in de inkomstenbelasting naar een bv, dient u in beginsel met de fiscus af te rekenen over de opgebouwde (stille) reserves, waaronder ook de stand van de oudedagsreserve (FOR). Zo kan bijvoorbeeld de boekwaarde van uw pand lager zijn dan de werkelijke waarde.

Er bestaat een mogelijkheid om niet af te rekenen, maar ‘geruisloos’ door te schuiven. Hieraan is de voorwaarde verbonden dat de bv met dezelfde boekwaarde verdergaat als waarmee de onderneming in de inkomstenbelasting stopte.

Een nadeel hiervan is dat de bv geen investeringsaftrek kan claimen en ook over lagere bedragen af kan schrijven. Het is dan ook helemaal afhankelijk van uw situatie of geruisloos doorschuiven voor u voordeliger is of niet. Er is ook een alternatief voor geruisloos doorschuiven, namelijk het bedingen van een lijfrente bij de eigen bv of een bank of verzekeraar. Tegenover de belaste stakingswinst staat dan de aftrek van de inleg in het lijfrenteproduct (die bij een eigen bv niet hoeft te worden betaald). Dit kan echter niet voor onbeperkte bedragen.

Let op! Bij geruisloos doorschuiven moet op termijn, bij verkoop van de bv, in principe nog wel over de opgebouwde reserves afgerekend worden. Tenzij uw opvolger ook weer besluit om geruisloos door te schuiven. Op deze manier kan de belastingclaim (eindeloos) worden uitgesteld. Geruisloos doorschuiven is echter niet altijd mogelijk of aantrekkelijk.

Tip! Tip! In deze Advieswijzer hebben wij de belangrijkste aspecten van de overstap naar een bv op een rij gezet. Het is echter onmogelijk om in deze vorm alle aspecten voldoende te belichten. Daarbij is er altijd sprake van maatwerk. Overweegt u de overstap naar een bv, neem dan contact met ons op. Wij adviseren u graag bij uw beslissing.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Geen arbeidsovereenkomst ondanks één opdrachtgever

By nieuws

Of sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen een opdrachtnemer en opdrachtgever of een overeenkomst van opdracht hangt af van een flink aantal voorwaarden. Als een opdrachtnemer slechts bij één opdrachtgever werkzaam is, wordt in de praktijk al snel verondersteld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Toch is het altijd maatwerk.

In een onlangs gepubliceerde zaak waar het één opdrachtgever betrof, ging het om de vraag of sprake was van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht.

Wat speelde er?

Strategie

Een Belgische salesmanager had in 2021 een ‘consulting agreement’ gesloten met een bv met een looptijd van een jaar, die vervolgens stilzwijgend werd verlengd. Hij verwierf twee jaar later 5% van de aandelen in de vennootschap. Op enig moment ontstond er een conflictsituatie. De bv beëindigde vervolgens de overeenkomst vanwege bedreiging en chantage. De salesmanager op zijn beurt liet het er niet bij zitten en vorderde een gefixeerde schadevergoeding bestaande uit loon over de niet in acht genomen opzegtermijn, omdat hij van oordeel was dat sprake was van een arbeidsovereenkomst.

Geen arbeidsovereenkomst

De rechtbank oordeelde echter dat de overeenkomst niet voldeed aan de criteria voor een arbeidsovereenkomst. De salesmanager had namelijk aanzienlijke vrijheid in de uitvoering van zijn werkzaamheden en bepaalde zelf zijn werktijden. Bovendien liep hij een commercieel risico omdat hij als opdrachtnemer ook aansprakelijk was; hij bezat immers 5% van de aandelen. Verder kon hij, als hij niet werkte, geen aanspraak maken op de overeengekomen beloning. De afgesproken beloning lag bovendien tweemaal hoger dan het loon dat een commercieel manager in dienst van de bv zou hebben ontvangen.

Daar kwam bij dat hij zijn diensten via eigen vennootschappen factureerde en dat hij aandeelhouder was van de opdrachtgever. De bv had voor hem ook geen verzekeringen afgesloten waarop hij een beroep zou kunnen doen als hij bijvoorbeeld tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden schade aan een derde zou toe brengen.

De rechtbank oordeelde daarom dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst, maar van een overeenkomst van opdracht. Het verzoek van de salesmanager werd afgewezen.

Belang voor de praktijk

Slechts één opdrachtgever is wellicht een sterke indicatie dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar dat is zeker niet in alle gevallen zo. De uitspraak van de rechtbank laat dat zien, maar betekent echter ook weer niet dat alle werkenden met één opdrachtgever hier automatisch een beroep op kunnen doen.

Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht is immers afhankelijk van alle feiten en omstandigheden en het oordeel dat een rechter over dit samenstel van feiten en omstandigheden geeft. Het blijft dus maatwerk.

Lagere proceskostenvergoeding WOZ- en bpm-zaken mag

By nieuws

De Hoge Raad, de hoogste rechter in Nederland, is akkoord met de beperking van de proceskostenvergoeding in WOZ- en bpm-zaken. Volgens de Hoge Raad bestaat voor deze beperking een ‘objectieve en redelijke rechtvaardiging’.

Vergoeding proceskosten

Juridisch

Wie bij een geschil in een belastingzaak naar de rechter stapt, kan een vergoeding van de proceskosten vragen. De vergoeding wordt in de regel toegewezen als een zaak wordt gewonnen. De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld volgens vaste normen en dekt meestal maar een deel van de kosten.

Beperking proceskosten WOZ en bpm

Sinds 2024 bestaat er een beperking van de vergoeding van proceskosten in WOZ- en bpm-zaken. Dit heeft te maken met het feit dat in dit soort zaken vaak wordt geprocedeerd op no cure no pay-basis. Degene die procedeert draagt de ontvangen vergoeding, wanneer de zaak wordt gewonnen, dan over aan zijn adviseur en kan zodoende ‘gratis’ procederen.

Omvang beperking

De beperking van de proceskosten komt erop neer dat van de vaste vergoeding voor externe advieskosten slechts 25% wordt uitgekeerd wanneer een zaak inhoudelijk wordt gewonnen. Wordt op andere gronden gewonnen, bijvoorbeeld op grond van een vormfout, dan bedraagt de vergoeding slechts 10% van de standaardvergoeding.

Uitzonderingen mogelijk

De Hoge Raad vindt van belang dat de beperking alleen van toepassing is als er op no cure no pay-basis wordt geadviseerd, de proceskostenvergoeding aan de adviseur wordt overgemaakt en de procederende partij dus geen financieel risico loopt. Ook wordt de vergoeding alleen beperkt als de procedure zodanig wordt gevoerd dat de toegekende proceskostenvergoeding de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. Dit is in WOZ- en bpm-zaken nogal eens het geval. 

Let op! Is bovengenoemde situatie niet aan de orde, dan is het aan de belastingplichtige om dit aan te tonen. In dat geval wordt de reguliere proceskostenvergoeding uitgekeerd.

Houd uitgaven zakelijk en privé goed gescheiden

By nieuws

Als ondernemer in de inkomstenbelasting, maar ook als dga van een bv, kunnen zakelijk en privé nogal eens door elkaar lopen. Het is echter van belang deze zaken goed te scheiden, anders kunt u zomaar met naheffingen, navorderingen en boetes geconfronteerd worden.

Kantoor naast woning dga

Rekenen

In een zaak bij rechtbank Zeeland-West-Brabant handelde het om een bv die met een kantoor gevestigd was naast de woning van de dga. De dga had een hovenier opdracht gegeven de tuin aan te leggen, alsmede parkeerplaatsen inclusief bestrating. De werkzaamheden hadden zowel betrekking op de kantoorruimte als op de woning.

Zakelijk en privé gebruikt

Bij een boekencontrole bleek dat twee van de zes facturen op naam van de bv waren gezet voor in totaal ruim € 5.600. Volgens de inspecteur was echter voor een bedrag van € 2.698 ten onrechte de btw verrekend, aangezien het voor dit deel om privéuitgaven van de dga handelde. Dit leverde een naheffing met boete op, waarna de zaak voor de rechter kwam.

Bedrijfsmatig gebruikt?

Voor de rechtbank stond de vraag centraal of de geleverde diensten van de hovenier zakelijk werden gebruikt en of de bv als afnemer van deze diensten kon worden aangemerkt. Volgens de rechtbank was dit niet het geval. Zo was de offerte gericht aan en ondertekend door de dga. Bovendien bleken zowel het kantoor als de woning eigendom te zijn van de dga. Dat twee van de zes facturen aan de bv waren gericht, maakte nog niet dat er een rechtsbetrekking tussen de hovenier en de bv bestond. Van belang was ook dat een deel van de diensten tevens privé werd gebruikt, zoals de aanleg van de parkeerplaatsen. Tenslotte speelde een rol dat een specificatie van de zakelijke en privéwerkzaamheden ontbrak en dat hierover tussen de dga en de bv ook geen afspraken waren gemaakt. 

De rechtbank liet de naheffing inclusief boete dan ook in stand.

Nieuw standpunt verrekening pensioenrechten ex-samenwoners

By nieuws

De staatssecretaris van Financiën heeft een Besluit geactualiseerd inzake lijfrentes en andere periodieke uitkeringen. Een belangrijke wijziging in het Besluit betreft de verrekening van pensioenrechten tussen voormalig samenwonenden.

Onderhoudsverplichting

Schaken

Het geactualiseerde Besluit bevat een goedkeuring die zich kan voordoen als samenwonenden het samenwonen beëindigen en de verplichting tot verevenen van het ouderdomspensioen overeengekomen zijn. Pensioenuitvoerders zijn bij ex-samenwoners niet verplicht om mee te werken aan verevening. In dat geval kan de verplichting ook worden afgekocht. 

Als de verplichting wordt afgekocht dan kan de afkoopsom volgens het Besluit onder voorwaarden als aftrekbare onderhoudsverplichting worden aangemerkt. Als voorwaarde geldt dat de verrekening van de pensioenrechten voortvloeit uit een notarieel samenlevingscontract dat tussen de samenwoners is opgesteld.

Gelijkstelling

De goedkeuring volgt uit de wens tot gelijkstelling met gehuwden en geregistreerde partners. Voor hen is een dergelijke afkoopsom die voortvloeit uit de verrekening van pensioenrechten namelijk aftrekbaar, maar voor samenwoners niet. Door het Besluit geldt de aftrekbaarheid nu ook voor hen.

Let op! Een dergelijke afkoopsom is bij de ontvanger ervan ook belast..

En verder

Het Besluit bevat verder een aantal standpunten die al eerder door kennisgroepen van de Belastingdienst kenbaar is gemaakt. Ook zijn enkele standpunten geschrapt die zich in de praktijk nauwelijks nog voor zullen doen. Mocht dit in een bepaald geval zijn belang toch nog niet hebben verloren, dan kan het standpunt zoals verwoord in het ingetrokken Besluit uit 2022 alsnog worden toegepast.

Let op! Dit Besluit vervangt een eerder Besluit uit 2022.

Nieuw overzicht bijtelling privégebruik auto van de zaak

By nieuws

De Belastingdienst heeft een nieuw overzicht gepubliceerd van de verschillende bijtellingspercentages die gelden voor het privégebruik van een auto van de zaak. Hoe wordt dit berekend en wat zijn de nieuwe percentages voor 2025?

De percentages worden in principe berekend over de cataloguswaarde. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in auto’s mét en auto’s zonder CO2-uitstoot, auto’s met een datum van eerste toelating van vóór 2017 en op of na 1 januari 2017 en tussen auto’s waarbij de datum van eerste toelating afwijkt van de datum van eerste tenaamstelling.

Auto’s met CO2-uitstoot

Auto

Voor auto’s met CO2-uitstoot is het van belang of de datum van eerste toelating op of na 1 januari 2017 is. Is dit op of na 1 januari 2017, dan bedraagt de bijtelling 22% van de cataloguswaarde. In alle andere gevallen bedraagt de bijtelling 25%, tenzij de auto ouder is dan 15 jaar. Dan is de bijtelling 35% van de waarde in het economisch verkeer en dus niet van de cataloguswaarde.

Auto’s zonder CO2-uitstoot

Voor auto’s zonder CO2-uitstoot is allereerst van belang of de datum van eerste toelating op of na 1 januari 2017 ligt. Is dit op of na 1 januari 2017, dan is de datum van eerste toelating bepalend voor de korting op de standaardbijtelling. Afhankelijk van het jaar van eerste toelating varieert de korting van 5 tot 14%. De bijtelling varieert dus van 8 tot 17%. Daarnaast is de datum van eerste toelating bepalend voor het deel van de cataloguswaarde waarvoor de korting geldt (cap). Dit varieert van € 30.000 tot € 45.000. Voor auto’s op waterstof of zonnecellen geldt de korting over de hele cataloguswaarde.

Indien een auto gebruik kan maken van een korting op de standaardbijtelling, dan geldt die korting gedurende de maand van eerste toelating + 60 volle maanden. Na afloop van die periode wordt de eventuele korting opnieuw vastgesteld op basis van de dan geldende regelgeving. Vervolgens verandert de bijtelling ook als de wet wijzigt. 

Andere datum eerste tenaamstelling

Bij auto’s zonder CO2-uitstoot met een datum van eerste toelating van vóór 2017, is de datum van de eerste tenaamstelling bepalend voor de korting. Die kan namelijk anders zijn dan de datum van eerste toelating. 

Let op! De datum van eerste toelating is de datum waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen in Nederland of daarbuiten. Bij nieuwe auto’s is dit het moment waarop voor het eerst een kenteken is afgegeven. Bij import van een gebruikte auto kan dit dus anders zijn.

Minimumbijtellingspercentages

Overigens zijn de forfaitaire bijtellingspercentages altijd minimumpercentages. Bij excessief privégebruik heeft de Belastingdienst altijd de mogelijkheid een hogere bijtelling te rekenen. De bewijslast ligt daarvoor evenwel bij de Belastingdienst.

Algemeen bijtellingspercentage privégebruik auto

   Percentage
 datum 1e toelating op of na 1 januari 2017   22%
 datum 1e toelating vóór 1 januari 2017   25%
 auto’s ouder dan 15 jaar   35%

Auto’s zonder CO2-uitstoot, met datum 1e toelating op of na 1 januari 2017

 Korting in 2025 op het algemeen bijtellingspercentage tot het bedrag van de cap  Cap  Korting
 datum 1e toelating 2025  € 30.000  5%
 datum 1e toelating 2024 en 2023  € 30.000  6%
 datum 1e toelating 2022  € 35.000  6%
 datum 1e toelating 2021  € 40.000  10%
 datum 1e toelating 2020, na afloop van de 60-maandentermijn  € 30.000  5%
 datum 1e toelating 2020, binnen de 60-maandentermijn  € 45.000  14%
 datum 1e toelating 2019, 2018 en 2017  € 30.000  5%
 Voor waterstof- en zonnecelauto’s geldt de cap niet: de korting wordt berekend over de hele grondslag.    

Auto’s zonder CO2-uitstoot, met datum 1e toelating vóór 1 januari 2017

 Korting in 2025 op het algemeen bijtellingspercentage tot het bedrag van de cap,
afhankelijk van de datum 1e tenaamstelling 
Cap  Korting
 datum 1e tenaamstelling 2025  € 30.000  5%
 datum 1e tenaamstelling 2024 en 2023  € 30.000  6%
 datum 1e tenaamstelling 2022  € 35.000  6%
 datum 1e tenaamstelling 2021  € 40.000  10%
 datum 1e tenaamstelling 2020, na afloop van de 60-maandentermijn  € 30.000  5%
 datum 1e tenaamstelling 2020, binnen de 60-maandentermijn  € 45.000  14%
 datum 1e tenaamstelling vóór 2020  € 30.000  5%
 Voor waterstof- en zonnecelauto’s geldt de cap niet: de korting wordt berekend over de hele grondslag.    

Geen terugbetaling TVL door hotelketen

By nieuws

Een grote hotelketen hoeft de ten tijde van de coronacrisis de te veel ontvangen TVL-subsidie niet terug te betalen. Dit heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) beslist.

Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)

Horeca

De TVL was een tegemoetkoming in de vaste lasten die een bedrijf tijdens de coronacrisis maakte. Zo was er in die periode soms sprake van een verplichte sluiting, zodat de vaste lasten moeilijker via de omzet gedekt konden worden. De omvang van de TVL was afhankelijk van het omzetverlies en van het percentage vaste lasten binnen de bedrijfstak.

Bedrijfsovername

De discussie rond de terug te betalen TVL-subsidie ontstond nadat binnen de hotelketen een bedrijfsovername had plaatsgevonden. Daarbij was aan het overgenomen bedrijf TVL verstrekt, waardoor het maximum aan TVL dat voor concerns gold, werd overschreden. Dit werd later teruggevorderd.

Moment vaststellen TVL

In bovengenoemde zaak die voorlag voor het CBb stond een aantal zaken ter discussie. Een van de zaken die aan de orde kwam was welk moment voor het recht op TVL beslissend is. Uit de uitspraak blijkt dit het moment van subsidieverlening en -vaststelling te zijn. Daarmee verwerpt het CBb de opvatting dat de periode van subsidieverlening bepalend moet zijn.

Terugvorderen mag niet

Op grond van bovenstaand uitgangspunt was aan de hotelketen ruim € 774.000 te veel TVL verstrekt. Dit betekende echter niet dat de TVL van het overnemende concern verlaagd mocht worden met de aan het overgenomen bedrijf verstrekte TVL, zoals gebeurd was. Dit kan namelijk slechts op een beperkt aantal wettelijke gronden waarvan in deze zaak geen sprake was. Het CBb stelde het concern op dit punt dan ook in het gelijk.

Definitief

Het CBb is de hoogste rechterlijke instantie in dit soort zaken, wat betekent dat de uitspraak definitief is.