Skip to main content
All Posts By

admin

Ook woon-werkverkeer bij verblijf op meerdere adressen?

By nieuws

Reizen tussen de woon- en arbeidsplaats worden in beginsel als woon-werkverkeer aangemerkt. Geldt dat ook als er gereisd wordt tussen meerdere adressen en de arbeidsplaats?

Het gerechtshof in Den Haag heeft hier onlangs over beslist in een zaak waarbij een belastingplichtige reisde tussen zijn woonplaats, zijn arbeidsplaats en de woonplaats van zijn vriendin.

Woon-werkverkeer

Auto

Wettelijk is niet bepaald wat onder woon-werkverkeer moet worden verstaan. Uit de rechtspraak is evenwel duidelijk geworden dat dit reizen zijn tussen de woon- of verblijfplaats en het werk binnen een periode van 24 uur. 

Woning nieuwe vriendin verblijfplaats?

In genoemde zaak reisde een werknemer met de auto van de zaak van zijn woning naar het werk en terug. Ook kwam het voor dat de man naar zijn werk reisde en ’s avonds vanuit het werk rechtstreeks naar zijn vriendin, of andersom. Ook in de weekends kwam het voor dat gereisd werd vanaf of naar de woning van de vriendin. Voor het Hof stond de vraag centraal of ook het adres van de vriendin aangemerkt kon worden als ‘verblijfplaats’.  

Grens 500 kilometer

Het antwoord was van belang voor de vraag of er al dan niet meer dan 500 privé kilometers met de auto van de zaak waren afgelegd. Als het adres van de vriendin aangemerkt zou worden als verblijfplaats, zou de man in het jaar 487 privékilometers hebben afgelegd. Zo niet, dan zou hij ruim meer dan 500 privékilometers hebben gereden en zou er bijtelling moeten plaatsvinden.

Wat is een verblijfplaats?

Volgens het Hof is een verblijfplaats een plaats die u ter beschikking staat en waar u regelmatig verblijft. Of hiervan sprake is, moet blijken uit de feiten en omstandigheden. In deze zaak was er volgens het Hof sprake van een verblijfplaats. In een periode van vijf maanden werd er namelijk 19 keer van of naar deze plaats gereisd. Dat dit niet volgens een vast patroon gebeurde, deed niet ter zake. Evenmin het feit dat vanwege co-ouderschap soms minder gereisd kon worden dan gewenst. Verder was van belang dat het reispatroon in de jaren erna werd voortgezet. Belanghebbende werd dan ook in het gelijk gesteld.

Gevolg onjuist gebruik handelaarskenteken

By nieuws

Autohandelaren en herstelbedrijven kunnen voor hun wagenpark gebruikmaken van zogenaamde handelaarskentekens. Een dergelijk kenteken geldt als tijdelijk kenteken tijdens bijvoorbeeld een proefrit.

Voorwaarden

Bestelbus

Voor het gebruik van een handelaarskenteken gelden aanvullende voorwaarden. Zo mag er bijvoorbeeld niet privé mee worden gereden en moet het kenteken zijn verzekerd.

Motorrijtuigenbelasting (mrb)

Ook moet voor gebruik van een handelaarskenteken, ook wel de groene kentekenplaat, mrb worden betaald. Deze wordt bepaald op basis van het gewicht van een personenauto van 1.000 kilo op benzine, over een tijdvak van drie maanden. Het is niet van belang voor hoeveel auto’s het handelarenkenteken wordt gebruikt.

Tip! U vindt bij de RDW meer informatie.

Naheffing bij vrijstelling of nihiltarief?

De Belastingdienst heeft onlangs aangegeven dat een naheffing mrb mogelijk is als het een auto uit een bedrijfsvoorraad betreft waarop geen handelaarskenteken is aangebracht. Dit geldt ook als de auto zelf zou zijn vrijgesteld of als er een nihiltarief op van toepassing is als de auto niet tot de bedrijfsvoorraad zou behoren. De naheffing wordt namelijk niet opgelegd om de niet-betaalde mrb na te heffen, maar omdat niet aan de voorwaarden van het handelaarskenteken wordt voldaan.

Handelaarskentekentarief

De naheffing mrb wordt gebaseerd op het tarief dat voor een handelaarskenteken geldt, dus een personenauto van 1.000 kilo op benzine. De naheffing wordt opgelegd over een periode van één jaar.

Let op!De kenmerken van de auto waarop geen handelaarskenteken is aangebracht, zijn dus voor de naheffing mrb niet van belang. 

Advieswijzer Scholing en Personeel

By nieuws

Heeft u personeel in dienst dat een opleiding volgt? Dan komt u mogelijk in aanmerking voor de subsidieregeling Praktijkleren. Ook is er onder bepaalde voorwaarden een financiële bijdrage mogelijk vanuit een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor uw branche. Daarnaast bestaan er diverse subsidies, zoals de SLIM-subsidie en regionale subsidies. In deze advieswijzer worden de regelingen uitgelegd.

Subsidieregeling Praktijkleren

Boeken

De subsidieregeling Praktijkleren is bedoeld om werkgevers te stimuleren praktijkleerplaatsen aan te bieden. U ontvangt een tegemoetkoming voor de kosten die u als werkgever maakt voor de begeleiding van een leerling of student. Tevens kunt u een tegemoetkoming krijgen voor de loon- en begeleidingskosten voor een promovendus of een technologisch ontwerper in opleiding (toio).
De subsidieregeling richt zich vooral op:

  • kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt voor wie toegang tot de arbeidsmarkt een probleem is;
  • studenten die een opleiding volgen in sectoren waar een tekort ontstaat aan gekwalificeerd personeel;
  • wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor de Nederlandse kenniseconomie.

Let op! Eind 2023 is de Subsidieregeling Praktijkleren verlengd tot en met het studiejaar 2027-2028. Als hier tussendoor geen wijziging in aangebracht wordt, kunt u dus tot en met het studiejaar 2027-2028 nog gebruikmaken van de subsidie.

Voor welke leerlingen kunt u subsidie aanvragen?

U komt niet voor elke leerling die bij u werkt voor subsidie in aanmerking. De regeling geldt voor de volgende doelgroepen:

  • Leerlingen die een leer-werktraject of entreeopleiding volgen in het vmbo, gericht op het behalen van een startkwalificatie op het niveau van een basisberoepsopleiding. Het als leer-werktraject of entreeopleiding ingerichte 3e en 4e leerjaar van de opleiding komt in aanmerking voor de subsidie.
  • Leerlingen die een bbl-opleiding (beroepsbegeleidende leerweg) in het mbo volgen.
  • Studenten die een duale of deeltijd hbo-opleiding Techniek, Gezondheidszorg, Gedrag en Maatschappij of Landbouw en Natuurlijke omgeving volgen, gericht op een volledig diploma. Het gaat hierbij om opleidingen die een praktijkdeel als verplicht onderdeel kennen. Voor andere hbo-opleidingen bestaat geen recht op de subsidie. 
  • Promovendi en technologisch ontwerpers in opleiding (toio’s) die zijn aangesteld of een arbeidsovereenkomst hebben bij een universiteit of een instituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) of de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) of in dienst zijn bij een werkgever maar begeleid worden door de universiteit, NWO of KNAW.
  • Leerlingen in het laatste schooljaar van het Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) die onderwijs volgen in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel of in een leer-werktraject binnen het uitstroomprofiel ‘vervolgonderwijs’.
  • Leerlingen die in het laatste jaar van het Praktijkonderwijs (PRO) zitten en een praktijkleerplaats bij de werkgever hebben.

Let op! Voor studenten aan de beroepsopleidende leerweg (bol),  aan EVC-trajecten en specifieke maatwerktrajecten (geen mbo bbl-opleidingen) komt u niet in aanmerking voor subsidie. Hetzelfde geldt voor afstudeerstages.

Tip! Sommige buitenlandse opleidingen komen ook in aanmerking voor subsidie als deze vergelijkbaar zijn met een Nederlandse opleiding voor mbo (bbl) of hbo (duaal/deeltijd in de sectoren Techniek, Gezondheidszorg, Gedrag en Maatschappij of Landbouw en Natuurlijke omgeving). U dient dan wel in het bezit te zijn van een verklaring dat de buitenlandse opleiding vergelijkbaar is. Deze verklaring kunt u aanvragen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

Wat is een praktijkleerplaats?

De subsidie wordt, met uitzondering van promovendi en toio’s, toegekend per gerealiseerde praktijkleerplaats.

  • Voor het vmbo, mbo-bbl, entreeopleiding vmbo, VSO en PRO wordt onder een gerealiseerde praktijkleerplaats verstaan: het aantal weken waarin in de periode 1 augustus tot en met 31 juli daadwerkelijk onderricht in de praktijk van het beroep plaatsvindt. Om voor de maximale subsidie in aanmerking te komen, dient minimaal 40 weken onderricht in de praktijk in het studiejaar te hebben plaatsgevonden.
  • Voor het hbo wordt onder een gerealiseerde praktijkleerplaats verstaan: het aantal weken waarin in de periode 1 september tot en met 31 augustus daadwerkelijk onderricht in de praktijk van het beroep plaatsvindt. Om voor de maximale subsidie in het HBO in aanmerking te komen, dient minimaal 42 weken begeleiding in de praktijk te hebben plaatsgevonden in het studiejaar. 

Let op! Elke week waarin begeleiding is gegeven, telt mee. Het maakt hierbij niet uit op hoeveel dagen in die week begeleiding is gegeven. Een week waarin geen begeleiding is gegeven, bijvoorbeeld door ziekte of vakantie, telt niet mee als gerealiseerde praktijkleerplaats. Het subsidiebedrag wordt dan naar rato verlaagd.

Let op! VU kunt ook subsidie aanvragen als u minder dan 40 of 42 weken begeleiding heeft gegeven. De subsidie bedraagt dan echter niet maximaal € 2.700 maar wordt pro rata verminderd. Zo bedraagt de maximale subsidie bij hbo bij 21 weken begeleiding € 1.350 (50% van € 2.700).

De hoogte van de subsidie voor een promovendus of toio is afhankelijk van het aantal maanden (maximaal 12) maal de arbeidsduur per week (maximaal 36) waarin de werkgever de loonkosten betaalt. Verricht een promovendus bijvoorbeeld 6 maanden onderzoek gedurende 18 uur per week, dan bedraagt de maximale subsidie € 675 (6/12 * 18/36 * € 2.700).

Voorwaarden voor subsidie

Om in aanmerking te komen voor de subsidie, moet u een erkend leerbedrijf zijn voor vmbo’ers/ mbo’ers, bepaalde leerlingen uit het VSO/PRO en leerlingen uit de entreeopleiding vmbo. Als het gaat om hbo’ers, promovendi en toio’s, moet u door een onderwijsinstelling zijn aangemerkt als een onderneming die een goede begeleiding geeft. Daarnaast moet u voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • Er is een geldige, gedateerde en ondertekende overeenkomst. Dit is bij vmbo, promovendus of toio een leer-werkovereenkomst, bij VSO en PRO een stageovereenkomst, bij mbo-bbl en hbo een praktijkleerovereenkomst.
  • De beroepsopleiding van de leerling valt binnen de doelgroepen waarvoor de subsidie geldt.

Voor het vmbo en mbo, de entreeopleiding vmbo en PRO/VSO gelden nog de volgende aanvullende voorwaarden:

Niveau  Voorwaarden
vmbo 3e en 4e leerjaar – buitenschools praktijkgedeelte met minimaal 640 klokuren en maximaal 1280 klokuren per studiejaar
– in elke schoolweek binnenschools onderwijs
mbo-bbl 

– minimaal 200 begeleide onderwijsuren per studiejaar door de onderwijsinstelling

– praktijkgedeelte minimaal 610 klokuren per studiejaar
– opleiding gericht op volledig diploma en opgenomen in het Centraal register beroepsopleidingen (Crebo)

entreeopleiding vmbo – minimaal 610 klokuren beroepspraktijkvorming per studiejaar
– in elke schoolweek binnenschools onderwijs 
 PRO/VSO – minimaal 640 klokuren beroepspraktijkvorming
– minimaal één dag per week binnenschools onderwijs
– maximaal vier stagedagen per week
– duur van de stage is maximaal 50% van de uren dat onderwijs wordt verzorgd 
 Hbo – opleiding gericht op volledig diploma en opgenomen in Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO)
– het praktijkdeel is een verplicht onderdeel van de opleiding

Let op! Vanaf het studiejaar 2023-2024 geldt er een nieuwe voorwaarde. Voor de leerling/student moet vanaf dat studiejaar een inschrijving aanwezig zijn in het Register Onderwijs Deelnemers (ROD) van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor deze registraties.

Administratieve verplichtingen

Om in aanmerking te komen voor de subsidie, moet u de volgende gegevens in uw administratie vastleggen:

  • een getekende en gedateerde overeenkomst;
  • een aanwezigheidsregistratie van de deelnemer bij de beroepspraktijkvorming. U kunt bijvoorbeeld gebruikmaken van uw digitale tijdschrijfsysteem, een presentielijst of een geldig arbeidscontract in combinatie met een verzuimregistratie;
  • een administratie waaruit de begeleiding van de deelnemer blijkt en de wijze waarop de kwalificaties van de beroepsvorming zijn behaald. Hierbij moet u denken aan een werkboek van de leerling en gespreks-, beoordelings- en evaluatieverslagen; en
  • een kopie van het diploma.

Hoogte van de subsidie

Omdat de subsidie afhankelijk is van het aantal subsidieaanvragen en het beschikbare budget, is de hoogte van de subsidie voor het studiejaar 2023/2024 nog niet zeker. De verdeling van de beschikbare subsidie vindt jaarlijks plaats na afloop van het studiejaar over alle werkgevers die tijdig een aanvraag hebben ingediend én voldoen aan de eisen voor de subsidie. Het subsidiebedrag is gemaximeerd op € 2.700 per praktijkleerplaats.

Let op! Voor mbo bbl-leerplekken voor de sectoren landbouw, horeca en recreatie is een aanvullende subsidie beschikbaar. De hoogte hiervan is afhankelijk van het aantal gerealiseerde weken begeleiding. Het beschikbare budget van € 10,6 miljoen voor het studiejaar 2023-2024 wordt per gerealiseerde begeleidingsweek verdeeld over alle praktijk- en werkleerplaatsen die in aanmerking komen hiervoor. U hoeft deze aanvullende subsidie niet apart aan te vragen maar komt daar automatisch voor in aanmerking als u de subsidie praktijkleren aanvraagt.

Aanvraag van de subsidie

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voert de regeling uit. De subsidie geldt per studiejaar. U vraagt de subsidie aan na afloop van het studiejaar aan. Voor het studiejaar 2023/2024 kunt u de subsidie vanaf 3 juni 2023 09:00 tot en met uiterlijk 17 september 2024 (vóór 17.00 uur) aanvragen. Aanvragen die later door RVO.nl worden ontvangen, komen niet in aanmerking voor subsidie.

Let op! Vanaf 2024 moet u de subsidie aanvragen via het nieuwe aanvraagportaal van het RVO. Omdat het aanvraagproces nieuw is, vergt dit misschien in het eerste jaar iets meer tijd. Vraag de subsidie daarom op tijd aan en wacht niet tot de laatste dag. Verzorgt u niet zelf de aanvraag, zorg dan dat degene die dat voor u doet op tijd over de daarvoor benodigde ketenmachtiging beschikt.

Tip! Om de aanvraag te kunnen doen, heeft u eHerkenning (minimaal niveau 3 met machtiging RVO-diensten) nodig. Voorkom dat u te laat beschikt over eHerkenning en vraag deze indien nodig tijdig aan.

Let op! RVO.nl kan nog tot vijf jaar na het studiejaar waarvoor subsidie is verstrekt controles uitvoeren. U heeft dan ook de plicht om alle relevante documenten te bewaren tot vijf jaar na afloop van het studiejaar waarvoor subsidie is verstrekt.

Subsidieregeling praktijkleren derde leerweg

Ook in 2024 kunt u weer van maandag 4 november 2024 9.00 uur tot en met vrijdag 29 november 2024 (vóór 17.00 uur) subsidie aanvragen voor de regeling praktijkleren in de derde leerweg. De subsidieregeling is alleen beschikbaar voor praktijkplaatsen voor mbo-studenten in de derde leerweg (overig onderwijs (ovo) of overige opleidingen deeltijd (odt)) die werkzoekenden zijn of betaalde arbeid verrichten.

Let op! Voor mbo-studenten in de beroepsopleidende leerweg (bol) en beroepsbegeleidende leerweg (bbl) komt u niet in aanmerking voor deze subsidie. Verder komt u voor werkzoekenden niet in aanmerking als de opleiding gestart is voor 4 november 2022 en voor werkenden niet als de opleiding gestart is voor 1 augustus 2023.

U kunt de subsidie aanvragen binnen een jaar na afloop van de praktijkleerplaats. Als erkend leerbedrijf kunt u de subsidie voor maximaal 40 weken krijgen. Realiseert u voor deze duur een praktijkplaats, dan bedraagt de subsidie maximaal € 2.700. Zijn er meer aanvragen dan beschikbaar budget, dan wordt dit verdeeld over de aanvragers en kan de subsidie dus minder dan € 2.700 bedragen. De regeling loopt in ieder geval nog in 2024 en 2025.

Let op! Het is niet mogelijk om subsidie praktijkleren in de derde leerweg te krijgen als voor dezelfde praktijkplaats ook subsidie is of wordt verleend op basis van de SLIM-regeling of titel 3.20 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (omscholing naar ICT- en techniek-kansrijke beroepen). Het combineren met andere regelingen is wel mogelijk.

Subsidie voor groepshulpen kinderopvang

Kinderopvangorganisaties kunnen vanaf maandag 4 november 2024 09:00 uur tot en met vrijdag 29 november 2024 17:00 uur subsidie aanvragen voor een praktijk(leer)plaats van groepshulpen. De subsidie biedt een tegemoetkoming in de loonkosten van groepshulpen en is aan te vragen bij RVO.nl. Het doel is dat door de subsidie meer groepshulpen worden aangenomen en dat zij kunnen doorgroeien in de kinderopvang.

De subsidie bedraagt maximaal € 10.056 per jaar per groepshulp en is afhankelijk van het aantal contracturen dat de groepshulp per week werkt. Een organisatie kan voor maximaal twee groepshulpen subsidie aanvragen.

De subsidie kent een aantal voorwaarden. Zo moet een groepshulp een arbeidsovereenkomst van ten minste 12 maanden hebben met een startdatum vanaf 1 augustus 2023 of later. Ook moet de groepshulp deelnemen aan scholing via praktijkleren in het mbo, gericht op het behalen van een praktijkverklaring, mbo-certificaat of diploma. Deze scholing moet tussen 1 augustus 2023 en 31 oktober 2026 zijn gestart. Verder is vereist dat de kinderopvangorganisatie voor de groepshulp ook subsidie heeft gekregen via de Subsidieregeling Praktijkleren of Praktijkleren in de derde leerweg.

Tip! De subsidie is ook in 2025 en 2026 beschikbaar.

Financiële bijdrage van O&O-fondsen

Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen kunnen financieel bijdragen aan de scholing van werknemers in hun branche. Deze fondsen worden meestal in het leven geroepen door de werkgevers- en werknemersorganisaties in een bepaalde branche en worden gevuld met bijdragen van aangesloten bedrijven. Afspraken hierover worden gemaakt in bijvoorbeeld cao’s. Alle O&O-fondsen hebben loopbaanadviseurs in dienst die kunnen helpen bij scholings- en opleidingstrajecten voor uw werknemers. Sommige O&O-fondsen bieden ook zelf cursussen aan of ontwikkelen scholingsprojecten voor de branche. Wilt u een financiële bijdrage van het O&O-fonds ontvangen, neem dan contact op met uw brancheorganisatie, want de exacte mogelijkheden en voorwaarden verschillen per sector.

Tip! Bekijk hier een overzicht van alle erkende O&O-fondsen.

SLIM-subsidie

Sinds maart 2020 is er een subsidie voor werkgevers voor het verder laten ontwikkelen van werknemers in het mkb en grootbedrijven in landbouw, horeca of recreatie Voor projecten die subsidiabel zijn voor de SLIM-subsidie kunt u denken aan:

  • Het opstellen van een opleidings- of ontwikkelingsplan waarin de onderneming wordt doorgelicht en de ontwikkelbehoefte om de leerrijke werkomgeving te versterken inzichtelijk wordt gemaakt.
  • Het verkrijgen van loopbaan- of ontwikkeladviezen voor uw werknemers.
  • Het ondersteunen en begeleiden bij het ontwikkelen of invoeren van een L&O-methode (= leer- en ontwikkelactiviteiten primair gericht op het aanleren van nieuwe vaardigheden, kennis en beroepshoudingen).
  • Het bieden van praktijkleerplaatsen in de derde leerweg.

De SLIM-subsidie kent drie regelingen: voor individuele mkb-ondernemingen, voor samenwerkingsverbanden in het mkb en voor grootbedrijven

SLIM individuele mkb-ondernemingen

Het subsidiepercentage van de SLIM-subsidie voor individuele mkb-ondernemingen bedraagt maximaal 60% (voor het middenbedrijf) en 80% (voor het kleinbedrijf van de subsidiabele kosten. De maximale subsidie bedraagt € 25.000 (voor landbouwbedrijven € 20.000). Voor praktijkleerplaatsen en loopbaan- of ontwikkeladviezen gelden andere bedragen. Het is mogelijk om bij subsidieverlening een voorschot van 50% van het subsidiebedrag te ontvangen. De eerste aanvraagperiode voor deze subsidie liep van 1 maart 2024 9.00 uur tot 28 maart 2024 17.00 uur. De tweede aanvraagperiode loopt van 2 september 2024 9.00 uur tot 30 september 2024 17.00 uur.

Let op! Als het subsidieplafond wordt overschreden, wordt door loting bepaald in welke volgorde de aanvragen worden afgehandeld. Die loting vindt plaats na afloop van de aanvraagperiode.

SLIM grootbedrijven in horeca, landbouw en recreatie

Het subsidiepercentage van de SLIM-subsidie voor grootbedrijven in de sectoren horeca, landbouw en recreatie bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten. De maximale subsidie bedraagt € 200.000 (voor landbouwbedrijven € 20.000). Voor praktijkleerplaatsen gelden andere bedragen. Er is één aanvraagperiode, die loopt van 3 juni 2024 9.00 uur tot 31 juli 2024 17.00 uur.

Let op! Of een bedrijf onder de sector landbouw, horeca of recreatie valt, moet blijken uit de SBI-code van het CBS.

SLIM samenwerkingsverbanden in het mkb

Het subsidiepercentage van de SLIM-subsidie voor samenwerkingsverbanden in het mkb bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten. De maximale subsidie bedraagt € 500.000, met een maximum van € 200.000 (voor landbouwbedrijven € 20.000) per samenwerkingspartner. Voor praktijkleerplaatsen gelden andere bedragen. Er is één aanvraagperiode, die loopt van 3 juni 2024 9.00 uur tot 31 juli 2024 17.00 uur.

Let op! De aanvragen van de SLIM-subsidie voor grootbedrijven in de sectoren horeca, landbouw en recreatie en voor samenwerkingsverbanden in het mkb worden op volgorde van binnenkomst in behandeling genomen.

Op Prinsjesdag 2023 werd bekendgemaakt dat aan de SLIM-subsidie in 2024 tijdelijke een subsidie voor individuele scholing zou worden toegevoegd. Door het vervallen van de STAP-subsidie per 1 januari 2024 kwam € 147 miljoen vrij, waarvan € 73,5 miljoen zou worden ingezet voor de uitbreiding van de SLIM-subsidie. Over deze tijdelijke voorziening voor individuele scholing is verder nog niets bekendgemaakt. 

Overige Regelingen

Regionale maatregelen

In een groot aantal regio’s en branches zijn er specifieke regionale maatregelen om scholing te stimuleren. Ga dan ook na of uw gemeente of branche wellicht een bruikbare regeling heeft.

Tip! Op de website leeroverzicht.nl, een initiatief van het Ministerie van OCW en het Ministerie van SZW, kunt u hier zoeken in 318 verschillende regelingen. Hierin zijn ook regionale subsidieregelingen opgenomen.

Opleidingskosten in mindering op transitievergoeding

Eindigt de arbeidsovereenkomst met een werknemer en moet de werkgever een transitievergoeding betalen? Dan kunnen door de werkgever gemaakte transitiekosten en inzetbaarheidskosten verrekend worden met de transitievergoeding. Deze mogelijkheid bestaat vanaf 1 juli 2020 al.

Let op! Transitiekosten zijn kosten gericht op het voorkomen van werkeloosheid of het bekorten van de periode van werkeloosheid. Inzetbaarheidskosten zijn kosten die tijdens de dienstbetrekking zijn gemaakt gericht op het bevorderen van de bredere inzetbaarheid van de werknemer.

De werkgever mag deze kosten in beginsel op de transitievergoeding in mindering brengen, tenzij de verworven kennis en vaardigheden in overwegende mate zijn aangewend om de functie die de werknemer bij aanvang van de activiteiten verrichtte uit te oefenen. De kosten mogen ook niet in mindering komen als deze verband houden met verplichtingen van de werkgever in het kader van de re-integratie (eerste of tweede spoor).

Voor het in mindering brengen van de kosten gelden daarnaast, naast elkaar, onder meer de volgende voorwaarden:

  • de scholing moet gericht zijn op bredere inzetbaarheid van de werknemer buiten de eigen organisatie;
  • de werknemer heeft vooraf inzicht gekregen in de kosten en schriftelijk ingestemd met de verrekening; en
  • de kosten moeten in redelijke verhouding staan tot het doel.

Studiekostenbeding mag niet meer

Sinds augustus 2022 is een studiekostenbeding voor bepaalde opleidingen niet langer toegestaan. Dit is aan de orde als:

  • het scholing betreft voor een functie waarvoor de werknemer is aangenomen; en
  • de scholing verplicht is op grond van de wet of de cao. 

Is aan deze twee voorwaarden voldaan, dan moet de scholing kosteloos zijn, de studietijd moet als arbeidstijd worden aangemerkt en de scholing moet zo veel als mogelijk in de reguliere werktijd plaatsvinden. Denk bij een wettelijk verplichte opleiding aan een opleiding op grond van de Arbowet.

Ook de algemene scholingsplicht (artikel 7:611a lid 1 BW) valt onder de regeling. Onder deze algemene scholingsplicht moet de werkgever de werknemer in staat stellen scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie en, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, voor het voortzetten van de arbeidsovereenkomst indien de functie van de werknemer komt te vervallen of hij niet langer in staat is deze te vervullen. Er bestaat een lijst met ‘gereglementeerde beroepen’, waarin uiteenlopende beroepen staan, zoals registerloods, deskundige asbestverwijderaar, duiker, beëdigd tolk, sportarts of fysiotherapeut. Als het beroep van de werknemer op die lijst vermeld staat, is een studiekostenbeding wel mogelijk, tenzij de opleiding alsnog in een cao verplicht wordt gesteld. In die laatste situatie is een studiekostenbeding niet mogelijk.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

 

Rapportage DAC7 hele jaar aanleveren en wijzigen

By nieuws

Online platformen waarop goederen en diensten worden verkocht, zijn sinds 1 januari 2024 verplicht gegevens aan te leveren aan de Belastingdienst. Onlangs is bekendgemaakt dat deze gegevens het hele kalenderjaar door kunnen worden aangeleverd en gewijzigd.

Let op! De wettelijke uiterste termijnen voor aanleveren zijn echter niet veranderd..

DAC7

Typen

De verplichting volgens DAC7 betekent dat exploitanten van online platformen gegevens over zichzelf en gegevens over degenen die via hun platform goederen of diensten verkopen moeten rapporteren aan de Belastingdienst. De gegevens inzake de verkopende partij betreffen onder meer hun NAW-gegevens, het btw-identificatienummer en de omzet per kwartaal.

Niet altijd rapporteren

Platformen hoeven geen gegevens aan te leveren van verkopers die minder dan 30 verkopen per jaar hebben of wanneer alle verkopen bij elkaar niet meer bedragen dan € 2.000. Bij verhuurtransacties en persoonlijke dienstverlening moet wel altijd gerapporteerd worden. Wanneer gegevens moeten worden aangeleverd, betekent dit overigens nog niet dat deze inkomsten ook automatisch belast zijn. Dit hangt af van de situatie.

Hele jaar rapporteren

De gegevens inzake DAC7 kunt u het hele kalenderjaar online aanleveren en corrigeren via Digipoort. Voor bestaande verkopers, dit zijn met name de verkopers die al op 1 januari 2023 op het platform geregistreerd stonden, moet u uiterlijk op 31 januari 2025 rapporteren over de jaren 2023 en 2024, voor zover de verkoper in deze jaren actief was.

Tip! Kijk voor alle voorwaarden op een handige FAQ van de Belastingdienst.

Schoonmakers via platform Helpling zijn mogelijk werknemers

By nieuws

Schoonmakers die via het inmiddels failliete onlineplatform Helpling werkzaamheden verrichtten voor particulieren, moeten worden gezien als werknemers. Dit is de mening van de advocaat-generaal, die advies uitbrengt aan de Hoge Raad.

Wat waren de feiten?

Juridisch

Helpling had een app gelanceerd, waarmee huishoudens die behoefte hadden aan huishoudelijke ondersteuning in contact konden komen met schoonmakers. Volgens Helpling ging het daarbij om zelfstandig ondernemers. De vakbond FNV kon zich daar niet in vinden en stelde dat het ging om werknemers, omdat ze zich moesten houden aan door Helpling uitgevaardigde voorschriften.

De FNV spande samen met een schoonmaakster van Helpling een rechtszaak aan. Het gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de schoonmakers kwalificeerden als uitzendkrachten in dienst van Helpling als uitzendonderneming. De huishoudens waren de inleners. Dit betekende dat de schoonmakers recht kregen op loondoorbetaling bij ziekte en een transitievergoeding bij ontslag. 

Een particulier is geen inlener

Zowel Helpling als de FNV zijn in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. De advocaat-generaal is evenwel van oordeel dat particulieren niet als inleners kunnen worden gezien. Dit maakt dat er geen sprake kan zijn van een uitzendovereenkomst, maar zijn de schoonmakers in dienst van Helpling. Dit kan, alhoewel Helpling inmiddels failliet is, van belang zijn voor het aanvragen van een WW-uitkering.

De curator heeft alvast alle bij het platform geregistreerde schoonmakers ontslag aangezegd. 

Reguliere arbeidsovereenkomst

De advocaat-generaal heeft de Hoge Raad geadviseerd om de zaak zelf af te doen door alsnog voor recht te verklaren dat sprake was van een reguliere arbeidsovereenkomst tussen Helpling en de schoonmakers.

Let op!Het is uiteindelijk aan de Hoge Raad om een definitief uitsluitsel te geven over de vraag of de schoonmakers kwalificeren als werknemers in dienst van Helpling. 

Advieswijzer Echtscheiding en uw bedrijf

By nieuws

Wanneer u als ondernemer gaat scheiden, heeft dit in de meeste gevallen ook gevolgen voor de onderneming. Of dit nu een eenmanszaak is of een bv. Een eigen bedrijf maakt een scheiding vele malen lastiger.

Er komen vragen op u af als:

  • Kan de onderneming worden voortgezet?
  • Maakt uw partner aanspraak op een deel van (de waarde van) het bedrijf?
  • Wat gebeurt er met het pensioen?
  • Van welke financiële gegevens moet worden uitgegaan bij het berekenen van alimentatie?

Deze advieswijzer bevat een overzicht van enkele belangrijke zaken waarmee u als ondernemer te maken kunt krijgen bij een echtscheiding. Het zijn complexe zaken, die om deskundige begeleiding vragen. Met behulp van deze advieswijzer inventariseert u uw persoonlijke situatie en komen er zaken aan de orde als:

  • Huwelijksvermogensregime: is er een algehele gemeenschap van goederen (vóór 2018), een beperkte gemeenschap van goederen (vanaf 2018) of heeft u huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden gesloten?
  • Is het Nederlands recht wel van toepassing? Dit kan een rol spelen als u in het buitenland hebt gewoond na uw huwelijk of als u en uw partner (ook) een andere nationaliteit hebben.
  • Rechtsvorm van uw bedrijf: is er sprake van een eenmanszaak, vof, maatschap, bv of andere vorm? Staat het bedrijf op uw naam en/of op uw partners naam? Werkt u beiden in het bedrijf? Is er een regeling getroffen over de eigendom van en/of het recht op een deel van de waarde van de onderneming?
  • Vermogens- en inkomenspositie: wat behoort tot uw privé- en zakelijk vermogen? Waaruit bestaat het gezinsinkomen? Heeft u kinderen?
  • Pensioenen: welke regelingen hebben u en uw partner gesloten? Welke aanspraken heeft u beiden opgebouwd voor en tijdens het huwelijk?
  • Fiscaliteit: wat zijn de fiscale gevolgen van de scheiding? Moet u fiscaal afrekenen over de waarde van het bedrijf? Op welke fiscale valkuilen moet u alert zijn?

Tip! Ga regelmatig na of uw huwelijksvermogensregime nog wel past bij uw zakelijke en privébelangen.

Let op! Sinds 1 januari 2018 is voor nieuw te sluiten huwelijken de beperkte gemeenschap van goederen de standaard. In plaats van één gemeenschappelijk vermogen is sprake van drie vermogens: een huwelijksvermogen en een afzonderlijk vermogen voor ieder van de echtgenoten. Voorhuwelijks ondernemingsvermogen valt niet in de beperkte gemeenschap (vraag ook naar de Advieswijzer Nieuw huwelijksvermogensrecht).

Wel geldt dat een redelijke vergoeding voor kennis, vaardigheden en arbeid voldaan dient te worden aan de gemeenschap, voor zover een dergelijke vergoeding niet al op andere wijze ten bate van de echtgenoten komt of is gekomen. Dit vereist een nauwkeurige administratie tijdens het huwelijk. Het is verstandig om de waarde van de voorhuwelijkse onderneming goed vast te stellen en hierbij op te nemen op basis van welke grondslag dit is gebeurd.

Door de nieuwe wettelijke regeling is het overeenkomen van huwelijkse voorwaarden over het algemeen van nog groter belang.

Verdeling

Huwelijk

Bij een algehele of beperkte gemeenschap vindt bij echtscheiding verdeling plaats van het vermogen dat in de gemeenschap is gevallen. Beide partijen zijn gerechtigd tot zijn/haar aandeel in de gemeenschap. In het kader van de verdeling dient waardering van het ondernemingsvermogen dan wel van de aandelen plaats te vinden, op voorwaarde dat deze tot de gemeenschap behoren.

Huwelijkse of partnerschapsvoorwaarden

Zonder huwelijkse of partnerschapsvoorwaarden valt de (waarde van de) onderneming in de te verdelen gemeenschap; met uitzondering van het voorhuwelijks ondernemingsvermogen bij een beperkte gemeenschap van goederen. In dat geval kan wel sprake zijn van een redelijke vergoeding aan de gemeenschap voor kennis, vaardigheden en arbeid, die een echtgenoot ten behoeve van die onderneming heeft aangewend, voor zover een dergelijke vergoeding niet al op andere wijze ten bate van beide echtgenoten komt of is gekomen.

Wellicht heeft u in uw huwelijkse of partnerschapsvoorwaarden wel specifieke bepalingen opgenomen over de gerechtigdheid tot het eigen bedrijf. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een verrekenbeding, waarbij de waarde van het geheel of van een gedeelte van de onderneming moet worden verrekend.

Ook kan het zijn dat u een zogenaamd jaarlijks verrekenbeding in uw huwelijkse of partnerschapsvoorwaarden heeft staan waar u nooit uitvoering aan heeft gegeven. De wet gaat er bij een echtscheiding dan in beginsel van uit dat uw totale vermogen gelijk met elkaar verrekend dient te worden.

Tegenbewijs is weliswaar mogelijk, maar de praktijk leert dat dit vaak erg lastig is. Ook kan het zijn dat er wel jaarlijkse berekeningen zijn gemaakt, maar dat die niet goed blijken te zijn; bijvoorbeeld omdat opgepotte winsten in de bv niet meegerekend zijn, terwijl dat wel had gemoeten. Het gevolg is dan dat of de berekeningen opnieuw gemaakt moeten worden (hetgeen vaak complex blijkt te zijn), of dat het totale vermogen toch verrekend dient te worden.

In het kader van een echtscheiding kan om afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden worden gevraagd. Het kan dan gaan om verdeling van een eenvoudige gemeenschap of een verrekening in het kader van een verrekenbeding.  Ook is het vaak lastig om achteraf nog vast te stellen wat er precies tussen de partijen verrekend moet worden.

Let op! VAls u voor het huwelijk een eenmanszaak had die u tijdens het huwelijk met beperkte gemeenschap van goederen (dus alleen bij huwelijken gesloten na 1 januari 2018) in een besloten vennootschap heeft ingebracht, dan wordt deze besloten vennootschap niet zonder meer beschouwd als een voorhuwelijkse onderneming. Dit kan betekenen dat de vennootschap gemeenschappelijk is geworden en uw partner recht heeft op de helft van de waarde van de aandelen in de vennootschap.

Het kan dus zomaar zijn dat u als ondernemer de waarde van uw onderneming moet delen met uw (ex-)partner. De activa/passiva van het bedrijf dienen hiervoor reëel te worden gewaardeerd. De scheiding brengt het risico met zich mee dat het uitkopen van de ex-partner ten koste kan gaan van de continuïteit van het bedrijf. Als het bedrijf dan ook de belangrijkste inkomensbron is, is het zaak te zoeken naar passende oplossingen. Denk hierbij ook aan het (tijdelijk) aanhouden van een belang in de onderneming door uw ex-partner. Maar ook aan het verrekenen met andere bezittingen of het overnemen van schulden.

Let op! Ga na of bij een bedrijfsfinanciering ook privézekerheden, bijvoorbeeld een hypotheek op de woning, zijn verstrekt. Dit vraagt dan om extra aandacht bij de afwikkeling van de scheiding.

Verevening van pensioenrechten

Bij een echtscheiding heeft de ex-partner in principe recht op de helft van het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd. Dit wordt pensioenverevening genoemd. Daarnaast heeft de ex-partner recht op een bijzonder partnerpensioen/nabestaandenpensioen.

Tip! U bent vrij om samen met uw ex-partner een andere verdeling af te spreken of zelfs te besluiten niet tot verevening van het ouderdomspensioen over te gaan. Ook conversie van pensioen is mogelijk. Wijkt u af van de wettelijke regeling, dan moet dit wel zijn vastgelegd in de huwelijkse voorwaarden of in het echtscheidingsconvenant.

Fiscale gevolgen afspraken pensioen

Over pensioen in eigen beheer heeft u voor 1 januari 2020 moeten beslissen, opbouw is sinds 1 juli 2017 al niet meer mogelijk. Koos u ervoor om het pensioen in eigen beheer ongewijzigd te laten (zonder verdere opbouw) en gaat u scheiden, dan blijft uw ex-partner voor zijn of haar deel van het reeds opgebouwde pensioen in eigen beheer afhankelijk van het reilen of zeilen van uw bv. De bv is en blijft immers in dit geval de pensioenuitvoerder. Omdat dit nadelig kan zijn voor uw ex-partner, kan deze ex-partner eisen dat het pensioenaandeel elders wordt ondergebracht. U en uw bv moeten hieraan meewerken. Dit is alleen anders als door afstorting van het pensioen de continuïteit van uw onderneming aantoonbaar in gevaar komt. Bovendien mag het afstorten er niet voor zorgen dat uw eigen pensioen in gevaar komt.

Tip! Het staat u en uw (ex-)partner te allen tijde vrij om te kiezen voor een alternatieve financiële oplossing.

Koos u ervoor om de pensioenaanspraak in eigen beheer af te kopen met een belastingkorting of om te zetten in een oudedagsverplichting, dan verliest uw partner zijn of haar rechten op een deel van het in eigen beheer opgebouwde ouderdomspensioen (partnerpensioen). Uw partner dient daarvoor wellicht ‘passend’ te worden gecompenseerd. ‘Passend’ kan ook betekenen dat u samen met uw partner schriftelijk vastlegt dat compensatie (uitsluitend) plaatsvindt wanneer u overlijdt of bij echtscheiding. Ook hier geldt dat iedere keuze mogelijk fiscale voordelen biedt, maar ook tot ongewenste fiscale complicaties kan leiden en dus moeten deze vooraf goed in beeld gebracht worden.

Let op! In bepaalde situaties is de partnercompensatie belast als periodieke uitkering en/of aftrekbaar als onderhoudsverplichting.

Alimentatie

Ook na een echtscheiding hebben uw ex-partner en u de plicht voor elkaar en de kinderen te zorgen door bij te dragen in de kosten van levensonderhoud (alimentatie). Voor het berekenen van de alimentatie gelden de zogenaamde ‘Tremanormen’. Bij de ondernemer is het van groot belang om niet alleen naar de jaarstukken uit het verleden te kijken, maar ook naar de kasstroom van de ondernemer, prognoses en informatie over de onderneming en de branche.

Partneralimentatie

Wanneer een van de ex-partners niet genoeg inkomsten heeft om van te leven, heeft de ander de plicht om bij te dragen in de kosten. Bij verzoekschriften die na 1 januari 2020 zijn ingediend, geldt dat de partneralimentatie beperkt is in duur. Hoe lang alimentatie betaald dient te worden, hangt af van verschillende factoren, zoals de duur van het huwelijk, leeftijd van betrokkenen, leeftijd van eventuele kinderen en het moment van het ontvangen van AOW. Een veel gehoorde misvatting is dat de duur van partneralimentatie standaard vijf jaar zou zijn.

In tegenstelling tot partneralimentatie is kinderalimentatie bij de betaler ervan niet aftrekbaar en bij de ontvanger onbelast.

Let op! Partneralimentatie is bij de betaler ervan aftrekbaar en bij de ontvanger belast.

Voor de verkrijger van alimentatie zijn de hiermee samenhangende advocaatkosten aftrekbaar als de procedure ter verkrijging van alimentatie voor hem of haar succesvol verloopt. Dit is ook het geval als de verkrijger geen succes heeft, maar er een redelijke kans op succes is geweest. Degene die alimentatie moet betalen, kan de kosten van de advocaat niet aftrekken. Dit staat los van de vraag of de procedure voor degene van wie de betaling geëist werd, al dan niet succesvol is verlopen.

Over de hoogte en de duur van de alimentatie kunt u met elkaar naar eigen inzicht en mogelijkheden afspraken maken. Neem de afspraken volledig en duidelijk op in een echtscheidingsconvenant. Voorkom discussie over het ondernemersinkomen en de onderlinge draagkrachtverdeling. Daarnaast is het bij een ondernemer van groot belang dat een dubbeltelling voorkomen wordt. Toekomstige geldstromen van de onderneming moeten niet twee keer worden meegenomen, dat wil zeggen zowel bij de waardering van de aandelen als bij de alimentatie.

Kinderalimentatie

De kosten van de kinderen (ook wel behoefte genoemd) worden in beginsel berekend aan de hand van het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van het uiteengaan. Verder wordt rekening gehouden met het aantal kinderen in een gezin en de leeftijd van de kinderen. Ook kan rekening worden gehouden met hoge (netto) oppaskosten voor en na de scheiding.

Bij het bepalen van draagkracht van ouders voor kinderalimentatie wordt gebruikgemaakt van een formule die is opgenomen in de Tremanormen. Aan de hand van het netto besteedbaar inkomen wordt dan berekend wat een ouder redelijkerwijs kan bijdragen in de kosten van de kinderen. In de formule wordt rekening gehouden met de bijstandsnorm, alsook een component voor woonlasten.

Worden er schulden afgelost of heeft iemand bijzondere verplichtingen, zoals een arbeidsongeschiktheidsverzekering, dan kan de formule hierop worden aangepast. Ouders die gaan scheiden, hoeven minder kinderalimentatie te betalen naarmate zij meer voor de kinderen zorgen (zorgkorting).

Let op! In tegenstelling tot partneralimentatie is kinderalimentatie bij de betaler ervan niet aftrekbaar en bij de ontvanger onbelast.

Fiscaal partnerschap

Een echtscheiding kan voor de scheidende partners uiteenlopende fiscale consequenties hebben. Op het moment dat u het verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed heeft ingediend en u ook niet meer op hetzelfde adres ingeschreven staat, bent u geen fiscaal partner meer. Wel mag u in dat jaar nog kiezen om als fiscale partners de belastingaangifte in te vullen. Dit kan het jaar daarop niet meer. Bent u geen fiscaal partner meer, dan heeft dit vooral direct gevolgen voor een aantal regelingen in de inkomstenbelasting en voor eventuele toeslagen. Op hoofdlijnen gaat het om de volgende regelingen.

Doorschuiffaciliteit

Behoort het ondernemingsvermogen tot de te ontbinden gemeenschap van de (huwelijks)partners? Dan wordt het deel van uw onderneming, dat volgens het huwelijksvermogensrecht toekomt aan uw partner, bij ontbinding van de gemeenschap geacht te zijn overgedragen tegen reële waarde. Over de fiscale meerwaarde (goodwill, reserves en stille reserves) van dit deel van de onderneming moet u als ondernemer dan afrekenen. Onder voorwaarden hoeft er echter niet te worden afgerekend en geldt er een belastingvrije doorschuiffaciliteit.

Terbeschikkingstelling (TBS)

Als u een vermogensbestanddeel (zoals een pand) ter beschikking stelt aan de onderneming, aanmerkelijk belang vennootschap of werkzaamheid van een verbonden persoon, dan is op dit vermogensbestanddeel de TBS-regeling van toepassing. Partners gelden voor de TBS-regeling als verbonden personen. De positieve en negatieve voordelen behaald met dit vermogensbestanddeel vormen dan belastbaar resultaat uit overige werkzaamheid (box 1). Met de echtscheiding eindigt de verbondenheid en de terbeschikkingstelling en vindt over het betreffende (aandeel in het) TBS-vermogen een fiscale afrekening plaats, tenzij er een doorschuiffaciliteit (fiscale begeleiding) van toepassing is. Bij huwelijkse voorwaarden speelt dit vaak niet. Het vermogensbestanddeel behoort tot uw vermogen en alleen u heeft te maken met de TBS-regeling.

Aanmerkelijk belang

Hebben uw partner en u een aanmerkelijk belang (AB), dan kan de scheiding tot gevolg hebben dat bij een of beide partners niet langer sprake is van een aanmerkelijk belang. Op dat moment is sprake van een fictieve vervreemding in de zin van de AB-heffing met een fiscale afrekening tot gevolg. Onder voorwaarden geldt ook hier een doorschuiffaciliteit.

Eigen woning

Bij een echtscheiding verlaat doorgaans een van de partners de woning. Op dat moment is deze woning voor de vertrekkende partner geen hoofdverblijf meer en daarmee zou voor dit aandeel in de woning de eigenwoningregeling en bijbehorende hypotheekrenteaftrek komen te vervallen. Maar, op voorwaarde dat de ex-partner in de woning blijft wonen, blijft de eigenwoningregeling op grond van de scheidingsregeling nog maximaal twee jaar na vertrek gelden. Naast de scheidingsregeling zijn er ook nog vele fiscale valkuilen als er een eigen woning in het spel is. Zo kan de aftrekbaarheid van de eigenwoningrente (deels) in gevaar komen als hierover geen goede afspraken zijn gemaakt.

Tot slot

Een echtscheiding vraagt om goede fiscale begeleiding. Er zijn veel regels om rekening mee te houden. Denk hierbij ook aan de verdeling van lijfrenten en kapitaalverzekeringen. Wij kunnen u begeleiden bij dit complexe proces.

Disclaimer

Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Rechter verruimt NOW-regeling voor startende horecaonderneming

By nieuws

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in een uitspraak bepaald dat starters eerder recht hadden op de NOW dan tot nu toe volgens de wet werd bepaald. De CRvB is van mening dat starters ten onrechte geen recht hebben gehad op NOW als ze op of na 2 februari 2020 met hun onderneming zijn gestart.

NOW

De Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) was een financiële tegemoetkoming voor ondernemers die tijdens de coronacrisis te maken kregen met een aanzienlijk omzetverlies. De NOW vergoedde een deel van de loonkosten, waarbij dit deel toenam naarmate het omzetverlies groter was.

Referentieperiode

De NOW vergoedde de loonkosten vanaf maart 2020. De NOW kende tal van voorwaarden. Voor de NOW 3, waarover deze zaak handelde, was een van de voorwaarden dat de onderneming vóór 2 februari 2020 moest zijn gestart om voor de NOW in aanmerking te komen. Het verlies aan omzet werd bepaald door de actuele omzet te vergelijken met een periode vóór de coronacrisis. Deze referentieperiode was normaal gesproken de omzet in 2019.

Uitzondering voor starters

Starters werden in eerste instantie echter uitgezonderd voor de NOW. Pas later in 2020 werd de regeling ook voor hen opengesteld. Daarbij was echter wel bepaald dat de eerste referentieomzet de omzet was vanaf de eerste volle kalendermaand tot en met 29 februari 2020. Dit hield dus in dat starters pas later gebruik konden maken van de NOW dan andere ondernemers.

In de behandelde zaak was een onderneming een horecagelegenheid gestart waarmee men vanaf 5 mei 2020 omzet genereerde. Dit betekende dat de omzet in de referentieperiode, in 2019 dus, nihil was geweest en er dus geen sprake was van een omzetdaling. Daardoor kwam de ondernemer niet in aanmerking voor de NOW. In deze zaak ging het om de NOW over het derde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021.

CRvB vindt reparatie te laat

De CRvB, de rechterlijke instantie die onder andere beslist inzake ingesteld hoger beroep in NOW-geschillen, stelt in de uitspraak vast, dat er pas vanaf de subsidieperiode november en december 2021 voor starters een regeling is getroffen. Volgens de CRvB hebben starters hierdoor ten onrechte langere tijd geen recht op NOW gehad. De CRvB acht dit onjuist en draagt de minister op deze zaak opnieuw te beoordelen en daarbij uit te gaan van het standpunt van de CRvB in deze zaak.

Is door werkgever te betalen immateriële schadevergoeding belast loon?

By nieuws

Als u ten opzichte van uw werknemers uw verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, kan het gevolg zijn dat u een schadevergoeding moet betalen. De vraag is of een dergelijke schadevergoeding belast is als loon?

Re-integratieplicht werkgever

Juridisch

In een zaak bij de rechtbank in Den Haag ging het om een werknemer die voor 80% arbeidsongeschikt was geraakt en als gevolg hiervan zijn dienstbetrekking verloor. De man stapte naar de rechter, omdat hij van mening was dat zijn werkgever ernstig tekort was geschoten ten aanzien van zijn re-integratieverplichtingen en eiste hiervoor een schadevergoeding.

Werknemer eist schadevergoeding

De rechter ging hierin mee en kende een schadevergoeding toe van € 50.000. Hiervan werd € 25.000 toegekend vanwege het gederfde inkomensverlies dat de man geleden had. De andere € 25.000 bestond uit immateriële schadevergoeding en vond zijn oorzaak in het leed dat de werknemer was aangedaan doordat de werkgever zijn re-integratieplichten vergaand had verzuimd.

Schadevergoeding belast of niet?

De werkgever had vervolgens over de gehele schadevergoeding loonheffing ingehouden. De werknemer was het hier niet mee eens en stapte andermaal naar de rechter. Die stelde dat als uitgangspunt geldt dat als loon belast wordt: ‘al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten’.

De rechter stelde echter ook vast dat de schadevergoeding die was toegekend als compensatie voor het toegebrachte leed, de immateriële schadevergoeding, niet als loon uit dienstbetrekking moest worden gezien. De conclusie was dan ook dat dit deel onbelast bleef. Per saldo was dus slechts de helft van de schadevergoeding belast.

Controleer de definitieve berekening Wtl 2023

By nieuws

De Belastingdienst stuurt vóór 1 augustus 2024 de beschikkingen Wtl 2023. Hierin is de hoogte van uw recht op LIV, jeugd-LIV en/of een LKV voor het jaar 2023 opgenomen. Als u het niet eens bent met de berekening hiervan, moet u binnen zes weken na dagtekening van de beschikking in bezwaar.

LIV 2023

Detailhandel

U kan voor het jaar 2023 recht hebben op lage-inkomensvoordeel (LIV) voor een bedrag van € 0,49 per werknemer per verloond uur met een maximum van € 960 per werknemer per jaar. Voorwaarde is onder meer dat de werknemer in 2023 rond het minimumloon verdiende (gemiddeld per uur van minimaal € 12,04  tot en met maximaal € 15,06).

Tip! Er gelden nog meer voorwaarden. Alle voorwaarden voor het LIV vindt u hier.

Jeugd-LIV 2023

De hoogte van het jeugd lage-inkomensvoordeel (jeugd-LIV) voor het jaar 2023 is afhankelijk van de leeftijd van de werknemer.

Leeftijd op 31 december 2022  Per werknemer per uur  Maximaal per werknemer
18  € 0,07  € 135,20
19  € 0,08  € 166,40
20  € 0,30  € 613,60

Deze werknemers moesten in 2023 een gemiddeld uurloon hebben dat rond het minimumjeugdloon lag.

Tip! Er gelden nog meer voorwaarden. Alle voorwaarden en de uurloongrenzen voor het jeugd-LIV vindt u hier.

Let op!Het jeugd-LIV kunt u alleen nog voor het jaar 2023 krijgen. Vanaf 2024 is het jeugd-LIV afgeschaft.

LKV

U kon voor het jaar 2023 onder meer recht hebben op een loonkostenvoordeel (LKV) als u werkeloze oudere werknemers of arbeidsgehandicapte werknemers in dienst had. De hoogte van de verschillende LKV’s vindt u hier.

Tip! Er zijn nog meer werknemers waarvoor u mogelijk recht had op een LKV. Alle voorwaarden vindt u hier.

Beschikking Wtl 2023

Het LIV, jeugd-LIV en LKV voor het jaar 2023 worden pas in 2024 berekend en uitbetaald. Eerder ontving u van de Belastingdienst al een voorlopige berekening. Vóór 1 augustus 2024 ontvangt u van de Belastingdienst de beschikking Wtl 2023 met daarin de definitieve berekening. In de bijlage bij de beschikking vindt u de berekening die hieraan ten grondslag ligt.

Let op! Als de berekening naar uw mening niet klopt, kunt u bezwaar maken. Dit moet wel binnen zes weken na dagtekening van de beschikking gebeuren, dus wacht niet te lang.

Afrondingsverschillen

De beschikking is gebaseerd op de verloonde uren in uw aangiften loonheffingen. Controleer daarom de beschikking met de aangiften loonheffingen en niet met de uren in uw loonadministratie. Tussen de uren in uw loonadministratie en uw aangiften loonheffingen kunnen namelijk afrondingsverschillen zitten.

Let op! Alle correctieberichten die na 1 mei 2024 zijn ontvangen, zijn niet meer meegenomen in de definitieve berekening van uw rechten op LIV, jeugd-LIV en LKV voor het jaar 2023. Ontdekt u nu nog een fout in uw aangiften over 2023, dan moet u dit nog wel corrigeren met een correctiebericht.

Is door werkgever betaalde lijfrente aftrekbaar?

By nieuws

Als uw werknemer voldoende zogenaamde jaar- en/of reserveringsruimte heeft, zijn betaalde premies voor een lijfrente in beginsel aftrekbaar. Maar geldt dat ook als u als werkgever, de premies namens uw werknemer rechtstreeks betaalt aan de lijfrenteaanbieder?

Betaling uit nettoloon

Euro

Heeft uw werknemer zelf een lijfrente afgesloten en spreekt u met hem/haar af dat u deze de premie betaalt? Als u de betaling van de lijfrentepremie inhoudt op het nettoloon van uw werknemer, kan uw werknemer de premie gewoon aftrekken van het inkomen in de aangifte inkomstenbelasting. Van belang is namelijk of de premie op uw werknemer ‘drukt’. Dat is hier het geval omdat u de betaling inhoudt op het nettoloon.

Let op! Voorwaarde voor aftrekbaarheid is wel dat de werknemer voldoende jaar- en/of reserveringsruimte heeft

Betaling via werkkostenregeling

Ook als u de premie betaalt en deze onderbrengt in de vrije ruimte van de werkkostenregeling door aanwijzing als eindheffingsloon, is de premie aftrekbaar voor uw werknemer. Door aanwijzing als eindheffingsloon, is dit brutoloon immers nettoloon geworden. Omdat u dit nettoloon niet aan uw werknemer uitbetaalt, drukt de premie ook in dit geval. Ook nu moet de werknemer voldoende jaar- en/of reserveringsruimte hebben. Verder moet het aanwijzen als eindheffingsloon wel ‘gebruikelijk’ zijn.

Betaling op andere wijze

Betaalt u de lijfrentepremie, maar houdt u dit bedrag niet in op het nettoloon of wijst u dit bedrag niet aan in de vrije ruimte? Dan vormt deze betaling voor uw werknemer brutoloon waarop u loonbelasting en premie volksverzekeringen moet inhouden.

Let op! Betaling van de premies uit het brutoloon door deze in aftrek te brengen op het brutoloon is dus niet toegestaan.

Verschil met pensioenpremie

Lijfrentepremies verschillen dus van pensioenpremies, omdat pensioenpremies in beginsel wél ten laste van het bruto-inkomen kunnen worden gebracht. Voor lijfrentepremies geldt dit echter niet.