Skip to main content
Category

nieuwsbrief

Special Miljoenennota 2025

By nieuws, nieuwsbrief

Special Miljoenennota 2025

Het kabinet presenteerde op Prinsjesdag 2024 de Miljoenennota 2025 en dus ook het Belastingplan 2025.

Deze special bevat voorstellen van het kabinet die de komende periode door de Tweede en Eerste Kamer worden behandeld. De voorgestelde maatregelen treden per 1 januari 2025 in werking, tenzij anders is vermeld.

Klik hier voor de special

Wat leest u in onze MKB-Nieuwsbrief van juli 2024? Welke aandachtspunten zijn er voor uw bedrijf?

Nieuwsbrief juli 2024

By nieuwsbrief

Let op!
Wij willen voldoen aan de wens om actueel te zijn. Het overzicht in deze MKB-Nieuwsbrief is geschreven met de kennis tot en met maandag 8 juli 2024, 20:00 uur.


1. Varianten box 3-heffing berekening tot en met 2022 en vanaf 2023

Op 6 juni 2024 oordeelde de Hoge Raad dat nader rechtsherstel geboden moet worden als het werkelijke rendement van het box 3-vermogen lager is dan het forfaitaire rendement. Op 14 juni 2024 heeft de Hoge Raad een nieuwe aanwijzing gegeven over de berekening van het werkelijke rendement van een box 3-woning. Wat betekent dit voor de box 3-heffing tot en met 2022 en vanaf 2023?

Werkelijke rendement versus forfaitair rendement
Op 6 juni 2024 oordeelde de Hoge Raad dat ook de Wet rechtsherstel box 3 (hierna: Herstelwet) en de Overbruggingswet box 3 (hierna: Overbruggingswet) in strijd zijn met Europees recht als het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement. Op 24 december 2021 had de Hoge Raad op dezelfde wijze al geoordeeld over de box 3-wetgeving vanaf 2017 (hierna: oude box 3-wet).

Gevolgen voor de jaren tot en met 2022
De arresten van 24 december 2021 en 6 juni 2024 betekenen dat u tot en met 2022 te maken heeft met drie berekeningen: het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet, het forfaitaire rendement van de Herstelwet en het werkelijke rendement.

De box 3-heffing wordt vervolgens als volgt berekend.

  • Is het forfaitaire rendement van de Herstelwet lager dan het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet? Dan wordt uw box 3-heffing berekend op basis van het forfaitaire rendement van de Herstelwet.
  • Is het forfaitaire rendement van de Herstelwet hoger dan het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet? Dan wordt uw box 3-heffing berekend op basis van het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet.
  • Is uw werkelijke rendement lager dan het aldus vastgestelde forfaitaire rendement? Dan wordt uw box 3-heffing berekend op basis van het werkelijke rendement.

Let op!
U kunt alleen een beroep doen op vaststelling op het werkelijke rendement als u nog kunt aansluiten bij het oordeel van de Hoge Raad van 6 juni 2024. Dat zal lang niet altijd het geval zijn. Het Ministerie van Financiën bestudeert momenteel het oordeel van de Hoge Raad van 6 juni 2024. Het wachten is nu op meer duidelijkheid hierover.

Wat betekent dit nu voor de jaren vanaf 2023?
Vanaf 2023 krijgt u te maken met twee berekeningen: het forfaitaire rendement van de Overbruggingswet en het werkelijke rendement. Als uw werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement van de Overbruggingswet, wordt uw box 3-heffing berekend op basis van het werkelijke rendement.

Voorlopig houdt de Belastingdienst de meeste aangiften inkomstenbelasting 2023 met box 3-inkomen nog aan in afwachting van de duidelijkheid die het Ministerie van Financiën gaat verschaffen over het oordeel van de Hoge Raad van 6 juni 2024. U hoeft op dit moment daarom nog niets te doen.

Let op!
Dit is anders als u toch al een definitieve aanslag inkomstenbelasting ontvangt of heeft ontvangen met box 3-inkomen. Neem in zo’n geval contact op met een van onze adviseurs. Dan kunt u samen bepalen of u actie moet ondernemen. Doe dat wel snel, de bezwaartermijn bedraagt maar zes weken.

Berekening werkelijke rendement
De Hoge Raad heeft op 6 juni 2024 ook een aantal regels gegeven over de wijze waarop het werkelijke rendement berekend moet worden. Een van die regels is dat gerealiseerde én ongerealiseerde vermogenswinsten, of die nu positief of negatief zijn, ook onderdeel zijn van het werkelijke rendement.

WOZ voor werkelijke rendement woning
Op 14 juni 2024 heeft de Hoge Raad hieraan voor woningen die in box 3 vallen nog een nieuwe aanwijzing gegeven. De Hoge Raad geeft aan dat voor de vaststelling van het werkelijke rendement van een woning de waarde van de woning aan het begin en het einde van het jaar bepaald wordt op basis van de WOZ-waarden.


2. Wetsvoorstel box 3-stelsel vanaf 2027 steeds concreter

Het wetsvoorstel voor het nieuwe box 3-stelsel op basis van het werkelijke rendement dat vanaf 2027 moet ingaan, is weer iets concreter. Nu is ook duidelijk op welke wijze onroerende zaken belast worden in het voorgestelde nieuwe stelsel. Dit wetsvoorstel is voor advies aangeboden aan de Raad van State.

Belasten onroerende zaken
In het nieuwe stelsel wordt zowel het directe rendement als het indirecte rendement op onroerende zaken belast in box 3.

Direct rendement
Het directe rendement is het rendement dat jaarlijks behaald wordt, bijvoorbeeld huur en pacht, maar ook het rendement in natura door eigen gebruik van de onroerende zaak. De wijze van belastingheffing is afhankelijk van de categorie waarin de onroerende zaak wordt ingedeeld.

    • Bij een onroerende zaak die minimaal 328 dagen (of 329 dagen in een schrikkeljaar) in het jaar verhuurd wordt:
      • is de ontvangen huur- of pacht belast, en
      • zijn onderhouds- en andere kosten hierop aftrekbaar.
    • Bij een onroerende zaak die het gehele jaar niet verhuurd wordt:
      • is 2,65 % van de WOZ-waarde (de zogenaamde vastgoedbijtelling die het voordeel in natura van het eigen gebruik vertegenwoordigd) belast, en
      • zijn onderhouds- en andere kosten niet apart aftrekbaar, maar verdisconteerd in de vastgoedbijtelling.
    • Bij een onroerende zaak die voor minder dan 328 dagen (of 329 dagen in een schrikkeljaar) in het jaar verhuurd wordt, worden de twee hiervoor beschreven berekeningen met elkaar vergeleken en:
      • is de ontvangen huur- of pacht, verminderd met de onderhouds- en andere kosten belast, of
      • is, als dit tot een hoger bedrag leidt, 2,65 % van de WOZ-waarde belast.

Let op!
Verschuldigde rente over schulden kunt u wel in aftrek brengen, ook als u de vastgoedbijtelling toe moet passen.

Onderhoudskosten en verbeteringskosten
In het nieuwe voorgestelde stelsel is het onderscheid tussen onderhouds- en verbeteringskosten van belang. Onderhoudskosten zijn in het jaar aftrekbaar of verdisconteerd in de vastgoedbijtelling. Verbeteringskosten worden pas verrekend bij het realiseren van het indirecte rendement.

Let op!
Heel kort omschreven zijn onderhoudskosten kosten voor het repareren van bestaande elementen van de onroerende zaak, denk aan schilderen. Bij verbetering worden kosten gemaakt die iets toevoegen aan de onroerende zaak, denk aan een aanbouw.

Indirect rendement
Het indirecte rendement is belast volgens de vermogenswinstbelasting. Dit betreft de winst die behaald wordt door de waardeontwikkeling tijdens de periode dat een belastingplichtige onroerend goed bezit. De belastingheffing vindt plaats aan het einde van de bezitsduur, bijvoorbeeld bij verkoop. De wijze van belastingheffing vindt voor alle onroerende zaken op dezelfde wijze plaats. Het maakt hierbij dus niet uit of de onroerende zaak voor minimaal 328 dagen per jaar verhuurd wordt, voor minder dagen of helemaal niet.

Let op!
De verbeteringskosten worden bij de berekening van het indirecte rendement wel verrekend. Een heel simpel voorbeeld: kosten van aankoop van een onroerende zaak € 500.000, verbeteringskosten door de jaren heen € 250.000, opbrengst bij verkoop € 900.000. De vermogenswinst bedraagt dan € 150.000 (€ 900.000 -/- € 500.000 -/- € 250.000).

Andere parameters
In het aan de Raad van State aangeboden wetsvoorstel zijn nog meer parameters opgenomen die nog niet eerder bekend waren. Zo wordt voorgesteld om het heffingsvrije inkomen vast te stellen op € 1.250, een verliesdrempel van € 500 te hanteren en een belastingtarief van 36%.

Let op!
Het nieuwe kabinet kan uiteraard ook nog andere keuzes maken voor de diverse parameters.

Niet voor periode 2017-2026
Het is de bedoeling van de wetgever om het nieuwe stelsel per 1 januari 2027 in te laten gaan. De hiervoor beschreven berekening van bijvoorbeeld het werkelijke rendement op onroerende zaken geldt dan ook pas als de wetsvoorstellen ongewijzigd worden aangenomen en per 1 januari 2027 worden ingevoerd.

Raad van State
Door het nu aanbieden van het wetsvoorstel aan de Raad van State kan invoering van het nieuwe stelsel per 1 januari 2027 misschien nog gehaald worden. Na ontvangst van het advies van de Raad van State kan het nieuwe kabinet beslissen of ze het wetsvoorstel, met of zonder wijzigingen, indienen bij de Tweede Kamer.


3. Zelfstandigen straks verplicht verzekerd voor arbeidsongeschiktheid

Het kabinet wil zelfstandigen straks verplichten zich te verzekeren tegen inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid. Via een verplichte verzekering krijgen zelfstandigen dan een uitkering als ze door een langdurige ziekte niet meer in staat zijn het minimumloon te verdienen. Ze kunnen, onder voorwaarden, ook kiezen voor een private verzekering in plaats van de verplichte verzekering.

Onvoldoende verzekerd
Zelfstandigen zijn volgens het kabinet thans onvoldoende verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. De oorzaak is gelegen in de hoge kosten, maar ook kunnen zelfstandigen zich soms vanwege hun leeftijd of een medische aandoening niet verzekeren. De Wet Basisverzekering Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (BAZ) moet straks zorgen voor een gelijker speelveld tussen zelfstandigen onderling en tussen werknemers en zelfstandigen.

Kosten
De wet gaat straks gelden voor alle zelfstandigen die winst uit onderneming in de inkomstenbelasting genieten. Deze zelfstandigen moeten voor de verzekering een premie gaan betalen waarvan de hoogte ongeveer 6,5% van hun winst zal bedragen. Op basis van het minimumloon in 2024 zal de maximumpremie ongeveer € 195 per maand bedragen. De premie is fiscaal aftrekbaar.

Let op!
De verplichte verzekering gaat niet gelden voor dga’s. Ook mensen die inkomsten uit overig werk hebben die geen winst uit onderneming vormen, vallen straks niet onder de verplichte verzekering.

Hoogte uitkering
Een zelfstandige krijgt, bij doorgang van de BAZ, een uitkering als hij/zij door ziekte niet meer het wettelijk minimumloon kan verdienen. In de nieuwe verzekering is de wachttijd bepaald op één jaar. Pas daarna krijgt men een uitkering die 70% van de winst vóór arbeidsongeschiktheid bedraagt, met een maximum van het minimumloon. De uitkering wordt maximaal verstrekt tot de AOW-leeftijd is bereikt.

Alternatief: zelf verzekeren
Zelfstandigen die de uitkering te laag vinden of zich liever zelf verzekeren mogen ook kiezen voor een private verzekering. Dit geldt uiteraard ook voor zelfstandigen die nu al een private verzekering hebben. De te betalen premie én de hoogte van de uitkering bij arbeidsongeschiktheid dienen dan wel in ieder geval gelijk te zijn aan de bedragen volgens de nieuwe verplichte verzekering. Ook moet de uitkering lopen tot de AOW-leeftijd.

Let op!
In het wetsvoorstel is voorzien in overgangsrecht voor reeds lopende verzekeringen.

Internetconsultatie
Het plan is nu opgenomen in een wetsvoorstel dat ter internetconsultatie ligt. Iedereen kan hierop van 11 juni tot en met 23 juli 2024 reageren. Daarna moet het al dan niet aangepaste wetsvoorstel nog door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen voordat het in kan gaan.


4. Duurdere noodzakelijke voorzieningen via uitruil loon toegestaan?

De gerichte vrijstelling voor noodzakelijke voorzieningen is niet van toepassing in combinatie met een uitruil van brutoloon via een zogenaamde cafetariaregeling. Dit kan anders zijn als de werknemer kiest voor een duurdere uitvoering.

De Belastingdienst heeft aan de hand van een voorbeeldsituatie aangegeven hoe een en ander in de praktijk uitwerkt bij de vergoeding van een mobiele telefoon.

Noodzakelijke voorzieningen
Voor een aantal noodzakelijke voorzieningen geldt onder voorwaarden een gerichte vrijstelling, waardoor een werkgever deze voorziening onbelast aan een werknemer kan vergoeden of verstrekken. Deze vrijstelling geldt voor noodzakelijke gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur.

De vrijstelling geldt alleen als genoemde zaken naar het redelijke oordeel van de werkgever noodzakelijk zijn voor een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Daarnaast moet de werknemer ze teruggeven of de restwaarde aan de werkgever vergoeden als hij ze niet meer voor het werk nodig heeft (bijvoorbeeld bij uitdiensttreding). Tot slot mogen de zaken geen onderdeel uitmaken van een cafetariaregeling.

Cafetariaregeling
Bij een cafetariaregeling biedt de werkgever bepaalde zaken aan tegen inlevering van een deel van het brutoloon. Als een werkgever zo’n uitruil toepast voor een noodzakelijke voorziening, is de gerichte vrijstelling voor noodzakelijke voorzieningen niet van toepassing.

Luxere uitvoering mobiele telefoon
In het voorbeeld van de Belastingdienst wil een werkgever een mobiele telefoon van € 600 aan zijn werknemer vergoeden. De mobiele telefoon is in principe een noodzakelijke voorziening waarvoor de gerichte vrijstelling kan gelden. Een werknemer besluit van de mogelijkheid gebruik te maken om een luxere uitvoering te kiezen en legt zelf € 400 bij uit zijn brutoloon. De werkgever wijst de telefoon aan als eindheffingsloon. Vraag is of de uitruil van het brutoloon verhindert dat de gerichte vrijstelling van toepassing is.

Vrijgesteld of niet?
Dit blijkt niet het geval. De gerichte vrijstelling is niet van toepassing als het hele bedrag van de telefoon wordt uitgeruild met het brutoloon. Omdat echter alleen het meerdere van € 400 wordt uitgeruild, is de gerichte vrijstelling wel van toepassing op de vergoeding van € 600, op voorwaarde dat voldaan wordt aan de andere twee voorwaarden die gelden voor deze gerichte vrijstelling.

Vrije ruimte
De meerprijs van € 400 is niet gericht vrijgesteld, maar kan eventueel wel worden aangewezen in de vrije ruimte. Voor het aanwijzen in de vrije ruimte geldt wel de voorwaarde dat dit gebruikelijk is. Is er geen vrije ruimte meer beschikbaar, dan moet de werkgever 80% eindheffing betalen over het bedrag van € 400.

Let op!
Zolang de in de vrije ruimte aangewezen vergoedingen, verstrekkingen en ter beschikkingstellingen niet meer bedragen dan € 2.400 per werknemer per jaar, neemt de Belastingdienst aan dat dit gebruikelijk is.


5. Aanvraag subsidie praktijkleren weer mogelijk

Van 3 juni tot en met 17 september 2024 17.00 uur kunt u weer subsidie praktijkleren aanvragen. De subsidie is een tegemoetkoming in gemaakte loon- of begeleidingskosten van een leerling, student, promovendus of technologische ontwerper in opleiding (toio) en bedraagt maximaal € 2.700 per gerealiseerde praktijk- of werkleerplaats. Voor mbo bbl-leerplekken in de landbouw, horeca en recreatie geldt bovenop de maximale € 2.700 een toeslag, die u niet apart hoeft aan te vragen. Het is belangrijk dat u voldoet aan de verschillende voorwaarden per onderwijscategorie en de administratie die daarbij hoort. Begin wel op tijd met het aanvragen van de subsidie, vanaf 2024 moet dit namelijk via een nieuw aanvraagportaal, waarvoor u eHerkenning niveau 3 nodig heeft. Doet u niet zelf uw aanvraag, dan is een ketenmachtiging nodig.


6. Minder snel alsnog hoge WW-premie vanaf 2025

In de WW geldt een zogenaamde premiedifferentiatie. Dat houdt grofweg in dat werkgevers die werknemers vaste contracten aanbieden de lage WW-premie betalen en werkgevers die flexibele contracten aanbieden de hoge WW-premie. Als een werknemer met een vast arbeidscontract van minder dan 35 uur per week, in het kalenderjaar meer dan 30% meer uren verloond krijgt dan in het arbeidscontract staat, moet met terugwerkende kracht alsnog de hoge WW-premie worden toegepast. Met ingang van 2025 geldt dit pas bij een vast arbeidscontract van 30 uur of minder per week. Het besluit daartoe is onlangs in het Staatsblad gepubliceerd. Houd er rekening mee dat er nog andere redenen kunnen zijn om de lage WW-premie alsnog te herzien naar de hoge WW-premie. Dit is bijvoorbeeld het geval als een nieuwe werknemer binnen twee maanden ontslag neemt of wordt ontslagen.

Update Special Lonen 2024

Update Special Lonen 2024

By nieuwsbrief

De Special Lonen 2024 is een handig naslagwerk voor u als werkgever of als hr-medewerker.

Deze special bevat actuele cijfers en relevante wet- en regelgeving op onder meer het gebied van de loonbelasting, gebruikelijk loon, de auto van de zaak, de WKR, subsidies voor de werkgever, diverse arbeidsrechtelijke zaken en pensioenen. Aan het einde van dit document is een aantal tabellen met cijfers en tarieven voor 2024 opgenomen.

Klik hier voor de special

Ontdek hoe CSRD uw bedrijf kan beïnvloeden

Ontdek hoe CSRD uw bedrijf kan beïnvloeden

By nieuwsbrief

Achtergrond

Met de Green Deal heeft de EU ambitieuze doelen gesteld ten aanzien van het klimaat. Zij wil in 2050 het eerste klimaat neutrale en volledig circulaire continent worden. In 2030 moet hierom de Europese uitstoot van CO2 al met 55% gedaald zijn ten opzichte van 1990, terwijl primair grondstofgebruik met 50% gereduceerd moet worden.

Om de doelstellingen van de Green Deal te behalen, is er een actieplan opgesteld dat strategieën en richtlijnen bevat die de komende jaren een aanzienlijke invloed zullen hebben op vrijwel alle sectoren en bedrijven. Eén van deze richtlijnen is de CSRD – Corporate Sustainability Reporting Directive

De richtlijn

De CSRD is een rapportageplicht op het vlak van ESG (Environmental, Social en Governance). CSRD staat voor Corporate Sustainability Reporting Directive. Deze richtlijn is een verruiming van de al in werking getreden NFRD (Non Financial Reporting Directive), die sinds 2014 enkel verplicht was voor grote beursgenoteerde ondernemingen. De CSRD verplicht bedrijven om transparant te zijn over hun duurzaamheidsprestaties (ESG-prestaties).

Voor welke bedrijven?

De CSRD gaat gelden voor grote ondernemingen. Bedrijven worden gezien als een grote onderneming als zij twee opeenvolgende jaren aan minstens twee van de volgende drie kenmerken voldoen:

  • Minimaal 250 fte personeelsleden
  • Minimaal € 50 miljoen omzet
  • Minimaal € 25 miljoen balanstotaal

Ingangsdatum

De CSRD zal op een trapsgewijze manier eisen gaan stellen aan verschillende groepen ondernemingen. De CSRD zal gaan gelden voor boekjaren die aanvangen op of na:

  • 1 januari 2024 voor ondernemingen die al onder de NFRD vallen (rapportage in 2025 over 2024-gegevens);
  • 1 januari 2025 voor grote ondernemingen die momenteel niet onder de NFRD vallen (rapportage in 2026 over 2025-gegevens);
  • 1 januari 2026 voor beursgenoteerde mkb-ondernemingen, maar ook voor kleine en niet complexe kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen (rapportage in 2027 over 2026-gegevens).

Dubbele materialiteit

Het uiteindelijke doel is het vergroten van de transparantie en verantwoording van bedrijven op het gebied van duurzaamheid, wat essentieel is in een tijd waarin duurzaamheidsvraagstukken steeds belangrijker worden voor investeerders, consumenten en andere belanghebbenden
De dubbele materialiteit is hierbij een belangrijk concept dat relevant is binnen de context van duurzaamheidsrapportages, waaronder ook de CSRD toebehoort.

Het verwijst naar het idee dat bedrijven niet alleen rekening moeten houden met de impact van externe factoren op hun bedrijfsprestaties, maar ook met de impact van hun bedrijfsactiviteiten op de bredere maatschappij en het milieu.

Bij CSRD komt dubbele materialiteit tot uiting in de verplichting voor grote ondernemingen om zowel informatie te verstrekken over de impact van duurzaamheidskwesties op hun eigen prestaties als over de impact van hun activiteiten op de maatschappij en het milieu. Hier zijn twee aspecten van dubbele materialiteit binnen de CSRD:

  1. Binnenste cirkel (impact op het bedrijf):
    Bedrijven moeten rapporteren over duurzaamheidskwesties die materieel zijn voor hun eigen prestaties en financiële positie. Dit omvat aspecten zoals milieu-impact, sociale prestaties en governance kwesties die rechtstreeks van invloed zijn op de bedrijfsactiviteiten en de lange termijn waarde creatie.
  2. Buitenste cirkel (impact op de samenleving):
    Bedrijven moeten ook rapporteren over duurzaamheidskwesties die materieel zijn voor de bredere maatschappij en het milieu, zelfs als deze geen directe invloed hebben op de financiële prestaties van het bedrijf. Dit omvat bijvoorbeeld de impact van de bedrijfsactiviteiten op het milieu, de sociale gemeenschap en de mensenrechten.

ESG-data

Environmental, Social, and Governance (ESG)-gegevens zijn cruciaal voor het voldoen aan de rapportagevereisten zoals uiteengezet in de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD).

De belangrijkste elementen van ESG-gegevens die relevant zijn voor rapportage volgens de CSRD zijn:

Milieu (Environmental):

  • Uitstoot van broeikasgassen: Meet en rapporteer directe en indirecte uitstoot van broeikasgassen, evenals inspanningen om deze te verminderen.
  • Energieverbruik: Verstrek gegevens over energieverbruik, inclusief het gebruik van hernieuwbare energiebronnen.
  • Watergebruik: Geef gegevens over waterverbruik en eventuele strategieën of initiatieven om watergebruik te beheren en verminderen.

Sociaal (Social):

  • Arbeidspraktijken: Inclusief informatie over demografie van de beroepsbevolking, arbeidspraktijken en diversiteits- en inclusie-initiatieven.
  • Mensenrechten: Rapporteer over mensenrechtenbeleid, due diligence-processen en eventuele incidenten of controverses met betrekking tot mensenrechten.
  • Gezondheid en veiligheid: Verstrek gegevens over gezondheid en veiligheid op de werkplek, inclusief eventuele ongevallen of incidenten en maatregelen genomen om ze aan te pakken.

Bestuur (Governance):

  • Samenstelling van het bestuur: Geef details over de samenstelling van de raad van bestuur, inclusief diversiteit en onafhankelijkheid.
  • Uitvoerende beloning: Rapporteer informatie over de beloning van leidinggevenden, inclusief de relatie tussen prestaties en beloning.
  • Maatregelen tegen corruptie: Rapporteer over beleid, procedures en maatregelen om corruptie en omkoping te voorkomen.

De gedetailleerde en gestandaardiseerde informatievereisten voor bedrijven om over bovenstaande punten in haar bestuursverslag te rapporteren zijn opgenomen in de ESRS (European Sustainability Reporting Standards).

Gevolgen van de invoering van CSRD voor kleine en middelgrote ondernemingen

Ondanks het feit dat kleine en middelgrote ondernemingen (nog) niet behoeven te voldoen aan de CSRD-verplichtingen kunnen zij wel de gevolgen van de invoering van deze richtlijn ervaren. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door:

  1. Grote ondernemingen zullen wellicht strengere eisen stellen aan hun leveranciers om te voldoen aan duurzaamheidsnormen. Kleine en middelgrote ondernemingen die in de toeleveringsketen van grote ondernemingen opereren, kunnen daardoor indirecte druk ervaren om hun duurzaamheidsrapportage te verbeteren.
  2. Kleine en middelgrote ondernemingen kunnen merken dat ze moeten concurreren op basis van duurzaamheidsprestaties, aangezien consumenten en investeerders steeds meer belang hechten aan duurzaamheid. Het implementeren van duurzaamheidsmaatregelen en het rapporteren daarover kan een competitief voordeel bieden.
  3. Investeerders en kredietverstrekkers kunnen bijvoorbeeld duurzaamheidsinformatie meenemen in hun besluitvormingsprocessen, wat de toegang tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen zou kunnen beïnvloeden.
  4. Het kan ertoe leiden dat kleine en middelgrote ondernemingen meer betrokken raken bij duurzaamheidsinitiatieven en -praktijken, zelfs als ze niet direct verplicht zijn om uitgebreide rapporten in te dienen

Verantwoordelijkheden accountant

Accountants zullen verantwoordelijk zijn voor het verifiëren van de duurzaamheidsinformatie die is opgenomen in de jaarverslagen. Dit omvat het beoordelen van de nauwkeurigheid, volledigheid en consistentie van de gerapporteerde gegevens. Daarnaast vereist de CSRD dat deze informatie moet worden voorzien van een verklaring met beperkte mate van zekerheid, afgegeven door een accountant die ingeschreven staat bij de AFM.

Tijdige voorbereiding vereist

Wij adviseren u om tijdig met de voorbereiding van de implementatie van de CSRD te beginnen. Dit omvat o.a. het begrijpen van de specifieke rapportagevereisten, het identificeren van relevante duurzaamheidskwesties en het ontwikkelen van een implementatiestrategie.

Een goede voorbereiding vereist ook dat nagedacht wordt over effectief gegevensbeheer en de integratie van de ESG-data in bestaande rapportageprocessen.

Daarnaast is het implementeren van interne controleprocessen, om ervoor te zorgen dat de informatie nauwkeurig en volledig is, een belangrijk aspect. Omdat dit complexe trajecten zijn, adviseren wij u graag daarbij.

Nieuwsbrief juni 2024

Nieuwsbrief juni 2024

By nieuwsbrief

1. Hoge Raad: box 3 op basis van werkelijk rendement

Donderdag 6 juni 2024 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het box 3-stelsel nog steeds in strijd is met Europees recht als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement. Dat kan betekenen dat uw box 3-heffing lager kan worden vastgesteld dan op basis van de wettelijke regels.

‘Kerstarrest’ van 24 december 2021
Op 24 december 2021 oordeelde de Hoge Raad dat het box 3-stelsel vanaf 2017 het verdragsrechtelijke discriminatieverbod en eigendomsrecht schendt als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement. In die casus bood de Hoge Raad rechtsherstel door box 3 te heffen op basis van het werkelijke rendement.

Box 3 na Kerstarrest
Om uitvoering te geven aan het rechtsherstel, heeft de wetgever voor de jaren 2017 tot en met 2022 de Wet rechtsherstel box 3 (hierna: Herstelwet) ingevoerd. Deze wet kent forfaits die het werkelijke rendement zo goed mogelijk zouden moeten benaderen. De vraag die in veel procedures en dus uiteindelijk ook bij de Hoge Raad voorlag, was of de Herstelwet vanwege die forfaits nog steeds het discriminatieverbod en eigendomsrecht schendt.

Hoge Raad: nog steeds discriminerend
Naar aanleiding van die procedures oordeelde de Hoge Raad op 6 juni 2024 dat de Herstelwet nog steeds het discriminatieverbod en het eigendomsrecht schendt als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement. In die gevallen moet naar het oordeel van de Hoge Raad rechtsherstel geboden worden. De belastingaanslag moet dan zo ver worden verminderd dat alleen nog belasting in box 3 betaald wordt over het werkelijke rendement.

Let op!
De Hoge Raad oordeelt dat ditzelfde geldt voor de Overbruggingswet box 3 die vanaf 2023 geldt. Deze wet regelt, op bijna dezelfde wijze als de Herstelwet, de box 3-heffing vanaf 2023.

Maar wat is dan het werkelijke rendement?
Aan diverse rechters was al de vraag voorgelegd hoe het werkelijke rendement berekend moet worden. In de uitspraken van 6 juni 2024 geeft de Hoge Raad hiervoor een aantal regels.

Zo moet voor de berekening van het werkelijke rendement het gehele vermogen in box 3 meegenomen worden, dus ook de bank- en spaartegoeden. Het gaat daarbij niet alleen over het rendement op het vermogen op 1 januari, maar over het rendement op het gehele vermogen gedurende het hele jaar.

Let op!
Het heffingvrije vermogen mag niet in aftrek worden gebracht.

Nominaal en (on)gerealiseerd
Bij de berekening van het werkelijke rendement gaat het om het nominale rendement, dus zonder rekening te houden met inflatie. Verder worden niet alleen de rechtstreekse voordelen uit vermogensbestanddelen betrokken in het werkelijke rendement (zoals rente, dividend en huur), maar ook de gerealiseerde én ongerealiseerde positieve en negatieve waardeveranderingen. Bij de bepaling van het rendement in een jaar wordt tot slot geen rekening gehouden met positieve of negatieve rendementen in andere jaren. Er is dus geen mogelijkheid van verliesverrekening over de jaargrens heen.

Let op!
Kosten mogen niet in mindering komen op het rendement, met uitzondering van rente van schulden die tot het vermogen in box 3 behoren.

In principe geen rentevergoeding bij rechtsherstel
Bij de Hoge Raad lag ook nog de vraag voor of een belastingplichtige recht heeft op rentevergoeding als hij rechtsherstel en dus een teruggaaf voor box 3 krijgt. De Hoge Raad oordeelt dat dit in principe niet het geval is. Dit kan alleen anders zijn als bij berekening van de wettelijke rente over de belastingvermindering, deze wettelijke rente hoger is dan de belastingvermindering in box 3 zelf.

Kunt u profiteren?
Of u daadwerkelijk kunt profiteren van het oordeel van de Hoge Raad staat niet zonder meer vast en is afhankelijk van veel factoren. Allereest speelt bijvoorbeeld de vraag of uw definitieve aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat. Heeft u al rechtsherstel gehad, dan is de vraag of u nog op tijd bent om een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen. Voor de jaren tot en met 2018 is dat in ieder geval niet meer mogelijk.

Daarnaast is van belang of uw werkelijke rendement inderdaad lager is dan het forfaitaire rendement. De Hoge Raad heeft hierover bepaald dat het niet relevant is hoeveel lager dit werkelijke rendement is. Houd er wel rekening mee dat u aan de hand van de feiten zelf zult moeten aantonen dat uw werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement.

Let op!
Is uw werkelijke rendement hoger dan het forfaitaire rendement, dan verandert er niets voor u. De uitspraak van de Hoge Raad kan dus niet tot een hogere aanslag leiden.

Hoe nu verder?
De Belastingdienst geeft op de website aan dat u voorlopig niets hoeft te doen. Als de uitspraak gevolgen heeft voor uw box 3-inkomen, dan stuurt de Belastingdienst u later dit jaar een brief.

Het Ministerie van Financiën bestudeert de uitspraak en na een politieke beslissing hoort de Belastingdienst hoe zij het box 3-inkomen op een juiste manier kan berekenen. De Belastingdienst ontwikkelt op dit moment wel al een digitaal formulier ‘opgaaf werkelijk rendement’, waar u straks waarschijnlijk gebruik van kunt maken om het werkelijke rendement door te geven.

We verwachten dus pas duidelijkheid in de loop van het jaar. Tot die tijd moeten we afwachten. Zodra er meer duidelijkheid is, brengen we u uiteraard op de hoogte via onze website en nieuwsbrief.

Tip!
U kunt voor uzelf wel al een globale berekening maken of het zinvol is om een beroep te doen op het werkelijke rendement. U kunt ook alvast de stukken verzamelen die dit onderbouwen. Zodra het formulier dan beschikbaar komt, kunt u er snel mee aan de slag.

Massaalbezwaarplusprocedure
Wellicht ten overvloede merken we op dat deze arresten losstaan van de massaalbezwaarplusprocedures voor de jaren 2017-2020 voor de belastingplichtigen die op of voor 24 december 2021 niet (tijdig) bezwaar hadden aangetekend tegen de aanslagen inkomstenbelasting. De massaalbezwaarplusprocedures bevinden zich nog in een beginstadium. We kunnen niet aangeven wanneer en hoe de Hoge Raad in deze procedures zal oordelen. Dat kan nog maanden duren. Behoort u tot deze groep belastingplichtigen? Dan hoeft u ook nog geen (nadere) actie te ondernemen.


2. Fiscale maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord

PVV, VVD, NSC en BBB hebben op 16 mei 2024 een hoofdlijnenakkoord gesloten. Het is een akkoord op hoofdlijnen dat nog moet leiden tot een regeerakkoord. Desondanks kunnen hieruit wel al diverse concrete – en nog nader uit te werken – fiscale maatregelen ontleend worden. In dit artikel is per thema een selectie opgenomen van de fiscale maatregelen.

Let op!
Houd er rekening mee dat de maatregelen nog niet vaststaan. Deze moeten namelijk eerst nog worden opgenomen in een regeerakkoord, vervolgens in wetsvoorstellen, en daarna door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen. Desondanks is het wel verstandig om hiervan reeds kennis te nemen en er rekening mee te houden.

Arbeid
Uit het hoofdlijnenakkoord kunnen onder meer de volgende voorgenomen (fiscale) maatregelen op het gebied van arbeid ontleend worden:

  • Een lastenverlichting op arbeid en een verlaging van de marginale druk voor middeninkomens, bijvoorbeeld via het introduceren van een derde schijf in de inkomstenbelasting.
  • Meer zekerheid op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door een zelfstandigenbeleid voor echte zelfstandigen (zzp’ers), regulering van de uitzendsector, meer vaste contracten voor werknemers en het voortzetten van de wetsbehandeling van de Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (VBAR) en de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (WTTA).
  • Hervorming van de WW vanaf 2027.
  • Vanaf 1 juli 2026 wordt de compensatie van de transitievergoeding voor werkgevers bij ontslag vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid beperkt tot kleine werkgevers (met minder dan 25 werknemers).

Ondernemers
Specifiek voor ondernemers kunnen uit het hoofdlijnenakkoord onder meer de volgende voorgenomen fiscale maatregelen worden opgemaakt:

  • Een aantal al aangenomen of aangekondigde lastenverzwaringen wordt weer teruggedraaid; zo wordt bijvoorbeeld de mkb-winstvrijstelling niet verder verlaagd naar 12,03%, wordt de inkoopfaciliteit van eigen aandelen in de dividendbelasting niet afgeschaft en wordt de verhoging van het hoogste tarief in box 2 van 31 naar 33% teruggedraaid.
  • Een ruimhartige vrijwillige en langdurige stoppersregeling voor land- en tuinbouwers vindt fiscaalvriendelijk plaats.
  • Vanaf 2025 wordt de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting en het geven uit de vennootschap beperkt.
  • Vanaf 2025 wordt de renteaftrekbeperking in de Vpb (‘earningsstripping’) van 20% naar het Europese gemiddelde van 25% gebracht.
  • Vanaf 2028 wordt een circulaire plasticheffing ingevoerd.

Vervoer
Voor het vervoer bevat het hoofdlijnenakkoord onder meer de volgende voorgenomen fiscale maatregelen:

  • Alle subsidies voor de aanschaf van elektrische auto’s, zowel voor nieuwe als tweedehands auto’s, worden met ingang van 2025 afgeschaft. Uit het hoofdlijnenakkoord wordt niet duidelijk of dit ook geldt voor de verlaagde bijtelling van elektrische auto’s.
  • De gewichtscorrectie voor elektrische auto’s in de motorrijtuigenbelasting (mrb) blijft bestaan. De huidige accijnsverlaging op brandstof wordt met een jaar verlengd en loopt door tot eind 2025.
  • Diesel met een lager accijns (de zogenaamde rode diesel) wordt vanaf 2027 weer ingevoerd voor boeren, tuinders en loonwerkers.

Wonen
Ook op het gebied van wonen bevat het hoofdlijnenakkoord een aantal fiscale maatregelen, waaronder:

  • De fiscale positie van de eigen woning blijft ongewijzigd. Dit betekent onder meer dat de hypotheekrenteaftrek voor de eigenwoningbezitter blijft bestaan en dat het eigenwoningforfait niet wijzigt.
  • De stijging van de onroerendzaakbelasting wordt gemaximeerd.
  • Er komt een belasting op ongebouwde grond die een woonfunctie heeft en het bouwen van (private) huurwoningen wordt gestimuleerd door het verminderen van de regeldruk en – waar mogelijk – de belastingdruk.
  • Voor eigenaren van zonnepanelen verdwijnt de salderingsregeling in één keer met ingang van 2027.

Btw-verhogingen
In het hoofdlijnenakkoord zijn ook diverse btw-verhogingen opgenomen, waaronder:

  • De btw op culturele goederen en diensten, waaronder boeken, toegang tot theater, musea, kermisattracties en dierentuinen wordt vanaf 2026 verhoogd van 9 naar 21%.
  • Het btw-tarief voor logies (onder meer hotelovernachtingen) gaat vanaf 2026 omhoog van 9 naar 21%.

Let op!
De toegang tot bioscopen en dagrecreatie en overnachtingen op campings worden uitgezonderd van de btw-verhoging naar 21%. Hiervoor blijft het verlaagde btw-tarief van 9% gelden.

Particulieren
Voor particulieren is verder nog een aantal fiscale maatregelen aan het hoofdlijnenakkoord te ontlenen, waaronder:

  • De verhoging van het box 3-tarief naar 36% wordt (deels) teruggedraaid.
  • De giftenaftrek in de inkomstenbelasting wordt vanaf 2025 beperkt. Vanaf 2028 worden alle verschillende soorten giften in de inkomstenbelasting op gelijke wijze behandeld. Er bestaat dan waarschijnlijk geen verschil in behandeling meer tussen periodieke en andere giften.

Overig
Uit het hoofdlijnenakkoord is verder onder meer nog op te maken dat wetgeving voor een hervorming van het toeslagen- en belastingstelsel wordt voorbereid. Daarnaast komt er een ‘recht op vergissen’. Dit betekent dat één enkele fout een burger niet meteen diep in de problemen kan duwen. De kosten van aanmaning en incasso van de overheid gaan daarnaast fors omlaag en de bereikbaarheid van overheidsorganisaties voor burgers gaat omhoog. Tot slot gaat de kansspelbelasting vanaf 2025 omhoog van 30,5 naar 37,8%.


3. Aan werknemer verstrekte gezonde maaltijd onbelast?

Een werkgever die in 2017 en 2018 zijn personeel gratis gezonde maaltijden verstrekte, hoeft hierover geen loonbelasting af te dragen. Dit heeft de Hoge Raad beslist. De verstrekte maaltijden waren gericht vrijgesteld binnen de werkkostenregeling, omdat ze rechtstreeks voortvloeiden uit het arbobeleid van de werkgever.

Gezonde maaltijden
De werkgever verstrekte de gratis maaltijden aan zijn werknemers als onderdeel van zijn eigen arboplan. Werknemers hadden dagelijks de keuze uit twee gezonde en uitgebalanceerde maaltijden die waren samengesteld door een diëtiste. De Belastingdienst, de rechtbank en het gerechtshof achtten de maaltijden niet gericht vrijgesteld, maar de Hoge Raad komt tot een ander oordeel.

Arbobeleid werkgever bepalend
De Hoge Raad komt tot dit oordeel, omdat arboverstrekkingen in 2011 tot en met 2021 gericht vrijgesteld waren indien ze rechtstreeks voortvloeiden uit het arbobeleid van de betreffende werkgever. Tot dit arbobeleid konden in die jaren ook maatregelen horen die op grond van de Arbowet niet verplicht waren. Het verstrekken van gezonde maaltijden was weliswaar geen verplichting op grond van de Arbowet, maar kon wel door de werkgever in het arbobeleid worden opgenomen. Omdat de verstrekte maaltijden rechtstreeks voortvloeiden uit het door de werkgever gevoerde arbobeleid, waren deze gericht vrijgesteld binnen de werkkostenregeling, aldus de Hoge Raad.

Regeling aangescherpt vanaf 2022
Sinds 2022 is bepaald dat arbovoorzieningen alleen gericht zijn vrijgesteld als deze direct samenhangen met verplichtingen volgens de Arbowet. Wie vanaf 2022 gezonde maaltijden aan zijn personeel verstrekt, kan dit dan ook niet gericht vrijgesteld doen. Werkgevers zijn volgens de Arbowet namelijk niet verplicht om hun personeel gezonde maaltijden aan te bieden.

Let op!
Een werkgever kan de gezonde maaltijden ook vanaf 2022 nog wel aanwijzen in de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Tot het bedrag van de vrije ruimte is dit dan onbelast, bij overschrijding bedraagt de eindheffing 80%.

Geen correcties voor jaren 2011-2021
Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat gezonde maaltijden vanaf 2011 tot en met 2021 gericht vrijgesteld konden worden verstrekt als deze rechtstreeks voortvloeiden uit het arbobeleid van de werkgever. Zoals hiervoor al beschreven, zal dit vanaf 2022 niet meer opgaan door de aanscherping van de regeling. Terugkomen op het verleden hoort ook niet tot de mogelijkheden. Omdat het nieuwe rechtspraak betreft, zal de Belastingdienst verzoeken om correcties voor de jaren tot en met 2021 niet honoreren.

Let op!
Alleen als de loonheffingen voor de lunches over de jaren 2011 tot en met 2021 op 24 mei 2024 nog niet onherroepelijk vaststonden, kunt u nog met terugwerkende kracht corrigeren. De loonheffingen staan nog niet onherroepelijk vast als u bijvoorbeeld bezwaar of beroep aantekende. Dit zal in de praktijk nauwelijks voorkomen.


4. Fiscale behandeling van een deelauto

Staatssecretaris Van Rij van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer duidelijkheid proberen te verschaffen over de fiscale positie van deelauto’s. In de brief wordt ook aangegeven hoe deelauto’s fiscaal gestimuleerd zouden kunnen worden.

Loon- en winstbelasting
Fiscale regelingen met betrekking tot deelauto’s hebben thans betrekking op de loon- en winstbelasting. Er bestaan echter nog geen aparte fiscale regelingen voor deelauto’s. Dit betekent dat de bestaande regels zo goed mogelijk op deelauto’s moeten worden toegepast.

Bijtelling bij volgtijdelijke ter beschikkingstelling
Als een auto in een jaar aan meerdere werknemers ter beschikking wordt gesteld, maar gedurende een bepaalde periode nooit aan meer dan één werknemer, geldt de bijtelling voor die periode voor die ene werknemer. Omdat de grens van 500 kilometer voor privékilometers voor een heel jaar geldt, moet deze grens pro rata berekend worden. Als een werknemer de deelauto bijvoorbeeld alleen het eerste kwartaal ter beschikking heeft, mag hij maximaal 125 privékilometers rijden (1/4 van 500) om de bijtelling te voorkomen.

Bijtelling bij gelijktijdige terbeschikkingstelling
Als een deelauto aan meerdere werknemers gelijktijdig ter beschikking wordt gesteld, moet de bekende bijtelling in redelijkheid over de gebruikers van de auto worden verdeeld. Dit is met name een administratief probleem. Omdat hierover in de praktijk veel vragen bestaan, zal op de site van de Belastingdienst een aantal voorbeelden hieromtrent worden uitgewerkt.

Let op!
Als de deelauto niet aan de werknemers ter beschikking wordt gesteld, kan ook geen sprake zijn van een bijtelling.

Kilometervergoeding
Aan werknemers die de eigen privéauto gebruiken voor zakelijke ritten, kan een onbelaste kilometervergoeding worden verstrekt van momenteel € 0,23/km. Er wordt op gewezen dat het gebruik van deelauto’s zou kunnen worden gestimuleerd door een hogere vergoeding te betalen bij gebruik van een dergelijke auto en het bovenmatige deel onder te brengen in de werkkostenregeling.

Aftrekbaar van de winst
Kosten van een deelauto-abonnement die aan werknemers worden vergoed of verstrekt, zijn aftrekbaar van de winst in de inkomsten- en vennootschapsbelasting. Dit is alleen anders als er een aftrekbeperking geldt, zoals de aftrekbeperking die geldt voor congressen en seminars.

MIA/Vamil/EIA
Ook binnen de bestaande investeringsaftrekken bestaan weinig specifieke regelingen voor deelauto’s. Alleen binnen de MIA/Vamil maken toegangssystemen voor deelauto’s deel uit van de Milieulijst. Hierop is 36% MIA van toepassing en de Vamil-regeling. Onderzocht wordt het percentage te verhogen naar 45.


5. Toch recht op LKV bij overgang van onderneming

Bij een overgang van een onderneming gaan ook de werknemers over naar een nieuwe werkgever. De Belastingdienst ging ervan uit dat het recht op een loonkostenvoordeel (LKV) in zo’n situatie nooit mee overgaat naar de nieuwe werkgever. De Hoge Raad oordeelde echter dat het recht op een LKV blijft bestaan. Was in uw situatie ook sprake van overgang van een onderneming, dan blijft het recht op een LKV dus bestaan. Of u ook met terugwerkende kracht alsnog het LKV krijgt, hangt af van de vraag of u daar tijdig actie voor heeft ondernomen. Neem voor meer informatie over uw situatie contact op met een van onze adviseurs.


6. Onbelaste kostenvergoeding chauffeurs breed toepasbaar?

Volgens de cao Beroepsgoederenvervoer dient een werkgever zijn chauffeurs een vaste nettovergoeding te geven voor verblijfskosten. Met de Belastingdienst is afgesproken dat deze vergoeding gericht vrijgesteld is binnen de werkkostenregeling en daarmee onbelast kan zijn. Een werkgever die niet onder deze cao valt, kan eenzelfde vaste nettovergoeding gericht vrijgesteld aan zijn chauffeurs geven. Het moet dan wel gaan om chauffeurs die vervoer verrichten dat geen personenvervoer is. Daarnaast moeten deze chauffeurs vanuit kostenoogpunt in gelijke omstandigheden verkeren als de chauffeurs waarop de cao betrekking heeft. Ook dient de werkgever dezelfde voorwaarden en vergoedingen te hanteren die gelden in de cao Beroepsgoederenvervoer.

Nieuwsbrief mei 2024

Nieuwsbrief mei 2024

By nieuwsbrief

Let op!
Wij willen voldoen aan de wens om actueel te zijn. Het overzicht in deze MKB-Nieuwsbrief is geschreven met de kennis tot en met maandag 13 mei 2024, 20:00 uur.


1. Let op bij terugvragen btw van niet-betalende debiteur

Heeft u debiteuren die hun facturen niet (geheel) betalen? U kunt dan, onder voorwaarden, de btw op deze facturen misschien (deels) terugvragen. Let daarbij wel op een aantal aandachtspunten, zoals het op tijd terugvragen van de btw, het weer afdragen van de btw bij alsnog betalen én mogelijk onverwachte fiscale gevolgen van nadere afspraken met uw debiteur.

Wanneer teruggaaf btw?
Als uw debiteur zijn factuur niet betaalt, kunt u de in rekening gebrachte btw terugvragen die u eerder afdroeg aan de Belastingdienst. Dat kunt u doen als definitief vast komt te staan dat uw debiteur de factuur niet betaalt. Op dat moment kunt u de eerder afgedragen btw via uw btw-aangifte terugvragen (bij vraag 1a of 1b).

Let op!
Staat nog niet definitief vast dat uw debiteur de factuur niet betaalt, maar is één jaar voorbij na het verstrijken van de betaaltermijn van de factuur? Kom dan ook in actie! Dit is namelijk de uiterste termijn waarop u de eerder afgedragen btw kunt terugvragen via uw btw-aangifte. Doet u dat op dat moment niet, dan kan de Belastingdienst uw latere verzoek om btw-teruggaaf weigeren.

Voorbeeld
U stuurt op 4 april 2023 een factuur van € 12.100 inclusief 21% btw. De betaaltermijn is 30 dagen en de factuur is daarom vanaf 4 mei 2023 opeisbaar. In uw btw-aangifte 2e kwartaal 2023 droeg u ter zake van deze factuur € 2.100 btw af. Op 4 mei 2024 is de factuur nog niet betaald, maar staat ook nog niet definitief vast dat deze ook niet betaald gaat worden. Omdat één jaar verstreken is sinds het opeisbaar worden van de factuur, vraagt u in uw btw-aangifte 2e kwartaal 2024 echter wel al € 2.100 terug. Doet u niet per kwartaal, maar per maand btw-aangifte, dan droeg u € 2.100 btw af in de btw-aangifte van april 2023 en vraagt u deze terug in de btw-aangifte van mei 2024.

Let op!
Controleer dus altijd bij het indienen van uw btw-aangifte of u nog openstaande debiteuren heeft waarvan de betaaltermijn meer dan een jaar verstreken is. Op die manier voorkomt u dat u te laat de btw voor oninbare debiteuren terugvraagt.

Debiteur betaalt alsnog
Heeft u btw teruggevraagd van een factuur die niet betaald is en wordt deze alsnog betaald? Dan moet u de btw die u eerder terugvroeg op dat moment weer via uw btw-aangifte afdragen (bij vraag 1a en 1b).

Voorbeeld
Uw debiteur betaalt uw factuur van € 12.100 alsnog op 8 oktober 2024. In uw btw-aangifte 4e kwartaal 2024 draagt u daarom de € 2.100 weer af aan de Belastingdienst. Doet u per maand btw-aangifte, dan draagt u in uw btw-aangifte oktober 2024 de € 2.100 weer af aan de Belastingdienst.

Tip!
Boek de btw die u terugvraagt – nadat een jaar verstreken is na het aflopen van de betaaltermijn – op een aparte grootboekrekening. Op die manier kunt u deze btw beter volgen als later de debiteur alsnog betaalt.

Gedeeltelijke betaling
De regels over het terugvragen en weer afdragen van de btw werken bij gedeeltelijke betaling van de factuur op dezelfde wijze, maar dan pro rata.

Voorbeeld
Op 4 mei 2024 heeft uw debiteur € 4.840 betaald op de factuur van € 12.100. Dit betekent dat van de gehele factuur nog 60% openstaat. In uw btw-aangifte 2e kwartaal 2024 (of mei 2024 als u maandaangifte doet) vraagt u daarom niet de gehele btw terug, maar 60% van de afgedragen btw, in casu € 1.260. Op 8 oktober 2024 betaalt de debiteur nog een keer € 4.840. Van de teruggevraagde € 1.260 draagt u in uw btw-aangifte 4e kwartaal 2024 (of oktober 2024 als u maandaangifte doet) daarom € 840 weer af.

Afspraken met debiteur
Maakt u afspraken met uw debiteur waarbij u bijvoorbeeld de vordering die u heeft, omzet in een lening aan de debiteur? Houd er dan rekening mee dat dit gezien kan worden als een betaling van de factuur door de debiteur. U kunt de btw dan niet terugvragen bij de Belastingdienst en moet al eerder teruggevraagde btw aan de Belastingdienst terugbetalen.

Let op!
Dit is ook zo als later blijkt dat de debiteur de lening niet geheel afbetaalt. U kunt dan niet alsnog de btw terugvragen, omdat door de omzetting in een lening de factuur geacht wordt te zijn betaald.

Crediteurenakkoord
Sluit u een crediteurenakkoord of een schuldeisersakkoord, dan geeft u uw vordering (deels) prijs. In een crediteurenakkoord of schuldeisersakkoord wordt namelijk doorgaans afgesproken dat afgezien wordt van de in het akkoord genoemde vorderingen. Dit heeft tot gevolg dat er juridisch geen sprake meer is van een vordering op uw debiteur. De btw op de onbetaalde, door u prijsgegeven factuur kunt u dan ook niet meer terugvragen.

Let op!
Vroeg u de btw al terug omdat één jaar verstreken was na het opeisbaar worden van de factuur? Dan moet u deze btw weer terugbetalen als u een crediteurenakkoord sluit waarin u de vordering (deels) prijsgeeft.

Geen creditfactuur!
Het is niet toegestaan om een interne creditfactuur op te maken om daarmee te proberen de btw alsnog terug te krijgen van de Belastingdienst. De Belastingdienst accepteert dit niet en behandelt dit als fraude! Zorg daarom dat u op de juiste wijze op tijd de btw terugvraagt. Op die manier is het ook niet nodig om een interne creditfactuur op te maken.


2. Brutoloon belastingvrij ruilen voor nettovergoeding?

Met een zogenaamde cafetariaregeling kunnen uw werknemers brutoloon onder voorwaarden belastingvrij ruilen voor een nettovergoeding. Dat is, ook onder voorwaarden, mogelijk zonder dat het u als werkgever extra geld kost. De Belastingdienst heeft dat onlangs bevestigd.

Cafetariaregeling
Met een zogenaamde cafetariaregeling kunt u vastleggen dat werknemers brutoloon ruilen voor een vergoeding voor bepaalde, in die regeling vastgelegde doelen. Als voor zo’n doel een gerichte vrijstelling voor de loonheffingen geldt, kan die ruil zonder belastingheffing plaatsvinden. Uw werknemer kan dan het gehele geruilde bedrag voor het doel inzetten.

Let op!
Voor de meeste doelen zal echter geen gerichte vrijstelling bestaan. De ruil zal dan niet zonder meer belastingvrij kunnen. U moet dan dus eerst gewoon loonheffing inhouden op het geruilde bedrag voordat dit voor het doel gebruikt kan worden. In feite ruilt de werknemer dan zijn nettoloon. Daar schiet een werknemer dan dus niet veel mee op.

Gebruik vrije ruimte
Als u het uitgeruilde doel echter kunt aanwijzen als eindheffingsloon in de vrije ruimte van de werkkostenregeling, kan de uitruil wel belastingvrij plaatsvinden. In zo’n geval kan de werknemer dus wel het brutobedrag geheel inzetten voor het doel.

Kostenneutraal
Bij aanwijzen als eindheffingsloon in de vrije ruimte is dit voor de werknemers weliswaar belastingvrij, maar kunt u als werkgever toch tegen belastingen aanlopen. Dit is het geval als het totaal van vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen dat u aanwijst in de vrije ruimte in een jaar hoger is dan het bedrag van uw vrije ruimte. In zo’n geval betaalt u 80% eindheffing over het meerdere.

Tip!
De Belastingdienst heeft nu goedgekeurd dat u bij de uitruil van brutoloon in een cafetariaregeling hiermee rekening houdt. U kunt dus met uw werknemer afspreken dat u een lager bedrag uitruilt, zodat de uitruil ook voor u als werkgever kostenneutraal verloopt.

Voorbeeld
In een aan de Belastingdienst voorgelegde casus wilde een werknemer met een brutomaandloon van € 3.000 onder de cafetariaregeling € 600 uitgeven voor het leasen van zonnepanelen. De werkgever had uitgerekend dat de werknemer hiervoor € 740 brutoloon moest inleveren om dit kostenneutraal te laten verlopen voor de werkgever. Bij inleveren van € 740 brutoloon en ontvangst van een nettovergoeding van € 600 in ruil daarvoor, hield de werknemer netto € 171 meer over dan zonder de ruil.

De Belastingdienst had geen probleem met deze ruil waarin de werkgever in feite gecompenseerd werd om het een en ander voor de werkgever kostenneutraal te houden.

Gebruikelijk
In dit voorbeeld wees de werkgever per werknemer in totaal niet meer dan € 2.400 als eindheffingsloon in de vrije ruimte. Om die reden ontstond er ook geen conflict met het zogenaamde gebruikelijkheidscriterium waaraan een aanwijzing in de vrije ruimte moet voldoen.

Let op!
Wilt u ook een cafetariaregeling binnen uw onderneming waarbinnen uw werknemers op eigen initiatief brutoloon ruilen voor een nettovergoeding zonder dat dit voor u tot een kostenstijging leidt? Neem dan contact op met een van onze adviseurs. Samen kunnen we dan beoordelen welke mogelijkheden er zijn.


3. Verdere wijzigingen bedrijfsopvolgingsregelingen aangekondigd

De bedrijfsopvolgingsregeling en de doorschuifregeling bij schenken en overlijden gaan nog verder wijzigen. Vorig jaar zijn al wijzigingen voor de BOR en DSR per 2024 en 2025 in de wet opgenomen. Het kabinet kondigt nu in een internetconsultatie nog verdere aanpassingen per 2025 en 2026 aan. Welke zijn dit?

Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en doorschuifregeling (DSR)
De BOR en de DSR zijn belangrijke fiscale faciliteiten bij het schenken of erven van een bedrijf. De faciliteiten betreffen een forse vrijstelling en een doorschuiving van te betalen belasting, op voorwaarde dat het bedrijf wordt voortgezet.

Al aangenomen wijzigingen per 2024 en 2025
Vorig jaar is al een aantal wijzigingen van de BOR en DSR in de wet opgenomen. De meeste hiervan gaan in per 2025, maar één onderdeel geldt al vanaf 2024. Dit betreft het standaard aanmerken van verhuurd onroerend goed aan derden als beleggingsvermogen. Dit onroerend goed komt daardoor niet in aanmerking voor de BOR en de DSR voor een aanmerkelijk belang.

Vanaf 2025 gaan de volgende wijzigingen gelden:

  • De vrijstelling in de BOR gaat naar 100% van de goingconcernwaarde tot € 1.500.000 en 75% over het meerdere. In 2024 bedraagt dit nog 100% tot € 1.325.253 en 83% daarboven.
  • Het is niet langer toegestaan om voor de BOR 5% van het beleggingsvermogen tot het ondernemingsvermogen te rekenen.
  • Bedrijfsmiddelen die zowel zakelijk als niet-zakelijk gebruikt worden, mogen niet langer geheel tot het ondernemingsvermogen voor de BOR en DSR aanmerkelijk belang gerekend worden als de waarde in het economisch verkeer van het bedrijfsmiddel € 100.000 of hoger is. Dit mag nog wel als het bedrijfsmiddel maximaal 10% bestemd is voor niet-zakelijk gebruik.
  • Het is voor de DSR niet langer nodig dat de verkrijger in dienstbetrekking is in de vennootschap waarop de aandelen betrekking hebben. In de DSR in de inkomstenbelasting blijft de dienstbetrekkingseis wel bestaan.
  • Bij schenking moet de verkrijger minimaal 21 jaar oud zijn om van de BOR en DSR aanmerkelijk belang gebruik te kunnen maken.

Aangekondigde wijzigingen in internetconsultatie per 2025 en 2026
In een op 19 april 2024 gepubliceerde internetconsultatie kondigt het kabinet nog een aantal wijzigingen aan.

Let op!
U kunt van 19 april 2024 tot en met 19 mei 2024 op deze voorstellen reageren.

Als de modificaties uit de internetconsultatie straks ongewijzigd in de wet worden opgenomen, wijzigt er onder meer het volgende:

  • Voor verkrijgingen die zich voordoen vanaf 1 januari 2025 geldt nog maar een voortzettingstermijn van drie jaar in plaats van vijf jaar voor verkrijgingen van vóór die datum.
  • Vanaf 1 januari 2026 wordt het makkelijker om van structuur of rechtsvorm te wijzigen zonder dat dit in strijd is met de zogenaamde voortzettingseis en bezitseis die gelden voor de BOR. De precieze invulling moet nog worden uitgewerkt, maar uitgangspunt blijft dat bij wijziging van structuur of rechtsvorm de gerechtigheid tot de onderneming in de vennootschap niet afneemt (voor de voortzettingseis) en niet toeneemt (voor de bezitseis).
  • De BOR en DSR aanmerkelijk belang worden vanaf 1 januari 2026 beperkt tot reguliere aandelen met een minimumbelang van 5%. Dit betekent dat vanaf die datum bijvoorbeeld winstbewijzen, opties op aandelen en trackingstocks niet meer voor de BOR en DSR aanmerkelijk belang kwalificeren.
  • Vanaf 1 januari 2026 komt er een definitie van het begrip preferente aandelen. Deze definitie betekent een wijziging van de wijze waarop de Belastingdienst op dit moment beoordeelt of sprake is van preferente aandelen voor de BOR en DSR aanmerkelijk belang.
  • Vanaf 1 januari 2026 geldt wetgeving die onbedoeld gebruik van de BOR tegengaat. Hierbij gaat het om de aankoop van een onderneming door een ouder persoon met als doel besparing van erfbelasting of schenkbelasting door gebruik van de BOR (de zogenaamde rollatorinvesteringen). Ook het dubbel gebruik van de BOR – waarbij een bedrijf geschonken wordt met de BOR, weer teruggekocht en daarna weer geschonken wordt met de BOR – wordt vanaf 1 januari 2026 tegengegaan.
  • Vanaf 1 januari 2026 worden bij het bepalen van de hoogte van het ondernemingsvermogen ook de schulden die samenhangen met aan de vennootschap ter beschikking gestelde onroerende zaken meegeteld.

Let op!
Dit betreffen voorstellen die nog in een wetsvoorstel moeten worden opgenomen. Dit wetsvoorstel moet vervolgens door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen. Wij houden u op de hoogte wat betreft de voortgang van de voorgestelde wijzigingen.


4. Dga-taks ook bij lening van bank in plaats van bv?

Een dga die te veel geld leent bij de eigen bv, betaalt hierover sinds 2023 belasting. Deze belasting staat ook wel bekend als de dga-taks. Ook geld dat een dga leent van een bank kan, onder omstandigheden, geraakt worden door deze dga-taks.

Drempel dga-taks
Een dga met schulden aan zijn bv(’s) die op 31 december 2024 hoger zijn dan € 500.000, kan in 2024 met de fiscale gevolgen van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap (ook wel de dga-taks) te maken krijgen. Het gaat hierbij niet alleen om de schulden van de dga zelf, maar ook om de schulden van de fiscale partner van de dga. Om te beoordelen of de € 500.000 wordt overschreden, worden de schulden van de dga en de fiscale partner bij elkaar opgeteld.

Schulden en andere rechten
Voor de beoordeling of de drempel van € 500.000 wordt overschreden, tellen alle civielrechtelijke schuldverhoudingen en verplichtingen mee. Ook indirecte schulden tellen mee. Dat betekent dat als een dga alleen geld van een bank kan lenen als de bv borg gaat staan voor die lening of hypotheek verstrekt voor die lening, de lening van de bank ook meetelt voor de drempel van € 500.000.

Aflossing lening bv met lening van een bank
Een dga die in 2023 de dga-taks wilde voorkomen, liep hier ook tegenaan. De dga had in 2023 in totaal € 900.000 geleend van zijn bv. In 2023 bedroeg de drempel nog € 700.000 in plaats van de € 500.000 in 2024. De lening van de dga lag in 2023 daarom € 200.000 boven de drempel.

De dga had het voornemen om € 200.000 te lenen bij een bank en hiermee vóór 31 december 2023 af te lossen op de lening van € 900.000 van zijn bv. De bv wilde het bedrag van de aflossing gebruiken voor de aankoop van onroerend goed. De bank eiste dat de bv een recht van hypotheek verstrekte op het onroerend goed. Zonder die hypotheekverstrekking wilde de bank de € 200.000 niet lenen aan de dga.

Lening bank telt mee voor dga-taks
De Belastingdienst oordeelde dat in deze situatie de schulden aan de bv in het kader van de dga-taks nog steeds € 900.000 bedroegen. De lening van € 200.000 van de bank aan de dga werd namelijk ook aangemerkt als een schuld van de dga aan de bv, omdat de bv hypotheek aan de bank moest verstrekken voor deze lening. Hoewel er dus € 200.000 werd afgelost op de lening van de dga aan zijn bv, werd de € 200.000 die de dga leende van de bank daar dus weer bij opgeteld.

Let op!
Had de bank in het voorbeeld de lening ook verstrekt zonder dat de bv borg stond of hypotheek verstrekte? Dan had de lening van de bank aan de dga niet meegeteld voor de drempel van € 700.000 in 2023. In dat geval had de dga uit het voorbeeld wel de dga-taks in 2023 kunnen voorkomen.

Tip!
Wilt u de dga-taks in 2024 voorkomen, houd dan rekening met het voorgaande. Houd er verder rekening mee dat de drempel in 2024 € 500.000 en niet – zoals in 2023 – € 700.000 bedraagt.


5. Informatie over box 3 in IB tot en met 2023

De arresten van de Hoge Raad over de vraag of box 3-heffing moet plaatsvinden op basis van uw werkelijke rendement – als dat lager is dan het rendement dat volgt uit de wettelijke bepalingen – worden in augustus/september 2024 verwacht. Ter voorbereiding hierop ontwikkelt de Belastingdienst al een digitaal formulier ‘opgaaf werkelijk rendement’. In afwachting van deze box 3-arresten legt de Belastingdienst nog geen definitieve aanslag IB 2022 én 2023 op als daar box 3-vermogen in zit. Dit geldt niet als het box 3-vermogen alleen bestaat uit bank- en spaartegoeden. Aanslagen IB 2021 worden binnenkort waarschijnlijk wel definitief opgelegd in verband met het verjaren van de termijn waarbinnen de Belastingdienst een definitieve aanslag moet opleggen.


6. Wacht niet te lang met aanvraag subsidie elektrische bedrijfsauto

Ondernemers die een nieuwe, volledige elektrische bedrijfsauto willen kopen, kunnen vanaf 23 april 2024 weer de Subsidie Emissieloze Bedrijfsauto’s (SEBA) aanvragen. Wacht daar niet te lang mee. Op 6 mei 2024 was er van de beschikbare € 30.000.000 namelijk nog maar € 12.830.000 over. De subsidie bedraagt maximaal € 5.000 per bedrijfsauto. Er gelden voorwaarden en verschillende subsidiepercentages, afhankelijk van de grootte van de onderneming. Zo is dat voor kleine ondernemingen en non-profitinstellingen 12%, voor middelgrote ondernemingen 10% en voor grote ondernemingen 7%. Belangrijk is verder dat op het moment van aanvragen van de SEBA nog geen definitieve koop- of financial leaseovereenkomst is afgesloten.