Skip to main content
Category

nieuws

Wegnemen belemmeringen hospitaverhuur

By nieuws

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijkrelaties werkt aan wijzigingen en een informatiecampagne om belemmeringen voor hospitaverhuur te verminderen. De hoop is dat hiermee een bijdrage geleverd kan worden aan de oplossing van het grote woningtekort.

Hospitaverhuur

Bedrijfspand

Bij hospitaverhuur wonen huurder en hospita (verhuurder) samen in een woning. De hospita verhuurt een of meer kamers en ruimtes  als keuken, douche en toilet worden gedeeld. 

Belemmeringen

Uit onderzoek is onder meer gebleken dat 8% van de Nederlanders met een geschikte ruimte hospitaverhuur overweegt als regelgeving eenvoudiger zou zijn en/of het makkelijker zou zijn om van de hypotheekverstrekker of de verhuurder toestemming te krijgen. Het ministerie werkt daarom aan oplossingen om belemmeringen voor hospitaverhuur weg te nemen.

Toestemming van hypotheekverstrekker

De hypotheekverstrekker wil vaak geen toestemming geven voor hospitaverhuur omdat een woning in verhuurde staat mogelijk voor een lagere verkoopprijs zorgt. Dit kan weer leiden tot een restschuld of lagere overwaarde bij (gedwongen) verkoop. Ook de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) staat hospitaverhuur om die reden momenteel niet toe.

Het Ministerie werkt daarom aan een wetswijziging, waardoor een hospita bij verkoop of overdracht van de woning eenvoudiger het huurcontract kan beëindigen. Verschillende hypotheekverstrekkers verwachten na deze wetswijziging hospitaverhuur vaker toe te staan. Ook de NHG staat hospitaverhuur toe na deze wetswijziging.

Toestemming van verhuurder

Momenteel wil de hoofdverhuurder vaak geen toestemming geven voor onderhuur van een kamer. Door de voorgenomen wijziging van de definities voor het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte (WWSO) en zelfstandige woonruimte (WWS) wordt de kans dat de hoofdverhuurder geen toestemming wil geven juist alleen maar groter. Het kan namelijk zijn dat door de hospitaverhuur dan voor de hoofdverhuurder het WWSO van toepassing. Dit kan weer leiden tot een lagere verhuurprijs voor de hoofdverhuurder dan wanneer het WWS van toepassing is.

Let op! Deze wijziging van de definities treedt op als de Eerste Kamer instemt met de Wet betaalbare huur en gaat dan op 1 juli 2024 in.

Het Ministerie beoordeelt daarom of in het Besluit betaalbare verhuur een uitzondering kan worden opgenomen voor hospitaverhuur, waardoor de verhuur van de hoofdverhuurder onder het puntenstelsel voor zelfstandige woonruimte (WWS) valt. Als de Eerste Kamer instemt met de Wet betaalbare huur is beoogd om de wijziging van het besluit ook per 1 juli 2024 in te laten gaan.

Niet opzegbaar contract voor onbepaalde tijd

Hospitaverhuurders zijn vaak terughoudend om voor onbepaalde tijd een kamer te verhuren. Om te voorkomen dat een vast huurcontract ontstaat, wordt daarom het huurcontract vaak binnen de proeftijd van negen maanden opgezegd.

Het ministerie doet daarom onderzoek naar (wijziging van) de wettelijke mogelijkheden om via een specifiek huurcontract voor bepaalde tijd een langer hospitaverhuur contract af te sluiten, bijvoorbeeld voor twee of vijf jaar.

Huurverhoging door hospitaverhuur

Hospitaverhuur kan leiden tot verhoging van de huur van een sociale huurwoning, omdat het inkomen van de huurder meetelt voor de hoogte van de huur. Het ministerie onderzoekt daarom een mogelijke aanpassing van de inkomensafhankelijke huurverhoging.

Informeren

Het ministerie denkt dat de bekendheid met de regelgeving omtrent hospitaverhuur ook bijdraagt aan de overweging om tot hospitaverhuur over te gaan. Daarom wordt in augustus van dit jaar ook een informatiecampagne gestart waarmee potentiële verhuurder en huurders en woningcorporaties, gemeenten en particuliere verhuurders geïnformeerd worden over de mogelijkheden en regels rondom hospitaverhuur.

Tip! Op dit moment is al een speciale pagina over hospitaverhuur op Rijksoverheid.nl geplaatst.

Derde jaar op rij winstdaling voor groot deel kleiner mkb

By nieuws

Voor het derde jaar op rij heeft een groot deel van het kleinere mkb de winst zien afnemen. “Dit zijn cijfers die de kwetsbaarheid van deze zogeheten microbedrijven tonen”, aldus Pieter van der Kwaak, bestuurslid van SRA. “Het gaat hier om 83% van alle bedrijven in ons land. Zij dragen voor een groot deel bij aan onze welvaart en innovatiekracht.”

Dit is de belangrijkste conclusie uit het nieuwe SRA-rapport ‘Branches in Zicht 2024, de harde cijfers van Nederlandse ondernemingen’. In dit rapport zijn ruim 9.000 jaarrekeningen van mkb-bedrijven (geen zzp’ers) geanalyseerd. 

Uit het rapport blijkt dat 54% van de microbedrijven in 2023 minder winst boekte dan een jaar eerder. Bij bijna 40% ging het om een winstdaling van 50% of meer. Microbedrijven zijn bedrijven met twee tot tien medewerkers en een jaaromzet tot € 1 miljoen. Tezamen met de andere bedrijven die tot het Nederlandse mkb behoren (tot 250 medewerkers), zijn zij goed voor bijna driekwart van de werkgelegenheid en voor praktisch twee derde van de toegevoegde waarde van de economie (bron: ‘Staat van het mkb 2023’). 99% van alle ondernemingen in ons land is mkb.

Omzet en winst voor hele mkb volatiel

Coverfoto SRA-rapport Branches in Zicht 2024

“Gezien het belang van het mkb baren de genoemde cijfers van het microbedrijf en daarnaast ook de omzet- en winstontwikkeling van het gehele mkb over 2023 mij zorgen”, vervolgt Van der Kwaak. De omzetgroei bedroeg voor het mkb als geheel 3,6% in vergelijking met een jaar eerder. Deze groei steekt mager af bij eerdere jaren. Met uitzondering van coronajaar 2020 (+0,6%) was de omzetstijging in het SRA-BiZ-onderzoek niet eerder zo beperkt. Bovendien blijft de groei van de omzet achter bij de inflatie, die het CBS voor 2023 heeft berekend op 3,8%.De winstgroei is in het mkb, dankzij forse besparingen op de inkoopkosten, toch nog uitgekomen op ruim 9%. Laten we uitschieters door corona weg, dan is dit een heel bescheiden groei ten opzichte van de meeste andere jaren in het SRA-BiZ-onderzoek. Bovendien zien we dat de verschillen tussen bedrijven en de fluctuaties in de winsten de laatste jaren toenemen. Vorig jaar zag bijvoorbeeld ook ruim de helft van de ondernemers in het mkb als geheel de winst afnemen. Bij ruim een derde ging het om een krimp van 50% of meer.

Onderaan de streep blijft er weinig over

“Van elke € 100 aan omzet blijft er afgerond € 8 over”, aldus Van der Kwaak. “Van die € 8 moet de ondernemer de belastingen, als hij schulden heeft de rente en last but not least de investeringen betalen.” Maar, benadrukt hij, de mkb-ondernemer heeft omzet- en winstgroei nodig om de kansen en uitdagingen die er liggen, zoals de krapte op de arbeidsmarkt, digitalisering en verduurzamingsdoelen, te kunnen betalen. “Als die armslag er niet of nauwelijks is, heeft dat gevolgen voor de investeringen, doorgroeimogelijkheden en de innovatiekracht van het mkb.” 

Volgens Van der Kwaak is een consistent overheidsbeleid, vereenvoudiging en vermindering van regelgeving en een goed investerings- en financieringsklimaat onontbeerlijk voor ondernemers: “Binnen welke kaders moeten zij ondernemen? De overheid moet daar veel meer de regie in pakken.”

Grote verschillen tussen branches

De cijfers over 2023 liepen op brancheniveau sterk uiteen. De verschillen zijn niet alleen groot tussen, maar ook binnen de branches. Kijken we naar de omzet, dan springen de logistiek en de detailhandel er in negatieve zin uit. In de detailhandel groeide de omzet gemiddeld wel (+3,2%), maar zag bijna de helft van de ondernemers de omzet teruglopen (tegenover ruim 34% een jaar eerder). De logistiek was de enige branche met een omzetkrimp (-1,6%).

De automotive behaalde daarentegen een relatief sterke omzetgroei van 9,1%. Desondanks wist de branche nauwelijks winstgroei te realiseren (+0,5%). De detailhandel (-8,3%) en de logistiek (-4,4%) zagen de winst vorig jaar zelfs krimpen. Tot slot viel de horeca op met een bovengemiddelde omzet- (13,9%) en winstontwikkeling (+17,5%). Desondanks zag een bovengemiddeld percentage bedrijven in de horeca de winst afnemen (ruim 54%).

Zelfstandigen straks verplicht verzekerd voor arbeidsongeschiktheid

By nieuws

Het kabinet wil zelfstandigen straks verplichten zich te verzekeren tegen inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid. Via een verplichte verzekering krijgen zelfstandigen dan een uitkering als ze door een langdurige ziekte niet meer in staat zijn het minimumloon te verdienen. Ze kunnen, onder voorwaarden, ook kiezen voor een private verzekering in plaats van de verplichte verzekering.

Onvoldoende verzekerd

Invalide

Zelfstandigen zijn volgens het kabinet thans onvoldoende verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. De oorzaak is gelegen in de hoge kosten, maar ook kunnen zelfstandigen zich soms vanwege hun leeftijd of een medische aandoening niet verzekeren. De Wet Basisverzekering Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (BAZ) moet straks ook zorgen voor een gelijker speelveld tussen zelfstandigen onderling en tussen werknemers en zelfstandigen.

Kosten

De wet gaat straks gelden voor alle zelfstandigen die winst uit onderneming in de inkomstenbelasting genieten. Deze zelfstandigen moeten voor de verzekering straks een premie betalen waarvan de hoogte ongeveer 6,5% van hun winst zal bedragen. Op basis van het minimumloon in 2024 zal de maximumpremie ongeveer € 195 per maand bedragen. De premie is fiscaal aftrekbaar.

Let op! De verplichte verzekering gaat niet gelden voor dga’s. Ook mensen die inkomsten uit overig werk hebben die geen winst uit onderneming vormen, vallen straks niet onder de verplichte verzekering.

Hoogte uitkering

Een zelfstandige krijgt, bij doorgang van de BAZ, een uitkering als hij/zij door ziekte niet meer het wettelijk minimumloon kan verdienen. Deze zelfstandigen moeten voor de verzekering een premie gaan betalen waarvan de hoogte ongeveer 6,5% van hun winst zal bedragen. De uitkering wordt maximaal verstrekt tot de AOW-leeftijd is bereikt.

Alternatief: zelf verzekeren

Zelfstandigen die de uitkering te laag vinden of zich liever zelf verzekeren mogen ook kiezen voor een private verzekering. Dit geldt uiteraard ook voor zelfstandigen die nu al een private verzekering hebben. De te betalen premie én de hoogte van de uitkering bij arbeidsongeschiktheid dienen dan wel in ieder geval gelijk te zijn aan de bedragen volgens de nieuwe verplichte verzekering. Ook moet de uitkering lopen tot de AOW-leeftijd.

Let op! In het wetsvoorstel is voorzien in overgangsrecht voor reeds lopende verzekeringen.

Internetconsultatie

Het plan is nu opgenomen in een wetsvoorstel dat ter internetconsultatie ligt. Iedereen kan hierop van 11 juni tot en met 23 juli 2024 reageren. Daarna moet het al dan niet aangepaste wetsvoorstel nog door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen voordat het in kan gaan.

Vanaf 18 juni 2024 subsidie Omschakeling Plasticverwerkers

By nieuws

Ondernemingen die van polymeren plastic half- en eindproducten maken, kunnen vanaf 18 juni 2024 subsidie aanvragen voor productietesten naar het gebruik van gerecycled en biogebaseerd plastic. Voor 2024 is hiervoor € 6 miljoen beschikbaar, tot 2030 in totaal € 49 miljoen.

Minder gebruik aardolie en -gas

Geld

Doel van de subsidie is om plastic dat gemaakt wordt van aardolie en -gas te vervangen door gerecycled en biogebaseerd plastic. Momenteel wordt nog maar zo’n 8% van alle plastic gemaakt van gerecycled materiaal en wordt biogebaseerd plastic nog nauwelijks gemaakt. Door de subsidie wordt onder meer de uitstoot van CO2 teruggedrongen. 

Omvang subsidie

De subsidie dekt 75% van alle kosten, tot maximaal €25.000 per aanvraag voor één of meer productietesten. De subsidie is aan te vragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (rvo.nl) vanaf 18 juni 2024 9.00 uur tot 3 oktober 2024 12.00 uur. U heeft hiervoor eHerkenning minimaal op niveau 2+ nodig.

Voorwaarden

De subsidie kent ook een aantal voorwaarden. Zo is de subsidie ieder jaar slechts één keer aan te vragen. Ook moet het deel circulair plastic in uw productietest veel hoger zijn dan wat u nu in producten verwerkt. Hoe veel hoger is per product anders. In uw aanvraag dient u ook een begroting op te nemen van te maken kosten.

Belastingschulden corona nog € 9,6 miljard

By nieuws

Ondernemers konden tijdens de coronacrisis uitstel van betaling vragen voor belastingschulden. Ruim 400.000 ondernemers hebben hiervan gebruikgemaakt. Zij vroegen voor € 19,6 miljard uitstel van betaling aan. Eind april 2024 staat hiervan nog € 9,6 miljard open, aldus staatssecretaris Van Rij.

Gemiddelde schuld ruim € 67.000

Euro

Uit de cijfers blijkt dat ruim 153.000 ondernemers hun schuld nog niet geheel hebben afgelost. Dit komt neer op een gemiddelde restschuld van ruim € 67.000. Van al deze ondernemers heeft bijna een kwart te maken met een betalingsachterstand op de aflossingstermijnen.

Geen generiek kwijtschelding 

De staatssecretaris heeft nogmaals benadrukt dat er geen generieke kwijtschelding van coronabelastingschulden komt. Kunt u niet voldoen aan de aflossingstermijnen, wacht dan niet af, maar neem contact op met een van onze adviseurs. Wellicht kunt u nog geholpen worden met een betaalpauze of verlenging van de betalingstermijn of zijn er andere mogelijkheden. Niets doen is niet verstandig, omdat u dan het risico loopt dat de Belastingdienst op korte termijn uw betalingsregeling beëindigt. U moet dan daarna de belastingschuld binnen 14 dagen volledig betalen.

Betalingsregelingen beëindigd

Van Rij meldt dat inmiddels ongeveer 54.000 betalingsregelingen ook al zijn beëindigd met een openstaande coronabelastingschuld van € 3,2 miljard. Bij het grootste deel, 47.000 gevallen, heeft de Belastingdienst de regeling ingetrokken. In overige gevallen is sprake van een faillissement of saneringstraject.

Deels oninbaar

Van Rij deelt mee dat een deel van de belastingschulden oninbaar is. Het gaat hierbij naar schatting om een bedrag van € 3,5 miljard. Ten opzichte van de vorige schatting uit de Voorjaarsnota 2023 is dit een stijging  met € 1 miljard. De bijstelling is gebaseerd op feiten uit het afgelopen jaar inzake  betalingen en ingetrokken regelingen. De daadwerkelijk oninbaar geleden schuld bedraagt per 29 april 2024 zo’n € 370 miljoen.

Uitvoeringsproblemen

Het innen van de coronaschulden brengt ook uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst met zich mee door een tekort aan personeel. De Belastingdienst geeft daarbij prioriteit aan verzoeken om versoepelingen, uitstel, sanering en bezwaar- en beroepschriften inzake de betalingsregeling. Inmiddels is de Belastingdienst ook gefaseerd gestart met de dwanginvordering. Uiteindelijk moeten invorderingsmaatregelen volgen voor alle ondernemers die niet aan hun betalingsverplichtingen voldoen.

Externe partijen

Ook wordt onderzocht of ook externe partijen kunnen worden ingezet bij de afhandeling van de coronaschulden. Dit betreft onder meer de inzet van invorderingsmedewerkers en extra ondersteuning bij de behandeling van bezwaren en verzoeken.

Voortgang

Van Rij deelt mee de Kamer te blijven informeren over de voortgang van het traject via de reguliere stand-van-zakenbrieven en niet meer met aparte Kamerbrieven met specifiek alleen het onderwerp coronabelastingschulden. Informatie over coronaschulden is na het informeren van de Kamer ook te raadplegen via https://over-ons.belastingdienst.nl/onderwerpen/bijzonderuitstel-corona/. Deze site zal waarschijnlijk pas actief worden na de eerste stand-van-zakenbrief waarin ook ingegaan wordt op de coronabelastingschulden. De site is op dit moment in ieder geval nog niet actief.

Varianten box 3-heffing berekening tot en met 2022 en vanaf 2023

By nieuws

Op 6 juni 2024 oordeelde de Hoge Raad dat nader rechtsherstel geboden moet worden als het werkelijke rendement van het box 3-vermogen lager is dan het forfaitaire rendement. Op 14 juni 2024 heeft de Hoge Raad een nieuwe aanwijzing gegeven over de berekening van het werkelijke rendement van een box 3-woning. Wat betekent dit voor de box 3-heffing tot en met 2022 en vanaf 2023?

Werkelijke rendement versus forfaitair rendement

Juridisch

Op 6 juni 2024 oordeelde de Hoge Raad dat ook de Wet rechtsherstel box 3 (hierna: Herstelwet) en de Overbruggingswet box 3 (hierna: Overbruggingswet) in strijd zijn met Europees recht als het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement. Op 24 december 2021 had de Hoge Raad op dezelfde wijze al geoordeeld over de box 3-wetgeving vanaf 2017 (hierna: oude box 3-wet).

Gevolgen voor de jaren tot en met 2022

De arresten van 24 december 2021 en 6 juni 2024 betekenen dat u tot en met 2022 te maken heeft met drie berekeningen: het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet, het forfaitaire rendement van de Herstelwet en het werkelijke rendement.

De box 3-heffing wordt vervolgens als volgt berekend.

  • Is het forfaitaire rendement van de Herstelwet lager dan het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet? Dan wordt uw box 3-heffing berekend op basis van het forfaitair rendement van de Herstelwet.
  • Is het forfaitaire rendement van de Herstelwet hoger dan het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet? Dan wordt uw box 3-heffing berekend op basis van het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet.
  • Is uw werkelijke rendement lager dan het aldus vastgestelde forfaitaire rendement? Dan wordt uw box 3-heffing berekend op basis van het werkelijke rendement.

Let op! U kunt alleen een beroep doen op vaststelling op het werkelijke rendement als u nog kunt aansluiten bij het oordeel van de Hoge Raad van 6 juni 2024. Dat zal lang niet altijd het geval zijn. Het Ministerie van Financiën bestudeert momenteel het oordeel van de Hoge Raad van 6 juni 2024. Het wachten is nu op meer duidelijkheid hierover.

Wat betekent dit nu voor de jaren vanaf 2023?

Vanaf 2023 krijgt u te maken met twee berekeningen: het forfaitaire rendement van de Overbruggingswet en het werkelijke rendement. Als uw werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement van de Overbruggingswet, wordt uw box 3-heffing berekend op basis van het werkelijke rendement.

Voorlopig houdt de Belastingdienst de meeste aangiften inkomstenbelasting 2023 met box 3-inkomen nog aan in afwachting van de duidelijkheid die het Ministerie van Financiën gaat verschaffen over het oordeel van de Hoge Raad van 6 juni 2024. U hoeft op dit moment daarom nog niets te doen.

Let op! Dit is anders als u toch al een definitieve aanslag inkomstenbelasting ontvangt of heeft ontvangen met box 3-inkomen. Neem in zo’n geval contact op met een van onze adviseurs. Dan kunt u samen bepalen of u actie moet ondernemen. Doe dat wel snel, de bezwaartermijn bedraagt maar zes weken.

Berekening werkelijke rendement

De Hoge Raad heeft op 6 juni 2024 ook een aantal regels gegeven over de wijze waarop het werkelijke rendement berekend moet worden. Een van die regels is dat gerealiseerde én ongerealiseerde vermogenswinsten, of die nu positief of negatief zijn, ook onderdeel zijn van het werkelijke rendement.

WOZ voor werkelijke rendement woning

Op 14 juni 2024 heeft de Hoge Raad hieraan voor woningen die in box 3 vallen nog een nieuwe aanwijzing gegeven. De Hoge Raad geeft aan dat voor de vaststelling van het werkelijke rendement van een woning de waarde van de woning aan het begin en het einde van het jaar bepaald wordt op basis van de WOZ-waarde.

Afkoop lijfrente bij arbeidsongeschiktheid met of zonder revisierente?

By nieuws

Als u een lijfrente voortijdig afkoopt, bent u in beginsel maximaal 20% revisierente verschuldigd. Dit is een sanctie, omdat u de lijfrente eerder en anders opneemt dan volgens de wetgever is bedoeld. U bent echter geen revisierente verschuldigd als u een lijfrente afkoopt omdat u langdurig arbeidsongeschikt bent. De Belastingdienst nam hierover een standpunt in dat afwijkt van het oordeel van een rechter.

Revisierente

Sparen

De revisierente bedraagt in beginsel 20% van (het belaste deel) van de afkoopwaarde van de lijfrente. Hoe hoog de afkoopwaarde is, is afhankelijk van hoeveel aan premies u niet of gedeeltelijk niet in aftrek heeft gebracht. Sloot u de lijfrente 10 kalenderjaren of minder vóór het jaar van afkoop af? Dan kunt u gebruikmaken van een tegenbewijsregeling waardoor de revisierente mogelijk lager is.

Niet bij arbeidsongeschiktheid

Als u langdurig geheel of deels arbeidsongeschikt bent, hoeft u echter helemaal geen revisierente te betalen als u uw lijfrente afkoopt. Deze faciliteit speelt in op de vermindering van inkomen die bij arbeidsongeschiktheid veelal optreedt. Er gelden wel voorwaarden. Zo mag het bedrag van de afkoop niet hoger zijn dan € 50.063 (2024) en dient u een AOV-uitkering (binnenkort) te ontvangen, of uw arbeidsongeschiktheid te kunnen aantonen met een verklaring van een arts dat u de komende twaalf maanden uw beroep niet volledig uit kunt oefenen. Ook mag u op het moment van afkoop de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt.

Wat is het moment van afkoop?

Over de invulling van laatstgenoemde voorwaarde heeft de Belastingdienst een standpunt gepubliceerd. Hier is ingegaan op de vraag wat het moment van afkoop is. Het antwoord op deze vraag is van belang als u uw lijfrente afkoopt als u bijna de AOW-leeftijd bereikt. De Belastingdienst geeft aan dat het moment waarop de verzekeraar meedeelt akkoord te gaan met de afkoop, het moment van afkoop is. Als dit moment ligt op of na het bereiken van de AOW-leeftijd, bent u dus, in de visie van de Belastingdienst, revisierente verschuldigd over de afkoop van de lijfrente. 

Rechter denkt er anders over

De Belastingdienst verdedigt zijn standpunt met het argument dat een verzekeraar eerst moet nagaan of voldaan wordt aan alle fiscale voorwaarden. Het standpunt van de Belastingdienst gaat echter in tegen een uitspraak van rechtbank Gelderland van augustus 2023. De rechtbank oordeelde dat het moment van afkoop het moment is waarop het verzoek tot afkoop is gedaan. De rechter komt tot dit oordeel, onder meer omdat dit moment aansluit bij de bedoeling van de wetgever tot het bieden van een faciliteit bij acute financiële problemen als gevolg van arbeidsongeschiktheid.

Wat kunt u hiermee?

Heeft u een lijfrente afgekocht vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid? Verzocht u tot afkoop vóór het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, maar ging de verzekeraar pas akkoord op of na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd? Doe dan een beroep op het oordeel van rechtbank Gelderland. Het is namelijk, gezien het oordeel van rechtbank Gelderland, nog maar de vraag of het standpunt van de Belastingdienst overeind kan blijven. Houd er wel rekening mee dat u hiervoor een gerechtelijke procedure moet starten. De Belastingdienst zal, gezien zijn ingenomen standpunt, hoogstwaarschijnlijk niet akkoord gaan.

Huurwoning met zonnepanelen voor btw één bedrijfsmiddel

By nieuws

Een huurwoning met de daarop geplaatste zonnepanelen vormen voor de btw één bedrijfsmiddel. Dit blijkt uit een arrest van de Hoge Raad. Het arrest betekent dat de aftrekbare btw naar evenredigheid moet worden herleid uit de belaste en vrijgestelde omzet.

Btw op zonnepanelen

Zonnepanelen

Sinds 2023 rust op zonnepanelen die zijn geïnstalleerd op of bij een woning in beginsel 0% btw. Particulieren hoeven deze btw dus ook niet meer terug te vragen, wat een hoop administratie scheelt. Het arrest van de Hoge Raad heeft betrekking op de jaren 2017 en 2018, toen er op zonnepanelen op of bij een woning nog 21% btw zat.

Hoeveel aftrek btw?

In genoemd arrest ging het over de vraag hoeveel btw de verhuurder van de woning in aftrek kon brengen. Op de bouw van de huurwoning rustte ruim € 50.000 btw. Hiervan had zo’n € 3.000 betrekking op de geïnstalleerde, niet-geïntegreerde zonnepanelen. 

Belaste versus vrijgestelde omzet

Omdat de verhuur in deze zaak was vrijgesteld van btw, is volgens het arrest om te beginnen van belang welk deel van de omzet btw-belast en welk deel btw-vrijgesteld is. In deze zaak had het gerechtshof vastgesteld dat 5% van de omzet btw-belast was, namelijk de levering van energie.

Eén bedrijfsmiddel

De Hoge Raad komt tot het oordeel dat het verhuurde pand inclusief de zonnepanelen één bedrijfsmiddel is. Dit bedrijfsmiddel is door de verhuurder als ondernemingsvermogen bestemt. De Hoge Raad oordeelt dat daarom alle btw over de bouw en levering van de huurwoning, inclusief de btw over de zonnepanelen, meetellen voor de berekening van de hoogte van de btw-aftrek.

De btw die aftrekbaar is, wordt vervolgens berekend in de verhouding van de btw-belaste versus de btw-vrijgestelde omzet. De Belastingdienst had de € 3.000 btw met betrekking tot de zonnepanelen al in aftrek toegestaan en kon daar niet meer op terugkomen. Met toepassing van het door het gerechtshof vastgestelde percentage van 5%, komt de aftrek van btw echter lager uit dan die € 3.000. Omdat het gerechtshof een aftrek had toegestaan van bijna € 4.500, verlaagde de Hoge Raad de btw-aftrek weer tot het door de Belastingdienst toegestane bedrag van € 3.000.

Woning voor privégebruik

Bij een woning voor privégebruik met daarop zonnepanelen vindt de berekening van de aftrek van btw op de zonnepanelen anders plaats. Voor zo’n woning heeft de Hoge Raad in een eerder arrest in 2021 geoordeeld dat alleen de btw op de zonnepanelen en niet ook een deel van de btw op de bouwkosten van de woning aftrekbaar is. Dit omdat de woning hoe dan ook gebouwd zou zijn, ook zonder de zonnepanelen. De btw op de niet-geïntegreerde zonnepanelen was in die casus dus wel volledig aftrekbaar.

De Hoge Raad heeft nu dus beslist dat deze beredenering en berekening voor woningen met zonnepanelen die als ondernemingsvermogen voor de btw worden aangemerkt (omdat ze verhuurd worden) niet opgaat.

Willekeurig afschrijven bij gebroken boekjaar

By nieuws

De Belastingdienst heeft een toelichting gegeven op de vraag hoe de faciliteit van de willekeurige afschrijving op investeringen in het jaar 2023 uitwerkt bij een gebroken boekjaar.

Voorbeeld
In een voorbeeld is uitgegaan van een investering op 1 februari 2023 van € 100.000 in een bedrijfsmiddel. Dit wordt op 1 februari 2024 pas in gebruik genomen. Het boekjaar loopt van 1 mei tot en met 30 april.

Willekeurig afschrijven 2023

Kantoor

Voor het jaar 2023 bestond er een faciliteit in de inkomsten- en vennootschapsbelasting die erop neerkwam dat van een bedrijfsmiddel 50% willekeurig, desnoods in één keer, kon worden afgeschreven. De rest van de afschrijvingen moest volgens de gebruikelijke regels plaatsvinden. Het bedrijfsmiddel moet vóór 2026 in gebruik worden genomen.

Gespreide betaling

De Belastingdienst gaat er in het voorbeeld van uit dat van de investering op 1 april 2023 € 10.000 betaald wordt. Op 1 december 2023 wordt nogmaals € 10.000 betaald en het restant van € 80.000 op 1 februari 2024 als het bedrijfsmiddel in gebruik wordt genomen.

Willekeurig afschrijven mogelijk?

Uit de toelichting blijkt dat de betaling op 1 april 2023 betekent dat op de winst van het boekjaar, dat loopt van 1 mei 2022 tot en met 30 april 2023, maximaal € 10.000 willekeurig kan worden afgeschreven. De betaling van € 10.000 op 1 december 2023 betekent dat nogmaals maximaal € 10.000 willekeurig kan worden afgeschreven, maar pas op de winst van het boekjaar dat loopt van 1 mei 2023 tot en met 30 april 2024.

Geen willekeurige afschrijving op restant

De betaling van het restant van € 80.000 op 1 februari 2024 levert echter geen willekeurige afschrijving meer op. Daarvoor is namelijk vereist dat de betaling in 2023 is gedaan. Dat het boekjaar tot en met 30 april 2024 loopt, is niet van belang. Het ‘inhalen’ van niet genoten willekeurige afschrijvingen is bovendien niet mogelijk.

Eerste Kamer wil minder overdrachtsbelasting voor beleggers

By nieuws

In een aangenomen motie heeft de Eerste Kamer gepleit voor een lager tarief in de overdrachtsbelasting voor beleggers. Met de verlaging wil de Eerste Kamer bereiken dat beleggers meer gaan investeren in woningen.

Overdrachtsbelasting

Woning

Bij de aankoop van een woning is in beginsel overdrachtsbelasting verschuldigd. Voor eigenaren die een woning kopen waarin men zelf anders dan tijdelijk gaat wonen, bedraagt het tarief 2%. Onder voorwaarden geldt een eenmalige vrijstelling van overdrachtsbelasting voor jongeren tussen 18 en 35 jaar voor de aankoop van een woning met een waarde tot € 510.000 (2024).

Tarief beleggers

Voor beleggers in vastgoed bedraagt het tarief van overdrachtsbelasting echter 10,4%. Dit tarief geldt bijvoorbeeld ook voor tweede woningen en voor ouders die voor hun kind een woning kopen. Volgens de motie is dit tarief voor beleggers echter dusdanig hoog dat beleggingen in woningen achterblijven. De Eerste Kamer dringt er daarom op aan te onderzoeken hoe dit tarief ‘substantieel’ verlaagd kan worden om zodoende het investeren in woningen een extra impuls te geven.

Augustusbesluitvorming

In de motie wordt gevraagd een en ander al bij de augustusbesluitvorming in kaart te brengen. Op die manier zou een eventuele verlaging van het tarief al per 2025 kunnen plaatsvinden.

Tip! Bent u van plan te investeren in woningen, is het, indien mogelijk, wellicht een idee om te wachten op de plannen van de augustusbesluitvorming.