Skip to main content
Category

nieuws

Advieswijzer Aanschaf van een vakantiewoning

By nieuws

Als u een vakantiewoning op het oog heeft in Nederland, zijn er fiscale regels bij de aankoop en het gebruik hiervan. Denk aan omzetbelasting, overdrachtsbelasting, box 3-heffing, onroerendezaakbelasting en mogelijk ook forensenbelasting.

Met welke belastingen ú te maken krijgt bij de aankoop van een vakantiewoning, is afhankelijk van uw (persoonlijke) omstandigheden en de wijze van gebruik van de vakantiewoning. Deze advieswijzer bevat algemene informatie en kan niet zonder meer uitsluitsel geven over uw specifieke situatie.

Let op! Houd bij de aanschaf van een vakantiewoning rekening met het feit dat de heffing in box 3 over uw vermogen, waaronder een vakantiewoning, is veranderd en in de toekomst (waarschijnlijk vanaf 2028) weer verandert. Gezien deze (toekomstige) wijzigingen in box 3 en de verhoging van het btw-tarief op de verhuur van de vakantiewoning van 9 naar 21% vanaf 2026, is het van belang dat u zich extra goed laat informeren.

Omzetbelasting

Woning

Omzetbelasting bij aankoop

Koopt u een nieuwe – nog niet eerder gebruikte – vakantiewoning, dan zal hierover 21% omzetbelasting (btw) berekend worden. Koopt u een vakantiewoning die al meer dan twee jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen, dan zal hierover geen btw berekend worden. Op verzoek van zowel koper als verkoper kan in een dergelijk geval toch btw berekend worden als u de vakantiewoning voor 90% of meer gaat gebruiken voor met btw belaste activiteiten. De keuze om toch btw te berekenen, kunt u vastleggen in de notariële akte van levering.

Let op! De hiervoor beschreven gevolgen voor de btw gelden als de vakantiewoning als ‘onroerend’ wordt aangemerkt. De vakantiewoning is onroerend als deze duurzaam met de grond verenigd is of in ieder geval naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. In sommige situaties zal een vakantiewoning roerend zijn en kunnen andere gevolgen voor de btw gelden.

De btw die bij de aankoop berekend wordt, kunt u in sommige gevallen terugvragen bij de Belastingdienst. Dit is afhankelijk van de wijze van gebruik van de vakantiewoning: koopt u de vakantiewoning alleen voor eigen gebruik of verhuurt u deze ook (gedeeltelijk)?

Eigen gebruik vakantiewoning

Als u de vakantiewoning alleen zelf gebruikt en niet verhuurt aan anderen, kunt u de btw die bij de aankoop berekend is niet terugvragen bij de Belastingdienst.

Verhuur vakantiewoning

Verhuurt u de vakantiewoning aan anderen, dan kunt u mogelijk de btw die bij de aankoop berekend is wel (gedeeltelijk) terugvragen bij de Belastingdienst. De verhuur van de vakantiewoning moet dan zodanig zijn dat sprake is van exploitatie van een vermogensbestanddeel om er duurzaam opbrengsten uit te verkrijgen. Hiervan is volgens beleid van de Belastingdienst in ieder geval sprake als de vakantiewoning minimaal 140 dagen per jaar wordt verhuurd. Bovendien moet sprake zijn van kortstondige verhuur.

Of u de btw geheel dan wel gedeeltelijk terug kunt vragen, is afhankelijk van uw eigen gebruik van de vakantiewoning. Gebruikt u de vakantiewoning zelf niet, maar wordt deze alleen verhuurd, dan kunt u de volledige btw over de aankoop terugvragen. Gebruikt u de vakantiewoning ook voor eigen gebruik, dan kunt u slechts het deel dat betrekking heeft op de verhuur terugvragen.

Voorbeeld
U koopt in 2025 een vakantiewoning voor € 121.000 (inclusief btw). De vakantiewoning wordt in 2025 voor 70% verhuurd en voor 30% door u zelf gebruikt. Van de btw bij aankoop (€ 21.000) kunt u dan in 2025 € 14.700 (70%) terugvragen bij de Belastingdienst.

Let op! Om btw te kunnen terugvragen, dient u zich als ondernemer voor de omzetbelasting aan te melden bij de Belastingdienst. Inschrijven als ondernemer bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel is niet nodig.

Als de Belastingdienst van mening is dat u voor de verhuur van de vakantiewoning ondernemer bent voor de btw en u dus uw btw kunt terugvragen, dient u in 2025 9% btw over de huur te berekenen en af te dragen aan de Belastingdienst. Dit lijkt financieel nadelig, maar hier staat tegenover dat u de btw bij aankoop, en ook de btw met betrekking tot de bij u in rekening gebrachte kosten voor de vakantiewoning, in aftrek kunt brengen (na toepassing van een correctie voor het eigen gebruik van de vakantiewoning).

Vervolg voorbeeld
In 2025 ontvangt u € 5.450 (inclusief 9% btw) uit de verhuur van de vakantiewoning. U betaalt € 1.210 (inclusief 21% btw) aan kosten voor de vakantiewoning. In 2025 draagt u € 450 btw af. Van de € 210 btw over de kosten die u heeft gemaakt, kunt u 70% (€ 147) terugvragen, omdat de woning voor 70% wordt verhuurd. Per saldo bedraagt uw teruggaaf in 2025 € 14.397 (€ 14.700 btw + € 147 btw – € 450 btw).

Let op! Het btw-tarief op de kortstondige verhuur van vakantiewoningen wordt per 2026 verhoogd van 9 naar 21%. Voor het voorbeeld betekent dit dat u bij een ontvangen huur in 2026 van € 5.450 inclusief btw een bedrag van € 945 aan btw aan de Belastingdienst moet afdragen.

KOR

Moet u in een jaar per saldo btw betalen, dan kunt u mogelijk gebruikmaken van de kleineondernemersregeling (de KOR).

De KOR betekent dat u tot een omzet van € 20.000 kunt kiezen om geen btw in rekening te brengen. In dat geval kunt u ook geen btw terugvragen.

Als u de KOR wilt toepassen, dient u dit uiterlijk vier weken voor de ingangsdatum van het aangiftetijdvak waarin u de KOR wilt laten ingaan te melden bij de Belastingdienst.

Let op! Als u in een jaar tussentijds de omzetgrens van € 20.000 per jaar bereikt, geldt de KOR vanaf dat moment niet meer. U moet zich dan afmelden voor de KOR. Afmelden kan overigens ook vrijwillig zonder dat de omzetgrens van € 20.000 per jaar wordt overschreden. Is uw deelname aan de KOR beëindigd en wilt u opnieuw deelnemen, houd dan rekening met een periode waarin u niet kunt deelnemen aan de KOR. Dit is de rest van het kalenderjaar waarin u zich heeft afgemeld én het kalenderjaar daarop.

Let op! U moet wellicht een deel van de afgetrokken btw op de vakantiewoning terugbetalen als u er in 2025 voor kiest om deel te nemen aan de KOR. Dit is het geval als er na het jaar van aankoop van de vakantiewoning minder dan negen jaar zijn verstreken. Neem dit mee bij uw keuze of neem hierover contact met ons op.

Wanneer u een jaaromzet van maximaal € 2.200 heeft, dan kunt u de KOR voor de btw toepassen zonder dit te melden bij de Belastingdienst. Heeft u zich echter al eerder aangemeld als btw-ondernemer bij de Belastingdienst, dan kunt u geen gebruikmaken van deze regel. U moet zich dan alsnog aanmelden voor de KOR bij de Belastingdienst als u de KOR wilt toepassen.

Ontvangen of terugbetalen btw bij gewijzigd gebruik of verkoop

Als het eigen gebruik van de vakantiewoning wijzigt, wordt de btw die u in aftrek heeft gebracht herzien. Wordt het eigen gebruik groter, dan zult u mogelijk btw terug moeten betalen. Daalt het eigen gebruik, dan krijgt u mogelijk (extra) btw terug. Deze herziening moet u gedurende de negen jaar volgend op het jaar van ingebruikneming jaarlijks uitvoeren. De herziening vindt plaats op 1/10 deel van de aankoop-btw. Herziening blijft achterwege als deze minder dan 10% bedraagt van de aan het jaar toe te rekenen reeds in aftrek gebrachte btw.

Voorbeeld
In 2025 wordt de vakantiewoning voor 60% verhuurd en voor 40% door u zelf gebruikt. U moet een herziening toepassen op 1/10 van € 21.000 = € 2.100. Van deze € 2.100 heeft u 70% (= € 1.470) terugontvangen. In 2025 heeft u echter maar recht op 60% (= € 1.260). Het verschil bedraagt € 210. Dit is hoger dan 10% van de aan 2025 toe te rekenen al in aftrek gebrachte btw (10% van € 1.470 = € 147). De herziening blijft daarom niet achterwege en u moet in 2025 € 210 aan btw terugbetalen.

Let op! Als u de aankoop-btw heeft teruggevraagd, wordt uw vakantiewoning in het jaar van aankoop en de negen jaren daaropvolgend voor de btw dus gevolgd. Herziening van btw vindt niet alleen plaats bij wijziging in het gebruik zoals in het voorbeeld hiervoor, maar ook als u bijvoorbeeld de woning alleen nog maar zelf gebruikt (en dus niet meer verhuurt) of als u de woning verkoopt zonder btw. In de laatste twee gevallen zult u de volledige btw over de nog resterende jaren in één keer moeten terugbetalen.

Voorbeeld
Op 1 januari 2026 verkoopt u de vakantiewoning aan een particulier, die deze gaat gebruiken voor eigen gebruik. Volgens de wettelijke regels kunt u geen btw berekenen over deze verkoop. Heeft u de vakantiewoning in 2020 gekocht, dan moet u de in 2020 in aftrek gebrachte btw over de nog resterende periode herzien. Op 1 januari 2026 zijn vijf van de negen herzieningsjaren verlopen. Dit betekent dat u nog voor vier jaren 1/10 van € 14.700 moet terugbetalen aan de Belastingdienst, tezamen € 5.880 (= viermaal € 1.470).

Tip! Verkoopt u de vakantiewoning uit het voorbeeld na 31 december 2029, dan heeft dit geen gevolgen meer voor de in 2020 in aftrek gebrachte btw bij aankoop.

Daarnaast zijn er nog andere mogelijkheden waardoor u de btw die u bij aankoop heeft teruggekregen niet hoeft terug te betalen. Gaat de koper de woning bijvoorbeeld voor meer dan 90% voor met btw belaste activiteiten gebruiken, dan kunt u mogelijk op verzoek de vakantiewoning toch met btw verkopen. Het voordeel hiervan is dat u dan niet de aankoop-btw hoeft te herzien. Ook bij verkoop binnen twee jaar na de eerste ingebruikname van de vakantiewoning wordt de verkoop met btw belast en treedt hetzelfde effect op. Zet de koper van uw vakantiewoning uw activiteiten van verhuur ongewijzigd voort, dan is het misschien zelfs mogelijk om de woning zonder btw te verkopen en hetzelfde effect te bereiken. Hiervoor moet de verkoop van de woning kunnen worden aangemerkt als overdracht van een algemeenheid van goederen.

Tip! De verkoop van uw vakantiewoning kan diverse btw-gevolgen hebben. Laat u daarom, voordat tot verkoop wordt overgegaan, altijd eerst adviseren.

Box 3-heffing nu

De vakantiewoning zal over het algemeen onderdeel zijn van uw vermogen in box 3. 

Let op! Als de exploitatie van uw vakantiewoning dusdanige vormen aanneemt dat deze het normale actieve vermogensbeheer te buiten gaat, wordt de vakantiewoning niet belast in box 3, maar worden de inkomsten belast in box 1. Neem voor de beoordeling van uw situatie contact op met onze adviseurs.

Hoeveel belasting u over uw vakantiewoning in box 3 in 2025 verschuldigd bent, is afhankelijk van de samenstelling van uw totale vermogen. Bovendien is dit afhankelijk van de vraag of uw werkelijke rendement lager is dan het berekende wettelijke rendement. In dat geval kunt u namelijk een beroep doen op de tegenbewijsregeling box 3. Heel kort samengevat:

  • Onder het huidige wettelijke systeem vormt de vakantiewoning een ‘overige bezitting’. Het wettelijke rendement over deze vakantiewoning bedraagt in 2025 5,88 % van de WOZ-waarde. Voor schulden geldt hierbij een negatief wettelijk rendement van voorlopig 2,62% van de schulden. Het definitieve wettelijke percentage hiervoor wordt begin 2026 vastgesteld. U betaalt in 2025 een tarief van 36% over het totale berekende wettelijke rendement van uw gehele vermogen, waarbij u nog rekening kunt houden met een heffingsvrij vermogen van in 2025 € 57.684 per belastingplichtige.
  • Is uw werkelijke rendement op uw gehele vermogen lager dan het totale berekende wettelijke rendement? Dan kunt u een beroep doen op de tegenbewijsregeling box 3. In dat geval betaalt u in 2025 een tarief van 36% over uw werkelijke rendement. Houd er rekening mee dat wat u waarschijnlijk verstaat onder uw werkelijke rendement iets anders is dan waar de tegenbewijsregeling box 3 van uitgaat. Zo omvat bijvoorbeeld het werkelijke rendement over uw vakantiewoning niet alleen de ontvangen huur, maar ook de waardeverandering van de vakantiewoning. Kosten mag u daarop voor de berekening van het werkelijke rendement bovendien niet in aftrek brengen, met uitzondering van betaalde rente op schulden.

Let op! De berekening van de box 3-gevolgen van een vakantiewoning is mede afhankelijk van de samenstelling van uw andere vermogen. Ook de berekening van het werkelijke rendement voor de tegenbewijsregeling box 3 is hiervan afhankelijk en bovendien complex. Hoe het een en ander uitpakt, is voor elke belastingplichtige en elke situatie weer anders. Neem voor een advies over uw situatie daarom contact op met onze adviseurs.

Box 3-heffing vanaf 2026

Voor de berekening van het werkelijke rendement (bij een beroep op de tegenbewijsregeling box 3) hoeft in 2025 nog geen rekening gehouden te worden met een voordeel vanwege eigen gebruik van de vakantiewoning. Vanaf 2026 is dat anders: als werkelijk rendement van eigen gebruik van de vakantiewoning moet dan de economische huurwaarde worden aangehouden.

Wordt geen beroep gedaan op de tegenbewijsregeling box 3, houd dan rekening met een verhoging van het wettelijke rendement voor overige bezittingen in 2026. Aangekondigd is dat dit verhoogd wordt van 5,88% in 2025 naar waarschijnlijk 7,78% in 2026. Ook het heffingsvrije vermogen wordt verlaagd (naar ongeveer € 52.000).

Box 3-heffing vanaf waarschijnlijk 2028

Het plan is om vanaf waarschijnlijk 2028 een box 3-heffing in te voeren op basis van werkelijk rendement. In het voorjaar 2025 is hiervoor het wetsvoorstel werkelijk rendement box 3 bij de Tweede Kamer ingediend. Het werkelijke rendement in dit wetsvoorstel wordt anders berekend dan onder de tegenbewijsregeling box 3. Zo is er volgens het voorstel vanaf 2028 wel plek voor aftrek van kosten. Voor de vakantiewoning betekent dit grofweg het volgende:

  1. Wordt de vakantiewoning voor minimaal 328 dagen (in een schrikkeljaar 329 dagen) per kalenderjaar verhuurd? Dan bedraagt het werkelijke rendement de huurinkomsten, verminderd met de jaarlijkse onderhoudskosten en andere periodieke kosten.
  2. Wordt de vakantiewoning het hele kalenderjaar niet verhuurd? Dan bedraagt het werkelijke rendement een vastgoedbijtelling van 3,35% over de WOZ-waarde, verminderd met de jaarlijkse onderhoudskosten en andere periodieke kosten.
  3. Wordt de vakantiewoning voor minder dan 328 dagen (in een schrikkeljaar 329 dagen) per kalenderjaar verhuurd? Dan bedraagt het werkelijke rendement het hoogste bedrag van de berekening onder punt 1 of 2.

Bij verkoop van de vakantiewoning wordt de vermogenswinst ook tot het werkelijke rendement gerekend.

Let op! Het wetsvoorstel ligt nog bij de Tweede Kamer en is dus nog niet definitief.

Overdrachtsbelasting

Bij verkoop van een onroerende zaak is overdrachtsbelasting verschuldigd. Koopt u een nieuwe, nog niet eerder gebruikte vakantiewoning, dan zal hierover 21% omzetbelasting (btw) berekend worden en geldt een vrijstelling voor de overdrachtsbelasting. Dat is mogelijk ook het geval als de woning binnen twee jaar na ingebruikname wordt verkocht. In alle overige gevallen is in 2025 10,4% overdrachtsbelasting verschuldigd. Dit tarief bedraagt vanaf 2026 8%.

Tip! Koopt u een vakantiewoning inclusief inventaris, dan wordt over het aandeel van de inventaris in de koopsom geen overdrachtsbelasting berekend.

Let op! Het tarief van 2% overdrachtsbelasting geldt alleen voor de woning waarin u zélf voor langere tijd gaat wonen en dus niet voor een tweede woning.

Vrijstelling voor jongeren reguliere woning

Voor jongeren tussen 18 en 35 jaar die zélf voor langere tijd in een woning gaan wonen, geldt in 2025 – onder voorwaarden – een vrijstelling voor woningen met een waarde t/m € 525.000. Maar ook dan moet de woning als hoofdverblijf gaan dienen. De vrijstelling geldt dus niet voor een vakantiewoning.

Onroerendezaakbelasting (ozb)

Voor de heffing van de onroerendezaakbelasting (ozb) is bij vakantiewoningen de vraag van belang of ze ook als woning kunnen worden aangemerkt. De rechter heeft beslist dat niet van belang is of een vakantiewoning al dan niet permanent bewoond mag worden en als dit niet is toegestaan, of dit bewonen al dan niet gedoogd wordt. Wel van belang is of de woning beschikt over eigen voorzieningen, zoals een badkamer, sanitair en kookgelegenheid. Zo ja, dan is de woning bestemd om daarin te verblijven, te slapen en de overige woonfaciliteiten en voorzieningen te gebruiken. De vakantiewoning is dan naar aard en inrichting bestemd en geschikt om enigszins duurzaam als bewoning te dienen en wordt dan ook als woning aangemerkt.

Kan een vakantiewoning als woning worden aangemerkt, dan betekent dit dat voor de ozb alleen een aanslag eigenarenheffing kan worden opgelegd. Een aanslag gebruikersheffing kan de gemeente niet opleggen. Bovendien geldt voor woningen meestal een lager ozb-tarief dan voor niet-woningen. Bij een vakantiewoning die aan bovengenoemde eisen voldoet, krijgt u dus slechts één heffing opgelegd en is op deze heffing veelal een lager tarief van toepassing.

Verbod op permanente bewoning

Is permanente bewoning verboden, dan drukt dit wel de WOZ-waarde, zo besliste de rechter in het verleden. Ga dus na of een eventueel verbod op permanente bewoning in de WOZ-waarde is meegenomen.

Forensenbelasting

Een gemeente heeft de mogelijkheid forensenbelasting te heffen. Dit kan als u in een andere plaats dan uw woonplaats een woning voor minstens 90 dagen per jaar ter beschikking heeft. Het is niet van belang of u ook daadwerkelijk 90 dagen of meer in de woning verblijft. Verblijft u permanent in uw vakantiewoning, dan is forensenbelasting niet van toepassing.

Dagen dat u de woning verhuurt dan wel de woning gebruikt om de woning beschikbaar te maken of te houden voor verhuur, tellen dus niet mee. Bij het beschikbaar maken of houden voor verhuur kunt u bijvoorbeeld denken aan het plegen van onderhoud, zoals het verven van het houtwerk. Verhuurt u de woning voor een bepaalde periode via een derde, maar kunt u zelf gebruikmaken van de woning als deze in de betreffende periode niet verhuurd wordt, dan tellen deze dagen wel mee. De woning staat u dan immers ter beschikking.

Tot slot

Met betrekking tot de aankoop en het gebruik van een vakantiewoning kunt u met verschillende belastingen te maken krijgen. In deze advieswijzer hebben wij geprobeerd een algemeen beeld te schetsen. Neem voor de fiscale gevolgen in uw specifieke situatie contact op met een van onze adviseurs.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Advieswijzer Informatieplicht energiebesparing

By nieuws

De overheid wil dat ondernemers zo min mogelijk energie verbruiken om zo de uitstoot van schadelijke stoffen, zoals CO2, te beperken. Om energie te besparen, hebben ondernemers die veel energie verbruiken een energiebesparingsplicht. Bovendien moeten deze ondernemers hier iedere vier jaar over rapporteren volgens de informatieplicht. Daarnaast bestaat er voor sommige ondernemers een onderzoeksplicht over energiebesparing.

In deze advieswijzer geven we aan wat deze plichten voor u in de praktijk betekenen en hoe u aan deze plichten kunt voldoen. Ook treft u aan waar u voor nadere informatie terechtkunt.

Energiebesparingsplicht

Windmolen

Als ondernemer heeft u een energiebesparingsplicht als u in een jaar op een locatie minstens 50.000 kWh aan elektra of minstens 25.000 m3 gas verbruikt. De energiebesparingsplicht betekent dat u verplicht bent alle energiebesparende maatregelen te treffen waarvan de terugverdientijd vijf jaar of minder bedraagt. Ook maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder die geen energie besparen maar die wel de uitstoot van CO2 reduceren, bent u verplicht te treffen. U voldoet aan uw plichten als u alle maatregelen uitvoert met een terugverdientijd van vijf jaar of minder of als u alle maatregelen die voor u van toepassing zijn uitvoert die zijn vermeld op de Erkende Maatregelenlijst voor energiebesparing (EML). Voert u een maatregel van de EML niet uit, dan moet u een alternatieve maatregel uitvoeren die minstens evenveel energie bespaart. Heeft u een energiebesparingsplicht, dan moet u hierover iedere vier jaar rapporteren.

Let op! U moest uw rapportage uiterlijk 1 december 2023 digitaal inleveren bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO). Heeft u dit nog niet gedaan, doe dit dan alsnog zo snel mogelijk. Meer informatie over de energiebesparingsplicht is te vinden via Energiebesparingsplicht vanaf 2023 (rvo.nl).

Uitbreiding besparingsplicht

Ook voor ETS-ondernemingen, de glastuinbouw en bedrijven die over een omgevingsvergunning milieu dienen te beschikken, geldt de energiebesparingsplicht per 1 juli 2023. ETS-ondernemingen zijn bedrijven die verplicht moeten deelnemen aan het Emission Trade System, een handelssysteem voor de CO2-uitstoot van de industrie. In dat systeem moeten bedrijven voor elke ton aan CO2-uitstoot één emissierecht inleveren, dat men kan kopen en eventueel verhandelen. Het aantal emissierechten wordt jaarlijks lager vastgesteld, zodat bedrijven ofwel steeds duurdere emissierechten moeten kopen, ofwel moeten investeren in het beperken van de uitstoot. De energiebesparingsplicht geldt ook voor erkende monumenten. Hiervoor gelden wel speciale regels.

Regels bij verhuur

Bent u de enige gebruiker van een gebouw, dan bent u ook verantwoordelijk voor de te nemen energiebesparende maatregelen én voor de te leveren informatie hierover. Voor maatregelen met betrekking tot het gebouw treedt u in overleg met de eigenaar. De eigenaar van het gebouw is verantwoordelijk voor de maatregelen hieromtrent, tenzij anders contractueel is afgesproken. De maatregelen waarvoor u als huurder verantwoordelijk bent, dient u ook zelf te nemen. Bij een gebouw met meerdere huurders is de eigenaar verantwoordelijk voor de te nemen energiebesparende maatregelen aan het gebouw. De huurders zijn verantwoordelijk voor de maatregelen van het proces. Het ligt voor de hand dat de gebouweigenaar, bij weinig processen die plaatsvinden bij de huurders, ook rapporteert namens de huurders.

Let op! Het ligt voor de hand dat degene die de maatregelen uitvoert ook rapporteert over de maatregelen. Er zijn bijvoorbeeld situaties, zoals in winkelcentra, dat de eigenaar van het winkelcentrum rapporteert over de collectieve voorzieningen, zoals een roltrap of verlichting en dat de huurder verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de maatregelen en hierover dan ook rapporteert.

Erkende Maatregelenlijst energiebesparing (EML)

Als voor uw bedrijf de energiebesparingsplicht geldt, dan moet u bij de RVO iedere vier jaar rapporteren welke energiebesparende maatregelen u heeft genomen. Uw rapportage stelt u op aan de hand van de Erkende Maatregelenlijst energiebesparing (EML). Op deze lijst staan energiebesparende maatregelen waarvan de terugverdientijd vijf jaar of minder bedraagt. Van de op de EML genoemde maatregelen geeft u aan of u deze heeft uitgevoerd of dat u een alternatieve maatregel heeft uitgevoerd.

Let op! Momenteel ligt er een wetsvoorstel om de terugverdientijd van vijf jaar naar zeven jaar te brengen. Dit zal mogelijk vanaf de volgende rapportageronde in 2027 het geval zijn. Door de RVO is echter aangegeven, dat de extra energiebesparing die dit oplevert, niet valt te bepalen.

De EML kent drie onderdelen, te weten ‘gebouwen’, ‘faciliteiten’ en ‘processen’. Per categorie moet u bekijken of deze voor u relevant is. Zo ja, dan dient u de maatregelen uit te voeren. Voor gebouwen betreft dit bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen voor de verwarming van het gebouw of voor de verlichting van de binnenruimte. Bij faciliteiten treft u onder meer energiebesparende maatregelen aan voor de koeling van producten, voor roltrappen of met betrekking tot uw serverruimte. Voor energiebesparende maatregelen inzake processen kunt u onder meer denken aan maatregelen om warmteverlies te beperken en aan energiebesparende maatregelen voor veehouderijen.

Of u een maatregel van de EML direct dient uit te voeren, hangt af van diverse omstandigheden. Onder meer de uitgangssituatie is hiervoor van belang. Zo kunt u bijvoorbeeld geen energie met betrekking tot warmte besparen in een ruimte die niet verwarmd is. Ook technische factoren zijn van belang. Brandt in een bepaalde ruimte gedurende de dag slechts kort de verlichting, dan zal de terugverdientijd van energiebesparende verlichting te lang zijn. Ook kunnen sommige energiebesparende maatregelen pas op een later moment rendabel zijn. Als u bijvoorbeeld op een bepaald moment uw gevel dient te renoveren, kan het rendabel zijn dan gelijk te kiezen voor isolerend glas.

Let op! Voor de glastuinbouw geldt sinds 1 juli 2023 ook de energiebesparingsplicht. Voor deze sector is een specifieke EML beschikbaar.

EED-auditplicht

Naast de energiebesparingsplicht en de hieraan gekoppelde rapportageplicht bestaat er de Europese Richtlijn Energie-Efficiëntie (EED). Deze plicht geldt alleen voor grote bedrijven. Dat wil zeggen dat u minstens 250 werknemers (fulltime) in dienst heeft. De plicht geldt daarnaast ook als uw omzet meer dan € 50 miljoen bedraagt en uw balanstotaal meer dan € 43 miljoen is. 

Let op! DE EED-auditplicht wordt gewijzigd. In de herziene EED-plicht gaat het niet meer om de vraag of uw bedrijf als grootbedrijf wordt aangemerkt, maar bepaalt het energiegebruik van de onderneming of die onder de EED-plicht valt. Naar verwachting treedt de wijziging halverwege 2026 in werking. Tot die tijd geldt de plicht volgens bovengenoemde eisen.

Het doel van de EED-auditplicht is om bedrijven inzicht te geven in hun energiegebruik en aan te geven op welke manieren energie bespaard kan worden. U dient met name te rapporteren welke energiebesparende maatregelen u kunt nemen en welke besparing dit oplevert. De rapportage op grond van de EED beperkt zich niet tot maatregelen met een terugverdientijd van maximaal vijf jaar. Voor de EED kunt u desgewenst gebruikmaken van slablonen die u aantreft op de site van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (rvo.nl).

Ook ‘vervoer’ maakt onderdeel uit van de rapportageplicht over de EED, maar alleen voor zover u binnen uw bedrijf zelf het vervoer verzorgt. Besteedt u het vervoer uit, dan is de vervoerder eventueel rapportageplichtig, als deze aan de voorwaarden voor de plicht voldoet. Het woon-werkverkeer van uw werknemers valt niet onder de rapportageplicht. Onderdeel van de rapportage is onder meer een overzicht van het totaal gemeten energieverbruik van uw bedrijf alsmede een uitsplitsing van het energieverbruik voor de processen, gebouwen, installaties en vervoer van uw onderneming. Ook dient u een lijst van energiebesparende maatregelen op te nemen, waarbij u gebruik kunt maken van bovengenoemde EML.

U dient iedere vier jaar te rapporteren. Dit is opengesteld op 4 juli 2023. De rapportage dient digitaal aangeleverd te worden bij de RVO. Hiervoor heeft u eHerkenning niveau 2+ of hoger nodig.

Let op! U bent wettelijk verplicht uw EED-rapportage aan te leveren. Doet u dit niet, dan kan de RVO u een last opleggen met een dwangsom. Voldoet u dan nog niet aan uw verplichting, dan dient u de dwangsom te betalen.

Tip! Als u investeert in een energiebesparende maatregel waarop de Energie-investeringsaftrek (EIA) van toepassing is, komen de rapportagekosten ook voor de EIA in aanmerking. De EIA bedraagt in 2025 40%. Uw investeringsbedrag dient minstens € 2.500 te bedragen. Het bedrag dat maximaal voor de EIA in aanmerking komt, bedraagt in 2025 € 151 miljoen.

Onderzoeksplicht

Grote energie verbruikende bedrijven kunnen ook nog te maken hebben met een onderzoeksplicht over energiebesparing. Dit geldt voor locaties van bedrijven met een jaarlijks energiegebruik vanaf 10 miljoen kWh elektriciteit of 170.000 m3 aardgas. Of de onderzoeksplicht op de activiteiten van uw bedrijf van toepassing is, hangt af van wie de milieuregels voor de milieubelastende activiteit van uw bedrijf bepaalt. Om te bepalen of er een onderzoeksplicht geldt voor de locatie kunnen ondernemers het stappenplan raadplegen: Stappenplan Energiebesparing Rapportageplicht (rvo.nl).

De onderzoeksplicht houdt in dat u eens per vier jaar onderzoekt welke energiebesparende maatregelen u moet nemen. Dit dient u digitaal te rapporteren bij de RVO. U moet in uw rapportage ook aangeven welke maatregelen u de voorafgaande periode al heeft genomen.

Let op! De eerstvolgende rapportage moest uiterlijk 1 december 2023 bij de RVO binnen zijn. Heeft u deze nog niet ingediend, doe dit dan alsnog zo snel mogelijk.

Wettelijk is bepaald over welke aspecten van uw bedrijfsvoering u met betrekking tot energiebesparing moet rapporteren. Dit betreft onder meer een analyse van uw energieverbruik, waaronder een opgave van onbenutte warmtestromen alsmede een inventarisatie van kosteneffectieve CO2-reducerende maatregelen. Ook hiervoor kunt u gebruikmaken van de EML. Voor uw rapportage is wettelijk vastgelegd hoe u de terugverdientijd van een investering en de CO2-reductie dient te berekenen. U kunt voor uw rapportage gebruikmaken van sjablonen die u kunt vinden op de site van de RVO.

Fiscale maatregelen m.b.t. energiebesparing

Voor maatregelen waarvan de terugverdientijd langer is dan vijf jaar, bestaat geen plicht deze uit te voeren. Voor dergelijke maatregelen komt u vaak wel in aanmerking voor de energie-investeringsaftrek (EIA). Deze aftrek is met name bedoeld voor energiebesparende investeringen die, gelet op het rendement, nog onvoldoend rendabel zijn. Door hiervoor een fiscale aftrek te verlenen, dalen de nettokosten van de investering en is deze eerder rendabel.

Alleen bedrijfsmiddelen die op de zogenaamde Energielijst staan, komen voor de EIA in aanmerking. De Energielijst kunt u inzien en downloaden op de site van de RVO en wordt ieder jaar vernieuwd. De EIA levert voor investeringen in het jaar 2025 een extra aftrek van de winst op van 40%. Het totale maximumbedrag dat voor de EIA in aanmerking komt, bedraagt € 151 miljoen. Een investering in een bedrijfsmiddel dat bijvoorbeeld € 100.000 kost en op de Energielijst staat, levert dus een extra aftrek op de winst op van € 40.000. 

Handhaving

Een onderneming die voldoet aan de daarvoor geldende voorwaarden is wettelijk verplicht energiebesparende en/of CO2-reducerende maatregelen te treffen, te rapporteren en/of te informeren. Zijn er maatregelen genomen die niet staan vermeld op de EML, dan is het bevoegd gezag ook gerechtigd te controleren of de genomen alternatieve maatregelen voldoende zijn geweest. Voldoet een onderneming niet aan haar plichten, dat is het bevoegd gezag gerechtigd om eerst een waarschuwingsbrief te versturen. Ook kan het bevoegd gezag een dwangsom opleggen. Het bevoegd gezag is veelal de gemeente, de provincie of het Rijk. De hoogte van de dwangsom moet evenredig zijn aan de ernst van de overtreding en is bedoeld om bedrijven er alsnog toe te brengen de vereiste maatregelen te nemen dan wel te rapporteren en/of te informeren. Een bedrijf moet de dwangsom betalen als niet alsnog aan de wettelijke plichten wordt voldaan, vóór de termijn die daartoe door het bevoegd gezag gesteld is. Bij het vaststellen van deze termijn wordt rekening gehouden met de tijd die nodig is om een geconstateerde overtreding te beëindigen. Een dwangsom kan herhaald worden bij het niet blijven voldoen aan de wettelijke regels. 

Meer informatie: RVO

De energiebesparingsplicht, de informatieplicht en de rapportageplicht bestaan voor de gemiddelde ondernemer uit behoorlijk ingewikkelde regelingen. Er zijn tal van bedrijven die ondernemers deze werkzaamheden tegen betaling uit handen kunnen nemen. Als u googelt op ‘energiebesparingsplicht advies’ blijkt dat er aan adviseurs keuze genoeg is.

Op RVO.nl kunt u terecht voor alle informatie die op uw specifieke situatie, voor uw branche of bedrijf, van toepassing is. Via deze site dient u ook uw rapportages digitaal aan te leveren, waarvoor eHerkenning niveau 2+ of hoger met machtiging RVO-diensten niveau eH2+ nodig is.

Meer informatie: DEB

Voor informatie over de energiebesparingsplicht en rapportageplichten kunt u ook terecht op de site deb.nl (duurzaam energie besparen). DEB verstrekt informatie aan ondernemers die geconfronteerd worden met de wettelijke plichten op dit gebied, maar ook aan ondernemers die niet verplicht zijn tot energiebesparende maatregelen en overwegen om hier uit het oogpunt van kostenbesparing toe over te gaan.

Tip! DEB heeft een praktisch overzicht van alle 149 maatregelen die deel uitmaken van de EML.

DEB werkt samen met tal van branches, zodat de informatie zo veel mogelijk toegespitst is op de persoonlijke situatie van de ondernemer. U kunt op de site van DEB kosteloos inloggen en hier een eigen account aanmaken.

Voorbeeld
Als voorbeeld noemen we de maatregel tot plaatsing van een dubbelwandige vaatwasmachine in grootkeukens, zoals aanwezig in de horeca. Op de site van DEB treft u deze aan bij de maatregelen in de categorie ‘faciliteiten’. De site geeft aan dat een dubbelwandige vaatwasmachine vanwege de dubbele wanden minder warmteverlies heeft, waardoor water niet opnieuw opgewarmd hoeft te worden, wat energie bespaart. Deb.nl bevat ook informatie over beschikbare subsidies en bevat namen en contactinformatie van energieadviseurs. U kunt zich bij DEB aanmelden voor een speciale nieuwsbrief, zodat u altijd op de hoogte bent van het laatste nieuws en de nieuwe maatregelen.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Heeft een Oekraïense vluchteling recht op 30%-regeling?

By nieuws

Of een Oekraïense vluchteling recht heeft op de toepassing van de 30%-regeling is onder meer afhankelijk van de vraag of de vluchteling door de werkgever uit een ander land is aangeworven. Verschillende rechters deden in verschillende casussen al uitspraak hierover.

Rechtbank Noord-Holland: Oekraïner al woonachtig in Nederland

Binnenvaart

Zo oordeelde rechtbank Noord-Holland eind juli 2025 over een Oekraïner. Hij verblijft vanaf 10 mei 2023 in Nederland met zijn echtgenote en kind en is vanaf 11 mei 2023 ingeschreven in basisregistratie personen (BRP) op een Nederlands adres. De Oekraïner werkt tussen 1 september 2020 en 6 november 2023 op afstand voor een in Israël gevestigd bedrijf als freelancer.

Op 6 november 2023 tekent hij een arbeidsovereenkomst en op 13 november 2023 treedt hij in dienst bij een in Nederland gevestigde werkgever. Voor de toepassing van de 30%-regeling was in geschil of de Oekraïner uit een ander land was aangeworven. Daarvoor zou zijn woonplaats op het moment van aangaan van de arbeidsovereenkomst buiten Nederland gelegen moeten zijn.

De rechtbank oordeelde dat de woonplaats van de Oekraïner op het moment van aangaan van de arbeidsovereenkomst in Nederland was. De rechtbank oordeelde daarbij dat het motief van de verhuizing naar Nederland niet van doorslaggevende betekenis is. Verder nam de rechtbank onder meer in aanmerking dat de Oekraïner met zijn gezin al zes maanden in Nederland woonde,  voordat hij de arbeidsovereenkomst aanging.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant: Oekraïner al woonachtig in Nederland

Ook rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde begin 2025 dat een Oekraïner al woonachtig was in Nederland op het moment van aangaan van de arbeidsovereenkomst. De Oekraïner van wie zijn gezin vanaf 22 maart 2022 staat ingeschreven in Nederland en hij vanaf 28 september 2022, verblijft – volgens zijn eigen verklaring – vanaf 31 juli 2022 onafgebroken in Nederland. Tot oktober 2022 heeft hij op afstand gewerkt voor een Oekraïens bedrijf. Vier dagen na aankomst in Nederland stuurt hij een cv naar een Nederlandse werkgever, waar hij op 2 september 2022 een aanbod voor een baan krijgt. Hij sluit op 17 oktober 2022 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met de Nederlandse werkgever en start zijn werkzaamheden in de functie van solutions engineer op 18 oktober 2022.

Rechtbank Noord-Holland: Oekraïner nog niet woonachtig in Nederland

In een andere casus van medio 2024 kwam rechtbank Noord-Holland overigens wel tot het oordeel dat een Oekraïner bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst nog in het buitenland woonde. Deze Oekraïner is in maart 2022 met zijn vrouw en kinderen naar Nederland gevlucht vanwege de oorlog in zijn thuisland. Zij hebben in Nederland een tijdelijk verblijfsrecht en een tijdelijke woning gekregen. In Oekraïne huren zij een appartement. Vanaf april 2022 tot en met augustus 2022 is de Oekraïner werkzaam geweest als opvarende op een schip dat onder Liberiaanse vlag in internationale wateren voer. Op 1 september 2022 sluit hij een arbeidsovereenkomst met een Nederlandse werkgever en op 11 oktober 2022 start hij met zijn werkzaamheden.

De rechtbank was van oordeel dat de Oekraïner op 1 september 2022 niet zijn woonplaats in Nederland had. Hij was dus een ingekomen werknemer en de 30%-regeling kon worden toegepast. Van belang bij dit oordeel was dat onder meer dat de Oekraïner de huurwoning in Oekraïne aanhield en de kosten daarvoor bleef betalen. Hieruit volgt dat niet de intentie bestond om langere tijd in Nederland te verblijven, maar dat het verblijf was ingegeven door de uitbraak van de oorlog in Oekraïne. Bovendien voer de Oekraïner tot en met augustus 2022 nog onder Liberiaanse vlag en had hij een tijdelijk verblijfsrecht.

Let op! In deze casus loopt inmiddels hoger beroep bij een gerechtshof.

Hoge tarief overdrachtsbelasting definitief omlaag

By nieuws

Vanaf 1 januari 2026 wordt de overdrachtsbelasting verlaagd van 10,4 naar 8% voor woningen die niet als hoofdverblijf dienen. Dit tarief komt voornamelijk om de hoek kijken bij de aanschaf van vakantiewoningen en woningen voor verhuur.

Overdrachtsbelasting

Woning

Bij aankoop van panden wordt overdrachtsbelasting geheven. Het standaardtarief bedraagt momenteel 10,4% (2025).  Voor woningen die permanent zelf bewoond worden, die dus dienen als hoofdverblijf, is het huidige tarief 2%.

Tip! Voor meerderjarige jongeren tot 35 jaar bestaat er, onder voorwaarden, een eenmalige vrijstelling als de woning niet meer kost dan € 525.000 (2025) én als hoofdverblijf dient.

Tariefverlaging

Voor woningen die niet permanent door de eigenaar zelf bewoond worden, dus niet dienen als hoofdverblijf, wordt het huidige tarief van 10,4% vanaf 2026 dus verlaagd naar 8%. Op deze manier wordt het investeren in woningen voor verhuur aantrekkelijker gemaakt. Ook wordt de aanschaf van een tweede woning zoals een vakantiehuis hierdoor voordeliger. 

Let op!Het tarief van 10,4% blijft in 2026 gehandhaafd voor de aanschaf van bedrijfspanden en kantoren.

Wijziging definitief

De tariefsverlaging naar 8% is vorig jaar al door de Tweede en Eerste Kamer aanvaard en staat daarmee definitief vast. Alleen een nieuwe wetswijziging zou de tariefsverlaging dus nog ongedaan kunnen maken, maar dergelijke plannen liggen momenteel niet op tafel.

Onbedoeld belastingvoordeel voorkomen

De tariefsverlaging gaat gepaard met een aanvullende bepaling om een onbedoeld belastingvoordeel te voorkomen als een woning binnen zes maanden weer wordt doorverkocht. Om dubbele overdrachtsbelasting te voorkomen, is namelijk bepaald dat de door de verkoper betaalde overdrachtsbelasting in mindering mag worden gebracht. Dit kan echter te ruim uitpakken, wanneer de koper door een lager tarief minder overdrachtsbelasting hoeft te betalen dan door de verkopende partij betaald is. Daarom is bepaald dat het bedrag aan belasting dat betaald moet worden niet lager kan zijn dan het bedrag dat zonder het tariefverschil betaald had moeten worden. Op deze manier is gegarandeerd dat ook bij tariefverschillen over een eventuele waardestijging overdrachtsbelasting wordt betaald.

Tip! Overweegt u een tweede woning aan te schaffen voor uzelf of voor de verhuur, bijvoorbeeld aan uw kinderen, dan is het raadzaam hiermee te wachten tot ná 2025.

Meer belasting in box 3 vanaf 2026

By nieuws

Het forfaitaire rendement op overige bezittingen stijgt en het heffingsvrije vermogen daalt in 2026 in box 3. Voor de burger die box 3-heffing betaalt op basis van het forfaitaire stelsel zal dit waarschijnlijk leiden tot een hogere belastingheffing in box 3.

Hoger forfait overige bezittingen

Euro

Het forfaitair rendement op overige bezittingen bedraagt in 2025 nog 5,88%, maar stijgt in 2026 naar 7,78%! Deze grote stijging is met name budgettair gedreven. Nu het nieuwe box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement niet in 2026, maar pas in 2028 wordt ingevoerd, ontstaat er een tekort. Dit moet door het veel hogere forfaitaire rendement van 7,78% gedekt worden. Zonder deze budgettaire verhoging zou het forfaitair rendement in 2026 op 6% vastgesteld zijn.

Let op! ‘Overige bezittingen’ is een restcategorie. Hieronder valt grofweg alles wat geen bank- of spaartegoed of schuld is, denk aan onroerende zaken, aandelen, obligaties en vorderingen.

Lager werkelijk rendement?

Als uw totale werkelijke rendement in box 3, berekend volgens de Wet tegenbewijsregeling box 3, in 2026 lager is dan het totale forfaitaire rendement, kunt u ook in 2026 een beroep doen op de tegenbewijsregeling. Bij een geslaagd beroep betaalt u dan geen belasting in box 3 over het forfaitaire rendement, maar over het werkelijke rendement.

Lager heffingsvrij vermogen

Naast de verhoging van het forfaitaire rendement wordt ook budgettaire dekking gezocht in een  verlaging van het heffingsvrije vermogen van € 57.684 in 2025 naar € 51.396 in 2026 (voor fiscale partners gezamenlijk van € 115.368 in 2025 naar € 102.792 in 2026). 

Tarief

Het tarief dat u in 2026 betaalt over uw werkelijke of forfaitaire rendement blijft 36%.

Afbouw voordelen groen beleggen

Eind vorig jaar is in de wet opgenomen dat de voordelen voor groen beleggen worden afgebouwd en per 1 januari 2027 worden afgeschaft. Afschaffing per 1 januari 2027 blijkt nog niet mogelijk te zijn. Om die reden geldt ook in 2027 nog een, weliswaar geringe, vrijstelling en heffingskorting. In een overzicht:

   2025  2026 2027 2028
 Vrijstelling groen beleggen  € 26.312 (fiscale partners € 52.624)  € 26.715 (fiscale partners € 53.430)  € 200 (fiscale partners € 400)  0
 Heffingskorting groen beleggen  0,1%  0,1%  0,1%  0%

Let op! Nu de fiscale voordelen van groen beleggen steeds minder worden, is het raadzaam om uw portefeuille te (laten) beoordelen.

Aanpassing leegwaarderatio

Als u een woning verhuurt in box 3 met huurbescherming, kunt u nu al misschien een korting op de WOZ-waarde toepassen, waardoor u minder belasting betaalt in box 3. Dit heet de leegwaarderatio. Of u die korting kunt toepassen en hoe hoog die dan is, is afhankelijk van de hoogte van de huur.

Vanaf 2026 wijzigen er twee dingen in de leegwaarderatio:

  • Als de werkelijke waarde 10% of meer afwijkt van de WOZ-waarde – verminderd met de korting –, mag u uitgaan van de werkelijke waarde. Dit kon vanaf 2015 al op basis van rechtspraak, maar wordt vanaf 2026 dus wettelijk vastgelegd.
  • Bij een onzakelijke huur tussen twee gelieerde partijen (bijvoorbeeld familieleden) mag de leegwaarderatio niet meer worden toegepast.

Let op! Verhuurt u aan een gelieerde partij, zoals een familielid, beoordeel dan of u geraakt wordt door de maatregel.

Nog niet definitief

De verhoging van het forfait van de overige bezittingen, de verlaging van het heffingsvrije vermogen en de wijzigingen in de leegwaarderatio zijn opgenomen in het Belastingplan 2026. Dit wetsvoorstel moet straks eerst nog door de nieuwe Tweede Kamer (na de verkiezingen) worden aangenomen. Daarna moet ook de Eerste Kamer nog instemmen. De wijzigingen zijn daarom nog niet definitief.

12% extra belasting personenauto van de zaak met CO2-uitstoot

By nieuws

Het kabinet kondigde al eerder aan om vanaf 2027 een extra heffing op auto’s van de zaak met CO2-uitstoot in te voeren voor werkgevers. Op Prinsjesdag is deze maatregel gepresenteerd in het Belastingplan 2026.

Pseudo-eindheffing voor werkgever in loonbelasting

Auto

Het plan is om vanaf 2027 een pseudo-eindheffing in de loonbelasting te introduceren van 12%. Deze 12% is een werkgever verschuldigd als hij aan een werknemer vanaf 2027:

  • een personenauto van de zaak ter beschikking stelt,
  • die ook privé mag worden gebruikt, en
  • die een CO2-uitstoot heeft groter dan nul.

Let op! De 12% pseudo-eindheffing komt ten laste van de werkgever. Het is een extra heffing die de werkgever niet mag verhalen op de werknemer. Daarnaast blijft de bijtelling voor de auto van de zaak die ten laste van de werknemer komt, ook gewoon bestaan.

Uitzonderingen

Er is wel een aantal uitzonderingen. Een werkgever is de eindheffing namelijk niet verschuldigd als:

  • de personenauto een CO2-uitstoot heeft van nul  – volledig elektrische en waterstof aangedreven auto’s vallen buiten deze heffing –, en/of
  • de auto van de zaak uitsluitend zakelijk wordt gebruikt en niet voor privégebruik (er geldt dan ook geen bijtelling voor de auto van de zaak).

Let op! Er geldt een uitzondering voor incidenteel privégebruik bij overmacht en bijzondere omstandigheden. De werkgever moet dan wel aannemelijk kunnen maken dat hiervan sprake is.

Woon-werkverkeer telt ook!

Voor wat betreft uitzondering van geen privégebruik zit er een addertje onder het gras. Waar voor de bijtelling van de auto van de zaak het woon-werkverkeer als zakelijk wordt aangemerkt, zijn deze kilometers voor de pseudo-eindheffing privékilometers.

Let op! Dit heeft tot gevolg dat een werkgever straks ook de pseudo-eindheffing verschuldigd kan zijn als de werknemer de personenauto niet privé gebruikt (of maximaal 500 kilometers) en dus geen bijtelling heeft. Als die werknemer de personenauto wel voor woon-werkverkeer gebruikt, is de werkgever de pseudo-eindheffing van 12% verschuldigd.

Personenauto

De pseudo-eindheffing geldt voor personenauto’s. Dit zijn voertuigen met voertuigclassificatie M1 in het civiele kentekenregister en auto’s die onder de Europese verordening zo zouden kwalificeren.

Let op! Een M1-voertuig is een motorvoertuig op vier of meer wielen, ontworpen en gebouwd voor het vervoer van personen, met maximaal negen zitplaatsen inclusief bestuurdersstoel. Ook kampeerauto’s, personenbusjes voor zorgvervoer (ingericht met maximaal negen zitplaatsen) en lijkwagens vallen hieronder.

Bestelauto’s, vrachtwagens en tractors hebben geen M1-kwalificatie en vallen dus niet onder de pseudo-eindheffing. 

Overgangsregeling tot 17 september 2030

Personenauto’s die al vóór 1 januari 2027 ter beschikking zijn gesteld, krijgen niet meteen vanaf 1 januari 2027 te maken met de pseudo-eindheffing. Voor deze personenauto’s geldt een overgangsregeling tot 17 september 2030. Pas vanaf die datum kan een werkgever dan voor die personenauto met de pseudo-eindheffing te maken krijgen.

Let op! De overgangsregeling is gekoppeld aan de personenauto. Dus ook als een werkgever de auto na 1 januari 2027 ter beschikking stelt aan een andere werknemer dan aan wie de auto vóór 1 januari 2027 ter beschikking stond, blijft de overgangsregeling gelden.

12% van de (catalogus)waarde

De 12% pseudo-eindheffing wordt straks berekend over de cataloguswaarde van de personenauto, inclusief btw en bpm. In tegenstelling tot de bijtelling voor de auto van de zaak wordt bij de berekening van de pseudo-eindheffing geen rekening gehouden met de eigen bijdrage van de werknemer. Is de personenauto ouder dan 25 jaar, dan wordt de 12% pseudo-eindheffing berekend over de waarde in het economische verkeer van de personenauto.

Let op! In een eerdere aankondiging van de maatregel werd nog gesproken over een pseudo-eindheffing van 52% die berekend zou worden over 22% van de (catalogus)waarde, per saldo 11,44%. De nu gepresenteerde 12% is dus een verhoging ten opzichte van de eerdere aankondiging.

Betaling bij aangifte loonbelasting

De pseudo-eindheffing wordt per kalendermaand berekend. De werkgever kan er echter voor kiezen om de eindheffing uiterlijk in de tweede loonaangifte van het volgende kalenderjaar te voldoen.

Let op! Over het jaar 2027 betaalt een werkgever dus uiterlijk in het tweede loonaangiftetijdvak van 2028 de pseudo-eindheffing.

Besparen op de pseudo-eindheffing door de personenauto niet alle dagen voor privé ter beschikking te stellen, zal niet werken. Als de personenauto slechts een deel van een maand voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld, wordt deze namelijk geacht de hele kalendermaand voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld. De pseudo-eindheffing van 12% geldt dan voor de hele kalendermaand.

Ook voor de dga, niet voor IB-ondernemer

De pseudo-eindheffing is een heffing voor werkgevers. Dit betekent dat als een bv een auto van de zaak ter beschikking stelt aan een dga, deze bv ook met de heffing te maken kan krijgen.
Een ondernemer met een eenmanszaak of in een vof zal voor zichzelf niet met de heffing te maken krijgen, maar mogelijk wel voor zijn personeel.

Anticiperen

De maatregel is nog niet definitief. Zowel de nieuwe Tweede Kamer (na de verkiezingen) als de Eerste Kamer moeten nog instemmen. Desondanks is het goed om al te anticiperen op de maatregel, zeker als u nu of in de toekomst een leasecontract gaat afsluiten met een looptijd van vijf jaar. De overgangsregeling loopt immers tot 17 september 2030 en dat is op dit moment al over minder dan vijf jaar.

Nieuwe belastingtarieven, -kortingen en faciliteiten 2026

By nieuws

Wat zijn de voorgenomen wijzigingen per 2026 van de belastingtarieven, -kortingen en ondernemersfaciliteiten? In dit artikel geven we een overzicht van een aantal wijzigingen.

Tarieven en schijven inkomstenbelasting box 1 en loonheffing

Belastingdienst

In 2026 bedraagt het tarief in de inkomstenbelasting en loonheffing tot en met een belastbaar inkomen/loon van € 38.883: 35,70% (2025 tot € 38.441: 35,82%). Hier is dus sprake van een lichte daling (0,12%). 

Bij een inkomen/loon van € 38.883 tot en met € 79.137 bedraagt het tarief in 2026: 37,56% (2025 van € 38.441 tot en met € 76.817: 37,48%), een lichte stijging van 0,08%. 

Boven de € 79.137 (2025: € 76.817) bedraagt het tarief in 2026: 49,5%. Dit tarief is dus niet gewijzigd.

Let op! De schijven zijn niet voor 100%, maar voor 52,8% aangepast aan de inflatie. Het kabinet wil hierbij het gat opvullen dat ontstaat door het terugdraaien van de btw-verhoging op cultuur, media en sport.

Tarief box 2

Het tarief in box 2 is in 2026, net als in 2025, gedifferentieerd: 24,5% en 31%. Tot een inkomen in box 2 van € 68.843 (fiscale partners € 137.686) bedraagt het tarief 24,5%, daarboven 31%. In 2025 ligt die grens nog op € 67.804 (fiscale partners € 135.608).

Let op! Heef u in 2025 nog geen inkomsten in box 2? Maak dan nog gebruik van het lagere tarief van 24,5% door een dividenduitkering te doen tot maximaal € 67.804 (fiscale partners € 135.608).

Overleg hierover wel eerst met onze adviseurs. Een dividenduitkering kan namelijk ook de algemene heffingskorting, uw vermogen in box 3 en eventuele excessieve leningen beïnvloeden.

Tarief box 3

Het tarief dat u in 2026 betaalt in box 3 blijft  net gelijk ten opzichte van 2025, namelijk 36%.

Heffingskortingen

De maximale heffingskortingen zijn in 2026 ten opzichte van 2025 allemaal iets hoger. Zo bedraagt de maximale algemene heffingskorting in 2026 € 3.115 (2025: € 3.068) en maximale arbeidskorting € 5.712 (2025: € 5.599).

Verdere verlaging zelfstandigenaftrek

In 2026 heeft de ondernemer in de inkomstenbelasting, waaronder de zzp’er, recht op lagere ondernemersfaciliteiten. Dit komt door de forse daling van de zelfstandigenaftrek van € 2.470 in 2025 naar € 1.200 in 2026.

Let op! Houd er rekening mee dat de zelfstandigenaftrek in 2027 nog verder daalt naar € 900.

De mkb-winstvrijstelling is in 2026 gelijk gebleven ten opzichte van 2025, namelijk 12,7%.

Tarief vennootschapsbelasting ongewijzigd

Het tarief in de vennootschapsbelasting is in 2026 gelijk aan 2025: 19% voor de winst tot en met € 200.000 en 25,8% daarboven.

Nog niet definitief

Nog niet alle wijzigingen staan definitief vast omdat ze zijn opgenomen in het Belastingplan 2026. Dit wetsvoorstel moet straks eerst nog door de nieuwe Tweede Kamer (na de verkiezingen) worden aangenomen. Daarna moet ook de Eerste Kamer nog instemmen.

Wijzigingen in 2026 in bedrijfsopvolgingsfaciliteiten

By nieuws

De bedrijfsopvolgingsregeling, BOR, en de doorschuifregeling, DSR, bij schenken en overlijden zijn de afgelopen jaren flink gewijzigd. Ook per 2026 vinden weer wijzigingen plaats.

Fiscale faciliteiten bedrijfsopvolging

Juridisch

Bij schenken of ervan van een onderneming kan, onder voorwaarden, gebruikgemaakt worden van de BOR en de DSR. De BOR betreft een forse vrijstelling en de DSR de mogelijkheid om de te betalen belasting door te schuiven, op voorwaarde dat de onderneming wordt voortgezet.

Wijzigingen per 2025: vrijstelling en voortzetter

Met ingang van 2025 is een groot aantal wijzigingen aangebracht in de BOR en DSR. Zo bedraagt de vrijstelling van de BOR in 2025 100% tot € 1.500.000 en 75% daarboven. De voorwaarde dat de voortzetter al 36 maanden in dienst is bij de onderneming die wordt geschonken, is met ingang van 2025 voor de DSR van aandelen vervallen.

Let op! Voor de DSR van de onderneming in de inkomstenbelasting geldt deze voorwaarde overigens nog wel!

Vanaf 2025 moet de verkrijger van aandelen minimaal 21 jaar oud zijn voor toepassing van de BOR en DSR van aandelen.

Wijzigingen per 2025: voortzettingstermijn en ondernemingsvermogen

De verplichte voortzettingstermijn bedraagt vanaf 2025 drie jaar. 

Let op! Voor verkrijgingen die zich voordoen vóór 1 januari 2025 bedraagt de voortzettingstermijn nog vijf jaar. De termijn van drie jaar geldt alleen voor verkrijgingen vanaf 1 januari 2025.

Voor de berekening van de hoogte van de vrijstelling van de BOR telt in 2025 niet langer 5% van het beleggingsvermogen mee als ondernemingsvermogen. Ook kunnen in 2025 bedrijfsmiddelen met een waarde vanaf € 100.000 die ook voor andere dan zakelijke doeleinden worden gebruikt (bijvoorbeeld voor privé) niet meer geheel tot het ondernemingsvermogen worden gerekend voor de vrijstelling van de BOR.

Let op! Vanaf 2024 wordt aan derden ter beschikking gesteld (waaronder verhuur) onroerend goed standaard aangemerkt als beleggingsvermogen. Dit onroerend goed komt vanaf 2024 dus al niet meer in aanmerking voor de BOR en DSR van aandelen.

Wijzigingen per 2026: voortzettingstermijn en bezitstermijn

Vanaf 2026 wordt het eenvoudiger om in bepaalde situaties van structuur of rechtsvorm te veranderen, zonder dat dit in strijd komt met de verplichte voortzettingstermijn en bezitstermijn.

Ook wordt van die datum het onbedoeld dubbel gebruik van de BOR tegengegaan en treden maatregelen tegen zogenaamde rollatorinvesteringen in werking. Zo geldt vanaf 2026 een langere bezitstermijn voor schenkers en erflaters die later dan twee jaar na hun AOW-leeftijd met de onderneming zijn gestart.

Verder is vanaf 2026 een definitie van preferente aandelen in de wet opgenomen. Aandelen met een wezenlijke voorrang op winst of liquidatieopbrengsten worden als preferent gezien. Deze nieuwe definitie kan gevolgen hebben als sprake is van verschillende soorten aandelen.

Wijzigingen op een later moment

In het Belastingplan 2025 was ook nog het voorstel opgenomen om de BOR en DSR van aandelen vanaf 1 januari 2026 alleen nog maar te laten gelden voor gewone aandelen met een minimaal belang van 5%. Winstbewijzen, opties op aandelen en trackingstocks zouden dan vanaf die datum niet meer voor de BOR en DSR in aanmerking komen. Het is nog onduidelijk of en zo ja wanneer dit voorstel wordt ingevoerd.

Let op! Alle overige wijzigingen zijn al eerder door de Tweede en Eerste Kamer aangenomen en dus definitief.

Anticipeer op btw-herziening diensten vanaf 2026

By nieuws

Voor investeringen in roerende en onroerende goederen geldt nu al een btw-herzieningsregeling. Vanaf 2026 gaat ook een btw-herzieningsregeling gelden voor diensten van minimaal € 30.000 aan onroerende zaken.

Herzieningsregeling roerende en onroerende goederen

Overheid

Voor de btw-herzieningsregeling in investeringsgoederen wordt het gebruik van roerende investeringsgoederen gedurende vier jaar en het gebruik van onroerende investeringsgoederen gedurende negen jaar ná het jaar van ingebruikname gevolgd.

Als het investeringsgoed gedurende die periode in meer of mindere mate wordt gebruikt voor btw-belaste en/of btw-vrijgestelde prestaties, kan dit gevolgen hebben voor de bij investering in aftrek gebrachte btw. Die wordt dan mogelijk herzien. Wijzigt het gebruik van btw-belast naar btw-vrijgesteld, dan kan dit betekenen dat btw terugbetaald moet worden. Andersom kan wellicht btw worden teruggevraagd als het gebruik wijzigt van btw-vrijgesteld naar btw-belast.

Herzieningsregeling diensten van minimaal € 30.000

Voor diensten aan onroerende zaken gaat vanaf 2026 ook een btw-herzieningsregeling gelden. Investeringsdiensten aan onroerende zaken vanaf € 30.000 (excl. btw) worden vanaf 2026 gevolgd in het jaar van ingebruikname, plus de vier daaropvolgende jaren. Wijzigt in die periode het gebruik voor btw-belaste en/of btw-vrijgestelde prestaties, dan wordt de btw-aftrek op de investeringsdienst herzien.

Om welke diensten gaat het?

De btw-herzieningsregeling geldt alleen voor diensten die de onroerende zaak meerjarig dienen (investeringsdiensten). Denk hierbij aan het vernieuwen, vergroten, herstellen of vervangen en onderhouden van onroerende zaken, maar ook aan met een verbouwing samenhangende sloopwerkzaamheden.

Ook materialen, installaties, machines en werktuigen die opgaan in dienst en na installatie of montage hun zelfstandigheid verliezen, worden gezien als onderdeel van de investeringsdienst.

Minimaal € 30.000 exclusief btw

Alleen investeringsdiensten van minimaal € 30.000 (excl. btw) worden geraakt door de btw-herzieningsregeling voor diensten. De grens van € 30.000 geldt per dienst. Als bijvoorbeeld een schilder voor € 25.000 (excl. btw) de buitenkozijnen en deuren van een pand schildert en een elektricien voor € 10.000 (excl. btw) werkzaamheden aan de binnenkant van het pand verricht, is de btw-herzieningsregeling niet van toepassing. Beide diensten blijven immers onder de € 30.000.

Let op! De verwachting is dat diensten gesplitst zullen worden, maar tijdens de parlementaire behandeling van de btw-herzieningsregeling is al opgemerkt dat een dienst die kunstmatig wordt opgeknipt in meerdere diensten als één dienst zal worden aangemerkt.

Kunt u nu nog iets doen?

De btw-herzieningsregeling gaat gelden voor investeringsdiensten die vanaf 1 januari 2026 in gebruik worden genomen. Neemt u deze investeringsdiensten dus nog vóór deze datum in gebruik, dan worden ze niet geraakt door de regeling.

Let op! Als ingebruikname mogelijk is vóór 1 januari 2026, lijkt dat verstandig als de nieuwe regeling ertoe leidt dat u afgetrokken btw deels moet terugbetalen. Als het gebruik van uw onroerend goed wijzigt van btw-vrijgesteld naar (deels) btw-belast, kan de regeling echter ook positief uitwerken. In dat geval heeft u namelijk recht op meer btw-aftrek. Als het uitstellen van de ingebruikname tot 2026 mogelijk is, lijkt dat in die situatie verstandig.

Verplichte AOV voor zelfstandigen weer een stap dichterbij

By nieuws

Het wetsvoorstel Basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (Baz) is naar de Raad van State gestuurd. Daarmee is het voorstel voor deze verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) voor zelfstandigen weer een stap dichterbij.

Aanleiding Baz

Typen

Aanleiding van het wetsvoorstel is dat ongeveer 75% van de zelfstandigen op dit moment niet verzekerd is tegen arbeidsongeschiktheid. Dit is over het algemeen omdat ze de kosten te hoog vinden, maar een deel van de zelfstandigen kan zich door leeftijd of ziekte ook niet verzekeren. Het kabinet wil dat zelfstandigen meer zekerheid krijgen over hun inkomen en hoopt daar met het wetsvoorstel Baz voor te zorgen.

Baz

In het wetsvoorstel Baz wordt elke zelfstandige verplicht zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid tot de AOW-leeftijd. Dat kan door deelname aan de Baz, maar ze kunnen ook, onder voorwaarden, voor een private verzekering kiezen.

Ten opzichte van een eerder voorstel zijn er aanpassingen gedaan in het wetsvoorstel dat naar de Raad van State is gestuurd.

Lagere premie

Zo is de premie verlaagd van 6,5 naar 5,4% van de winst van de zelfstandige, met een maximum van naar verwachting € 171 bruto per maand.

Let op! Zelfstandigen die ook in loondienst werken zijn al verzekerd voor arbeidsongeschiktheid. Hebben zij vanuit de WIA al recht op een uitkering op het niveau van het minimumloon, dan hoeven zij straks geen Baz-premie te betalen.

Langere wachttijd

Ook de wachttijd voordat een zelfstandige een AOV-uitkering krijgt, is verlengd naar twee jaar. Dit is vergelijkbaar met de wachttijd van een zieke werknemer voor een WIA-uitkering.

Vervolg

Het wachten is nu op het advies van de Raad van State. Daarna moet het wetsvoorstel nog aan de Tweede Kamer worden aangeboden en moeten zowel de Tweede als de Eerste Kamer nog instemmen. Het is daarom nog niet zeker of, en zo ja vanaf wanneer er een verplichte AOV voor zelfstandigen komt.