Skip to main content
Category

nieuws

Kabinet draait verhoging tarief box 2 weer terug

By nieuws

De belastingplannen voor 2025 bieden goed nieuws voor degenen die een aanmerkelijk belang hebben in een bv, waaronder dga’s. Het tarief van de tweede schijf in box 2 wordt namelijk verlaagd van 33 naar 31%. Uitkeringen uit de bv, zoals dividend, worden daardoor voor degenen met een aanmerkelijk belang minder zwaar belast als deze uitkeringen belast zijn in de tweede schijf. Het kabinet draait daarmee de tariefsverhoging van dit jaar voor een deel weer terug.

Tarief box 2

Euro

Het tarief van box 2 kent vanaf 2024 twee schijven. De eerste schijf kent in 2025 een tarief van 24,5%. Dit tarief blijft ongewijzigd ten opzichte van 2024, alleen de schijf wordt iets verruimd van € 67.000 in 2024 naar € 67.804 in 2025. De tweede schijf kent in 2025 een tarief van 31% voor het inkomen boven € 67.804. Dit jaar (2024) is dit tarief nog 33% en geldt dit vanaf € 67.000. In 2025 geldt dus een verlaging van het tarief met 2%.

Dubbel profijt voor partners

Fiscale partners kunnen inkomsten in box 2 overigens onderling verdelen. Als ze dit doen, kunnen ze tot een inkomen in box 2 van € 135.608 van het lage tarief van 24,5% profiteren. Alleen boven dit bedrag geldt dan ook voor hen het hoge tarief van 31%.

Tip! Als uw partner geen inkomen heeft, is het aan uw partner toedelen van een deel van dividend ook een manier om te voorkomen dat de algemene heffingskorting verloren gaat.

Box 2 voortaan ook van belang voor hoogte heffingskorting

Naast genoemde tariefsverlaging is voor dga’s van belang dat de hoogte van de algemene heffingskorting vanaf 2025 ook afhangt van het inkomen in box 2. Inkomen in box 2 zou er vanaf 2025 daarom voor kunnen zorgen dat de algemene heffingskorting lager of zelfs nihil wordt. Dit kan betekenen dat u niet alleen 24,5% betaalt over een dividenduitkering, maar ook nog minder algemene heffingskorting krijgt (ter grootte van 6,337 % van de dividenduitkering). Of dit effect daadwerkelijk optreedt is afhankelijk van de hoogte van uw andere inkomen (waaronder uw loon uit de bv).

Ook in 2024 al dividend?

In 2024 betaalt u tot € 67.000 (als u een fiscale partner heeft tot € 134.000) 24,5% in box 2. In 2024 heeft een dividenduitkering nog geen invloed op de hoogte van de algemene heffingskorting. Beoordeel daarom of u tot dit bedrag tegen het lage tarief van 24,5% een dividenduitkering kunt doen. 

Let op! Houd er wel rekening mee dat dividenduitkeringen in 2024 uw vermogen in box 3 verhogen. 

Tip! Krijgt u te maken met de Wet excessief lenen, ook wel de dga-taks genoemd? Bijvoorbeeld omdat u een schuld heeft aan uw bv die meer bedraagt dan € 500.000? Dan kunt u dat mogelijk in 2024 oplossen tegen (deels) het 24,5%-tarief in box 2. Overleg hierover met een van onze adviseurs.

Schenkkring voor AOV belast in box 3

By nieuws

Als alternatief voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) kunnen ondernemers deelnemen in een zogenaamde schenkkring. Hoe wordt volgens de Belastingdienst het aandeel van de ondernemer in de derdengeldenrekening van de schenkkring belast in box 3?

Schenkkring

Sparen

Een schenkkring vormt voor ondernemers een alternatief voor een AOV. De deelnemer van een schenkkring stort de verschuldigde bedragen hiervoor op een derdengeldenrekening die op naam staat van de schenkkring (over het algemeen een stichting). Elke deelnemer heeft een eigen kenmerk.

Arbeidsongeschikte deelnemers ontvangen een uitkering van de schenkkring. Deze uitkeringen verminderen de op derdengeldenrekening gestorte bedragen van alle deelnemers. De deelnemers hebben geen directe toegang tot hun aandeel in de derdengeldenrekening. Zij kunnen hun deelname wel beëindigen. Het overgebleven aandeel wordt dan naar de ex-deelnemer teruggestort.

Box 3

De Belastingdienst is van mening dat het aandeel van de deelnemer in een dergelijke schenkkring wordt aangemerkt als overige bezitting in box 3. Dit betekent dat hiervoor het hogere forfaitaire rendementspercentage (voor 2024 vastgesteld op 6,04%) geldt en niet het lagere percentage van banktegoeden (voor 2024 voorlopig vastgesteld op 1,03%).

Let op! Voor een aandeel in een derdengeldenrekening van een notaris of gerechtsdeurwaarder geldt vanaf 1 januari 2023 een uitzondering. Deze gelden worden wel aangemerkt als banktegoed. Voor andere derdengeldenrekeningen geldt deze uitzondering echter niet.

Tip! Er zijn misschien nog schenkkringen die niet werken met een derdengeldenrekening. In die gevallen storten de leden hun bijdragen op een zelf te openen bankrekening. De Belastingdienst geeft aan dat dergelijke rekeningen wel worden aangemerkt als banktegoed en dus niet als overige bezitting in box 3.

Lager werkelijk rendement?

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat als het werkelijke rendement in box 3 lager is dan het forfaitaire rendement, heffing in box 3 plaats kan vinden op basis van het werkelijke rendement. Of u een beroep hierop kunt doen, zal afhankelijk zijn van uw overige box 3-vermogen.

Formulier OWR

Op dit moment wordt nog een formulier opgaaf werkelijk rendement (OWR) ontwikkeld, waarmee u straks (waarschijnlijk vanaf medio 2025) uw werkelijke rendement kunt opgeven. Tot die tijd kunt u uw werkelijke rendement nog niet doorgeven aan de Belastingdienst.

Let op! Ontvangt u een definitieve aanslag inkomstenbelasting? Overleg dan met een van onze adviseurs of bezwaar maken zinvol is. Doe dit op tijd, want bezwaar maken moet binnen zes weken na dagtekening van de aanslag.

Ook bij btw en loonheffingen mogelijk te veel belastingrente

By nieuws

Heeft u een aanslag of beschikking btw of loonheffingen van de Belastingdienst ontvangen met belastingrente? Controleer dan of er niet te veel belastingrente is berekend. Het te veel berekende bedrag kunt u, onder voorwaarden, terugvragen.

Belastingrente

Geld

De Belastingdienst berekent belastingrente als u te laat uw btw of loonheffingen betaalt. De belastingrente wordt dan berekend vanaf het moment dat de belasting betaald had moeten zijn. In bepaalde situaties heeft u misschien in (een deel van) die periode wel al (een deel van) de belasting betaald. U kunt de Belastingdienst dan vragen om de belastingrente te verlagen.

Een voorbeeld
Stel dat u in juli 2022 netjes op tijd uw aangifte btw indiende over juni 2022 en de verschuldigde btw betaalde. In 2023 komt u tot de ontdekking dat u, naar uw mening, te veel btw afdroeg over juni 2022 en vraagt u een deel van de afgedragen btw terug. In 2024 blijkt dat u toch te weinig btw betaalde over juni 2022. De Belastingdienst legt een naheffingsaanslag btw op met belastingrente. De Belastingdienst berekent daarbij ook over de periode tussen uw betaling in juli 2022 en uw teruggave in 2023 belastingrente. Daarom kunt u de Belastingdienst verzoeken om die belastingrente te verlagen.

Voorwaarden

Er geldt wel een aantal voorwaarden. Zo kunt u geen verzoek doen als de totale belastingrente op de aanslag of de beschikking lager is dan € 100. Verder moet u in uw verzoek een aantal gegevens verstrekken, zoals het aanslag- of beschikkingsnummer, de periode waarover u renteverlaging vraagt, het bedrag waarover ten onrechte belastingrente is berekend en de datum waarop u dit bedrag betaalde (inclusief betalingskenmerk).

Let op!Denkt u belastingrente te moeten betalen over een periode dat de Belastingdienst al over de belasting beschikte, neem dan contact met ons op. Onze adviseurs kunnen voor u beoordelen of u inderdaad te veel belastingrente betaalde en of het loont om een verzoek tot verlaging te doen.

Voor wie geldt rechtsherstel box 3 met werkelijk rendement?

By nieuws

De staatssecretaris heeft de doelgroepen bekendgemaakt die straks een beroep kunnen doen op de recente box 3-arresten van de Hoge Raad. Valt u onder een van deze doelgroepen?

Recente box 3-arresten Hoge Raad

Geld

In de recente arresten oordeelde de Hoge Raad dat u in box 3 het  – door de Hoge Raad gedefinieerde – werkelijke rendement in aanmerking mag nemen als dit lager is dan het wettelijke forfaitaire rendement. De Hoge Raad gaf daarbij aanwijzingen over hoe het werkelijke rendement berekend moet worden. Zo oordeelde de Hoge Raad bijvoorbeeld dat het gaat om het nominale werkelijke gerealiseerde én ongerealiseerde rendement zonder rekening te houden met inflatie en zonder aftrek van kosten.

De staatssecretaris gaf in juli en september 2024 een nadere invulling aan de aanwijzingen van de Hoge Raad. Zo gaf de staatssecretaris bijvoorbeeld aan dat het eigen gebruik van een onroerende zaak ook onderdeel is van het werkelijke rendement.

Tegenbewijsregeling

De staatssecretaris geeft aan dat hij de wijze waarop het werkelijke rendement volgens de methodiek van de Hoge Raad moet worden berekend nu heeft ingevuld. De invulling wordt in een wetsvoorstel opgenomen dat naar verwachting in het eerste kwartaal 2025 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Met dit wetsvoorstel ontstaat er een wettelijke tegenbewijsregeling als het werkelijke rendement in box 3 – berekend volgens de methodiek van de Hoge Raad – lager is dan het forfaitaire rendement. Beoogd is om de wet per 1 juni 2025 in te laten gaan.

Komt u in aanmerking voor de tegenbewijsregeling?

De staatssecretaris heeft ook bekendgemaakt wie er in aanmerking kan komen voor de tegenbewijsregeling.

  1. Voor de belastingjaren vanaf 2021 komt elke belastingplichtige in aanmerking voor de tegenbewijsregeling.
  2. Voor het belastingjaar 2020 komt u alleen in aanmerking als uw definitieve aanslag op 21 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond (of op dat moment nog opgelegd moest worden) én u in de periode tot eind 2025 een verzoek om ambtshalve vermindering doet (of dat al heeft gedaan).
  3. Voor het belastingjaar 2019 geldt hetzelfde als voor 2020, met het verschil dat het verzoek om ambtshalve vermindering nog maar tot uiterlijk eind 2024 mogelijk is.
  4. Voor de belastingjaren 2018 en 2017 komt u alleen in aanmerking voor de tegenbewijsregeling als uw definitieve aanslag meeliep in de massaalbezwaarprocedure of ontvangen is ná het kerstarrest. Daarnaast moet u ook voor het belastingjaar 2018 uiterlijk 31 december 2023 én voor het belastingjaar 2017 uiterlijk 31 december 2022 een verzoek om ambtshalve vermindering hebben ingediend.

Let op! Het feit dat u in aanmerking komt voor de tegenbewijsregeling betekent niet dat straks per definitie uw box 3-aanslag verminderd wordt. Hiervoor moet uw werkelijke rendement lager zijn dan het forfaitaire rendement. Houd er rekening daarbij mee dat wat u wellicht verstaat onder werkelijk rendement anders is dan de invulling die de Hoge Raad daaraan gaf in de recente box 3-arresten.

Actie?

U kunt nu nog geen gebruikmaken van de tegenbewijsregeling. Deze moet eerst nog in een wetsvoorstel worden opgenomen en daarna door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen. De beoogde inwerkingtreding is 1 juni 2025 en waarschijnlijk kunt u pas vanaf dat moment in actie komen.

Let op! In sommige gevallen moet u toch al eerder in actie komen. Overleg daarom altijd met onze adviseurs als uw een definitieve aanslag ontvangt. Mogelijk is het verstandig om uw rechten veilig te stellen en tijdig bezwaar te maken tegen de aanslag. Ook kan het nog nodig zijn om uiterlijk 2024 een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen tegen uw onherroepelijk vaststaande aanslag 2019. Overleg ook daarover met onze adviseurs.

Nieuw box 3-stelsel

De wijze waarop de Hoge Raad het werkelijke rendement invult onder het huidige box 3-stelsel en de nadere invulling die de staatssecretaris hieraan geeft, staan los van het nieuwe box 3-stelsel. Hiervan werd onlangs bekend dat volledige invoering van dit nieuwe stelsel per 2027 onzeker is. De Belastingdienst heeft namelijk aangegeven onvoldoende capaciteit te hebben om het stelsel volledig in te laten gaan in de vorm waarin dit nu is opgenomen in een conceptwetsvoorstel. De staatssecretaris onderzoekt daarom welke alternatieven wel haalbaar zijn, bijvoorbeeld gefaseerde invoering.

Nadere invulling werkelijk rendement box 3

By nieuws

In de recente arresten oordeelde de Hoge Raad dat u in box 3 het werkelijke rendement in aanmerking mag nemen als dit lager is dan het wettelijke forfaitaire rendement. De staatssecretaris gaf onlangs een nadere invulling van wat in dit verband onder werkelijk rendement wordt verstaan.

Werkelijk rendement

Juridisch

In de recente arresten gaf de Hoge Raad aanwijzingen hoe het werkelijke rendement berekend moet worden. Wat behoort wel tot uw werkelijke rendement en wat niet? Ondanks de aanwijzingen van de Hoge Raad, is helaas nog niet alles duidelijk. De staatssecretaris gaf in juli 2024 al een eerste invulling aan het begrip werkelijk rendement en vulde dat onlangs nog aan.

Aanwijzingen Hoge Raad

In de arresten gaf de Hoge Raad al aan dat het gaat om het werkelijk gerealiseerde én ongerealiseerde rendement op uw gehele vermogen in box 3 zonder aftrek van het heffingsvrije vermogen. Het gaat om het nominale rendement, met inflatie mag geen rekening worden gehouden. Aftrek van kosten is niet mogelijk. Alleen rente van schulden in box 3 zijn aftrekbaar. Verder gaf de Hoge Raad de aanwijzing dat de bepaling van het werkelijke rendement van een woning plaatsvindt op basis van de WOZ-waarde aan het begin en aan het einde van een jaar.

Eerste invulling staatssecretaris

De staatssecretaris gaf in juli van dit jaar al een eerste invulling aan het werkelijke rendement, dit in aanvulling op de aanwijzingen van de Hoge Raad. Zo gaf de staatssecretaris aan dat het rendement op vrijgesteld vermogen (bijvoorbeeld bos- en natuurterreinen) niet tot het werkelijke rendement behoort en dat het rendement in aanmerking moet worden genomen op het moment dat het is ontvangen (het zogenaamde kasstelsel).

Nadere invulling staatssecretaris

Onlangs gaf de staatssecretaris nóg een nadere invulling aan het werkelijke rendement.

Zo vindt hij dat het eigen gebruik van een onroerende zaak ook onderdeel is van het werkelijke rendement. Dit werkelijke rendement kan bepaald worden op de huurprijs die onder normale omstandigheden bedongen kan worden, aldus de staatssecretaris.

Bij aan- en verkoop van woning gedurende het jaar wordt voorgesteld om de waardeontwikkeling op basis van de WOZ-waarden tijdsevenredig tussen koper en verkoper te verdelen. Bedraagt de waardeontwikkeling op basis van de WOZ-waarden in een jaar bijvoorbeeld € 40.000, dan wordt bij verkoop op 1 juli € 20.000 aan de verkoper en € 20.000 aan de koper toegerekend.

De staatssecretaris doet op het gebied van rente van schulden een handreiking. Hierbij hoeft geen rekening te worden gehouden met de in het forfaitaire stelsel toegepaste schuldendrempel (in 2024 € 3.700). Alle rente van schulden in box 3 kunnen daarom in mindering komen op het werkelijke rendement.

Tot slot stelt hij voor om de vrijstelling groene beleggingen pro rata te berekenen. Bij een vrijstelling van bijvoorbeeld € 30.000 en een stand van de groene beleggingen op 1 januari van € 60.000, mag op het werkelijke rendement van de groene beleggingen een vrijstelling van 50% worden toegepast.

En nu?

Vooralsnog hoeft u over het algemeen nog niet in actie te komen. De staatssecretaris wil het een en ander namelijk eerst nog in wetgeving opnemen, waarmee met een beoogde inwerkingtreding op 1 juni 2025, een wettelijke tegenbewijsregeling ontstaat. Ook het al eerder aangekondigde formulier opgaaf werkelijk rendement (OWR) waarmee u straks uw werkelijk rendement kunt opgeven is waarschijnlijk pas in juni 2025 beschikbaar.

Let op! Als u een definitieve aanslag ontvangt, overleg dan altijd met onze adviseurs of het verstandig is om uw rechten veilig te stellen en tijdig bezwaar te maken daartegen. Ook kan het nog nodig zijn om uiterlijk 2024 een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen tegen uw onherroepelijk vaststaande aanslag 2019. Overleg ook daarover met onze adviseurs.

Hoge Raad: opstarttijd kwalificeert als werktijd

By nieuws

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de tien minuten die een callcentermedewerker voorafgaand aan zijn werktijd aanwezig moest zijn, moet worden gezien als betaalde werktijd. Deze uitspraak is in navolging van het advies van de Advocaat-Generaal, de adviseur van de Hoge Raad.

Feiten

Typen

In deze zaak ging het om een werknemer van een callcenter die tien minuten voor aanvang van zijn dienst aanwezig moest zijn. Er was discussie ontstaan over de vraag of de werknemer volgens de bij de werkgever van toepassing zijnde Planningsregels verplicht was om tien minuten voor aanvang van een ingeroosterde dienst aanwezig te zijn en om voorbereidende werkzaamheden te verrichten.

Inlogtijd is arbeidstijd

De werknemer was van oordeel dat het hier arbeidstijd betrof en dat die dus ook beloond moest worden. Zijn werkgever was het hier niet mee eens. Zowel de rechter als het hof stelden de werknemer eerder in het gelijk. Daardoor moest zijn werkgever hem het achterstallige loon uitbetalen. Die compensatie had betrekking op de periode van september 2016 tot mei 2021.

Hoge Raad

Inmiddels oordeelt de Hoge Raad – in navolging van de kantonrechter en het gerechtshof – dat het hier inderdaad gaat om tijd die niet ter vrije beschikking staat van de werknemer en dat deze tijd dus aangemerkt moet worden als arbeidstijd. De werknemers moesten immers vooraf aanwezig zijn om te kunnen inloggen, zodat ze precies op tijd konden aanvangen met hun werkzaamheden. 

Let op! Als u als werkgever eist dat uw werknemer eerder aanwezig is om voorbereidende handelingen te verrichten, kwalificeert dat dus als arbeidstijd die verloond moet worden.

Dringende reden is cruciaal bij ontslag op staande voet

By nieuws

Dat een ontslag op staande voet soms een te vergaande maatregel is, bleek zelfs onlangs in een zaak waarbij een verslaafde werknemer had gelogen en afspraken had verzuimd na te komen. De werkgever had in deze situatie geen dringende reden tot ontslag, aldus de rechter.

Verslaafde werknemer

Juridisch

Een werknemer die kampte met een alcoholverslaving meldde zich na verloop van tijd ziek bij zijn werkgever. Hij zou hiervoor een traject bij een in verslaving gespecialiseerde organisatie gaan volgen. Bij zijn werkgever had de werknemer aangegeven dat hij een intakegesprek had gevoerd met die organisatie, maar dat hij niet in aanmerking kwam voor een behandeling. 

Uiteindelijk bleek bij navraag dat de werknemer gelogen had en dat hij nooit een intakegesprek had gevoerd. Het intakegesprek was zelfs tot driemaal toe niet doorgegaan, omdat de werknemer geen verwijzing had geregeld of ‘zonder geldige reden’ zou zijn weggebleven. Daarnaast was de werknemer ook niet komen opdagen bij een consult bij de bedrijfsarts en bij een gesprek met een arbeidsdeskundige. 

Dringende reden?

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt voor de situatie waarin een werknemer ziek is en volgens de werkgever niet aan de controlevoorschriften voldoet, dit in beginsel geen dringende reden kan opleveren. Daarvan kan echter wel sprake zijn als er bijkomende omstandighedenzijn. De werkgever was van mening dat dit hier aan de orde was.

Hij nam het de werknemer kwalijk dat hij niet eerlijk was geweest en zijn re-integratie vertraagde. De werknemer daarentegen gaf aan dat hij het re-integratietraject niet in wilde gaan, omdat hij een maand van huis zou zijn en zelf de kosten zou moeten dragen. De werkgever gaf aan dat hij door zijn handelwijze nu geruime tijd thuis was gebleven, zonder dat er een tegenprestatie tegenover stond. De collega’s gaven wel aan dat ze merkten dat de werknemer er niet goed uitzag en niet uit zijn woorden kon komen.

Geen loonstop maar ontslag

De werkgever wilde aanvankelijk alleen een loonstop doorvoeren, maar koos uiteindelijk na enige weken toch voor een ontslag op staande voet.  

Zorgplicht bij ziekte

De kantonrechter vond dat de werkgever een te vergaande maatregel had toegepast door hem op staande voet te ontslaan. Bij problematiek rondom ziekte heeft een werkgever een zwaardere zorgplicht richting een werknemer. Er was in casu geen sprake van een dringende reden. De juiste maatregel zou zijn geweest om het loon op te schorten. 

Schadevergoeding

Aangezien de werknemer heeft berust in de beëindiging van het dienstverband, heeft de kantonrechter zich desgevraagd alleen uitgelaten over de verzochte vergoedingen en aan hem een brutovergoeding van zo’n € 11.155, vermeerderd met rente toegekend als zogenaamde gefixeerde schadevergoeding. Dit is gelijk aan de reguliere voor hem geldende opzegtermijn van drie maanden, die niet in acht is genomen. Daarnaast krijgt hij tevens een transitievergoeding, omdat er geen sprake is van ‘ernstig verwijtbaar handelen’. De verzochte billijke vergoeding wordt bepaald op nihil.

Wat als u parkeerbelasting niet zichtbaar bij uw auto voldoet?

By nieuws

In de meeste steden in Nederland dient u op bepaalde plaatsen parkeerbelasting te betalen. Dat kan meestal op verschillende manieren. Daarbij is niet vereist dat u deze belasting moet voldoen als u zichtbaar aanwezig bent in of bij uw auto.

Parkeerbelasting betalen

Geld

Als u parkeerbelasting moet betalen, moet dit direct bij aanvang van het parkeren. U moet hier ‘onverwijld en ononderbroken’ de vereiste handelingen voor verrichten. Daarbij heeft u echter wel in redelijkheid de tijd om deze handelingen te verrichten.

Parkeerapp

In een zaak bij het gerechtshof Den Haag had een automobilist de verschuldigde parkeerbelasting willen betalen via een parkeerapp. Bij aankomst op zijn bestemming lukte dit niet direct vanuit zijn auto. De man liep daarom naar het kantoor waar hij zijn moest, zo’n 70 meter verderop, en betaalde van hieruit twee minuten later de verschuldigde parkeerbelasting. Inmiddels was echter al een naheffing parkeerbelasting opgelegd.

Zichtbaar bij de auto?

De ambtenaar van de gemeente was van mening dat hiermee de vereiste handelingen niet onverwijld en ononderbroken waren verricht. De man was tijdens de controle immers niet waargenomen door de controleurs. De rechtbank en ook het Hof dachten hier anders over. Dat de man naar het kantoor was gegaan en hier vandaan in de gaten gehouden zou hebben wanneer er een parkeercontrole volgde om dan pas via de app te betalen, werd onwaarschijnlijk geacht. De naheffing kwam dan ook te vervallen. Ook moest er bijna € 1.000 aan griffierecht en proceskosten worden vergoed.

Aftrek vervoerkosten bij ziekte gewijzigd vanaf 2025

By nieuws

De aftrek van vervoerskosten bij ziekte wordt, als het aan het kabinet ligt, vanaf volgend jaar vereenvoudigd. Voor de bepaling van de vervoerskosten bij ziekte moet vanaf 2025 worden uitgegaan van € 0,23 per km. Ernstig zieken en invaliden mogen vanaf 2025 voor extra vervoerskosten alleen een vast bedrag van € 925 per jaar aftrekken.

Aftrek zorgkosten

Invalide

Zorgkosten zijn onder voorwaarden aftrekbaar van uw inkomen. De wet bevat een limitatief aantal aftrekbare zorgkosten. Dit betreft onder andere de kosten van geneeskundige hulp, hulpmiddelen en vervoer. Bij deze laatste gaat het om vervoerskosten in verband met het bezoeken van een medisch hulpverlener of apotheek, extra vervoerskosten die men vanwege een ziekte of handicap maakt ten opzichte van een gezond persoon en de kosten van het regelmatig bezoeken van een zieke huisgenoot . 

Let op! Voor de aftrek van zorgenkosten en dus ook vervoerskosten geldt een aantal voorwaarden. Deze vindt u hier.

Wijziging vervoerskosten per 2025

In het Belastingplan 2025 wordt voorgesteld om de aftrek van vervoerskosten te vereenvoudigen. Zo hoeft u voor de bepaling van de kosten van autovervoer naar een medisch hulpverlener of apotheek niet langer de werkelijke autokosten in aftrek uit te rekenen, maar kunt u een bedrag van € 0,23 per km in aftrek brengen. Het berekenen van de werkelijke autokosten is niet eenvoudig omdat dit veel verschillende kostenposten bevat en kan discussie met de Belastingdienst opleveren.

Let op! Hoewel de aftrek tegen een vast bedrag van € 0,23 wellicht een vereenvoudiging is, voelt u dit waarschijnlijk ook in uw portemonnee. Tot en met 2024 mag u namelijk de werkelijke autokosten per kilometer in aftrek brengen. Deze zullen over het algemeen hoger zijn dan € 0,23 per kilometer.

Let op! Voor reiskosten met de taxi of het openbaar vervoer blijven de werkelijke kosten aftrekbaar. Hiervoor moet u wel uw bonnen bewaren.

Let op! In een Nota van wijziging wordt nog geregeld dat, naast het bedrag van € 0,23 per kilometer, ook de werkelijk gemaakte parkeer-, tol- en veergelden aftrekbaar zijn.

Vaste aftrek voor ernstig zieken en invaliden

Als u ziek of invalide bent en u daardoor meer vervoerskosten maakt dan mensen die niet ziek of invalide zijn, mag u op dit moment die extra kosten in aftrek brengen. Dit is geen eenvoudige berekening omdat u én de werkelijke autokosten moet berekenen én een vergelijking moet maken met de autokosten van mensen die in financieel en maatschappelijk opzicht vergelijkbaar met u zijn. Alleen als u aannemelijk kunt maken dat u door uw ziekte of invaliditeit meer autokosten maakt, mag u die aftrekken.

Vanwege de beoogde vereenvoudiging wordt ook deze aftrek van extra vervoerskosten voor ernstig zieken en invaliden gewijzigd. Zij hoeven vanaf 2025 niet langer de werkelijke extra gemaakte vervoerkosten vast te stellen, maar kunnen een vast bedrag van € 925 per jaar aftrekken. 

Om hiervoor vanaf 2025 in aanmerking te komen moet kunnen worden aangetoond dat de ernstig zieke of gehandicapte persoon niet meer dan 100 meter lopend af kan leggen. Dit kan bijvoorbeeld met een gehandicaptenkaart, PGB, gemeentebesluit WMO of doktersverklaring.

Let op! Een eventuele vergoeding die de zieke of invalide persoon ontvangt of had kunnen ontvangen moet in mindering worden gebracht op het vaste bedrag van € 925 per jaar.

Tip! Bepaalde aanpassingen aan de auto van de zieke of invalide persoon, bijvoorbeeld het aanpassen van de auto voor het vervoer van een rolstoel, blijven vanaf 2025, onder de daarvoor gestelde voorwaarden, aftrekbaar als uitgaven voor een hulpmiddel.

Bezoek huisgenoot in ziekenhuis of zorginstelling

Tenslotte vindt een kleine wijziging plaats in de aftrek van vervoerskosten voor het bezoeken van een huisgenoot in een ziekenhuis of zorginstelling. Vanaf 2025 is voor toepassing van de aftrek niet langer beslissend dat bij aanvang van de ziekte een gemeenschappelijke huishouding werd gevoerd met de verpleegde, maar dat dit het geval was bij aanvang van de verpleging.

Let op! Ook wordt in een Nota van wijziging nog geregeld dat ook bij de al bestaande forfaitaire aftrek van vervoerskosten bij het regelmatig bezoeken van langdurig verpleegde personen de werkelijk gemaakte parkeer-, tol- en veergelden daarnaast aftrekbaar zijn.

Let op! Dit voorstel moet nog door de Tweede en Eerste Kamer worden goedgekeurd.

Btw bij langdurige verhuur auto

By nieuws

Als een auto wordt verhuurd, is voor de btw van belang hoe lang de verhuur duurt en waar de huurder van de auto woont. Voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant speelde onlangs een zaak waarbij een autoverhuurbedrijf de btw probeerde te beperken.

Langdurige verhuur

Auto

Bij langdurige verhuur van een auto aan een particulier vindt de dienst plaats waar de huurder woont, gevestigd is of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft. De btw van het betreffende land moet dan in rekening worden gebracht. Wettelijk is bepaald dat het verhuren voor meer dan dertig dagen als langdurig moet worden aangemerkt.

Registratiefee

In een zaak die onlangs speelde voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant betaalde een in Duitsland gevestigde vennootschap geen btw in Nederland en deed ook geen aangifte van omzetbelasting. Volgens het bedrijf was er geen sprake van verhuur van auto’s, maar werd een ‘registratiefee’ in rekening gebracht. Het bedrijf had naar eigen zeggen een verhuurcontract gebruikt voor het vastleggen van de gegevens van de huurder, voor het geval er verkeersboetes op de mat zouden vallen.

Verhuur, dus Nederlandse btw

Uit de feiten bleek echter wel degelijk dat de auto’s gewoon langdurig verhuurd werden aan Nederlandse particulieren. Dit bleek onder meer uit de registratie van de kilometerstand in het huurcontract en de vermelding van de lakschades. Er had dus Nederlandse btw in rekening gebracht moeten worden aan de Nederlandse klanten. De naheffingen plus boetes bleven in stand.