Skip to main content
Category

nieuws

Geen bijtelling bij incidenteel thuis stallen fiets van de zaak

By nieuws

Voor de fiets die een werkgever ook voor privégebruik ter beschikking stelt aan een werknemer geldt een bijtelling van 7%. Wordt die fiets alleen voor woon-werkverkeer gebruikt en niet of incidenteel bij het woonadres van de werknemer gestald, dan hoeft straks geen bijtelling meer toegepast te worden.

Fiets van de zaak

Fiets

Stelt u een fiets aan een werknemer ter beschikking die de werknemer voor privé mag gebruiken, dan moet u een bijtelling toepassen. Mag een werknemer de fiets ook voor woon-werkverkeer gebruiken, dan wordt deze fiets geacht in ieder geval ook voor privégebruik ter beschikking te staan. Per kalenderjaar geldt bij privégebruik een bijtelling van 7% van de consumentenadviesprijs van de fiets.

Over deze bijtelling moet u loonbelasting/premies volksverzekeringen inhouden, premies werknemersverzekeringen betalen en werkgeversheffing Zvw betalen of de bijdrage Zvw inhouden.

Tip! U kunt er ook voor kiezen om de bijtelling aan te wijzen in de vrije ruimte, mits aan de gebruikelijkheidstoets wordt voldaan. Als uiteindelijk blijkt dat u de vrije ruimte in een jaar overschrijdt, dan betaalt u als werkgever 80% eindheffing over de overschrijding. Houd hier rekening mee bij de keuze om de bijtelling wel of niet aan te wijzen in de vrije ruimte.

Geen bijtelling meer bij weinig thuis stallen

De regels voor de bijtelling leiden in sommige gevallen tot ongewenste uitkomsten. Denk bijvoorbeeld  aandeel- en hubfietsen die door een werkgever ter beschikking worden gesteld voor een deel van het woon-werkverkeer. Om die reden komt er een regeling voor fietsen die niet of slechts incidenteel (niet meer dan 10% van de tijd) bij het woon- of verblijfadres van de werknemer worden gestald. Voor deze fietsen hoeft geen bijtelling meer te worden toegepast. Dit geldt overigens niet alleen voor deel- en hubfietsen, maar voor alle fietsen die niet meer dan 10% van de tijd bij het woon- of verblijfadres worden gestald.

Let op! Heeft de werknemer niet de beschikkingsmacht over de fiets in de periode dat deze bij zijn woon- of verblijfadres is, dan is in ieder geval geen sprake van stallen van de fiets. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als een deelfiets in de app is ingeleverd.

Al vanaf 2020

De regel gaat in per 1 januari 2026, maar heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2020. Heeft u ten onrechte bijtelling toegepast vanaf die datum, dan kunt u vanaf 1 januari 2026 de afgedragen belasting terugvragen. U moet dan wel aannemelijk kunnen maken dat de fiets voor niet meer dan 10% van de tijd thuis gestald is. Bovendien moet de fiets ook alleen voor (een deel van) het woon-werkverkeer zijn en niet privé zijn gebruikt.

Ook voor ondernemers

De nieuwe regels gelden niet alleen voor werknemers, maar ook voor ondernemers die een fiets van de zaak gebruiken.

Belastingplan 2026

Het voorgaande is nog niet definitief. Het is opgenomen in het Belastingplan 2026, welke nog door de nieuwe Tweede Kamer (na de verkiezingen) moet worden aangenomen. Daarna moet de Eerste Kamer ook nog instemmen.

Is de contributie van een vereniging aftrekbaar als gift?

By nieuws

In sommige gevallen kan de aan een vereniging betaalde contributie aftrekbaar zijn in de inkomstenbelasting als gift. Wanneer is dat het geval?

ANBI

Geld

De eerste voorwaarde wanneer er mogelijk sprake is van een aftrekbare gift, is dat de vereniging een algemeen nut beogende instelling (ANBI) is.

Tip! Wilt u weten of een vereniging een ANBI is, dan kunt u dat opzoeken op de website van de Belastingdienst in het programma ANBI opzoeken.

Geen directe tegenprestatie

Is de vereniging een ANBI, dan is van belang of tegenover de contributie een directe tegenprestatie door de vereniging staat. Staat tegenover de contributie geen directe tegenprestatie, dan telt deze als aftrekbare gift.

Symbolische tegenprestatie

Krijgt u voor de betaalde contributie wel een directe tegenprestatie van de vereniging, dan is de contributie over het algemeen niet (geheel) aftrekbaar.

Dit is anders als de directe tegenprestatie van bijkomstige aard is, er is dan sprake van een symbolische prestatie. De aan de vereniging betaalde contributie geldt dan wel als aftrekbare gift.

Let op!Van een symbolische tegenprestatie is bijvoorbeeld sprake bij een periodiek door de vereniging uitgegeven tijdschrift of het recht om bepaalde natuurterreinen tegen een lager tarief te bezoeken. De Belastingdienst geeft aan dat bij bijvoorbeeld kortingen op verzekeringen, het verstrekken van een gratis product of gratis toegang tot evenementen echter geen sprake meer is van een symbolische tegenprestatie.

Splitsing

Is er een niet-symbolische tegenprestatie, maar is de waarde hiervan lager dan de contributie? Dan mag de contributie gesplitst worden. Het deel van de contributie boven de waarde van de tegenprestatie geldt dan als aftrekbare gift.

Let op!Is het niet mogelijk om een splitsing aan te brengen in de contributie, dan is de contributie in het geheel niet aftrekbaar als gift.

Drempel

Houd er rekening mee dat voor periodieke giften een drempel geldt. Alleen boven deze drempel van 1% van uw drempelinkomen (met een minimum van € 60), zijn de giften aftrekbaar. Daarnaast geldt er ook een maximale aftrek van 10% van uw drempelinkomen.

Uiterlijk 30 september WBSO voor het jaar 2025 aanvragen

By nieuws

Wilt u dit jaar nog gebruikmaken van de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO), vraag deze dan uiterlijk 30 september 2025 aan. U kunt voor het jaar 2025 maximaal vier voorstellen indienen. Voorstellen voor projecten in het kader van de WBSO moet u altijd vooraf indienen.

WBSO

Lamp

De WBSO is een fiscale faciliteit voor werkgevers met innovatieve activiteiten. Zij kunnen via de WBSO een tegemoetkoming krijgen in de loonkosten van het personeel dat speur- en ontwikkelingswerkzaamheden verricht. Daarnaast is er via de WBSO een tegemoetkoming voor de hiermee verband houdende overige kosten.

Voorwaarden

De WBSO kent tal van voorwaarden. Zo moet u onder meer zelf nieuwe programmatuur ontwikkelen, een (tastbaar) product of productieproces, of u doet technisch-wetenschappelijk onderzoek, het project moet plaatsvinden binnen de EU en u pakt uw project planmatig aan. 

Hoeveel WBSO?

U ontvangt deze aanvraagronde 36% subsidie over de eerste € 380.000 aan innovatieve kosten. Over het meerdere krijgt u 16%. Starters krijgen over de eerste € 380.000 aan innovatieve kosten 50% subsidie. U bent starter als u de afgelopen vijf jaar minstens één jaar niet inhoudingsplichtig was. Verder kunt u maximaal drie jaar als starter worden aangemerkt.

Aanvragen WBSO

U kunt de WBSO aanvragen bij RVO.nl met behulp van eHerkenning op minimaal eH3 niveau. Wordt uw aanvraag goedgekeurd, dan ontvangt u een S&O-verklaring. U dient onder meer een projectplan mee te sturen. Hiervoor zijn op RVO.nl standaardformulieren beschikbaar.

Let op!Wilt u vanaf 1 januari 2026 de WBSO weer aanvragen, dan moet u uiterlijk 20 december 2025 opnieuw een aanvraag indienen.

S&O-verklaring

Met een S&O-verklaring kunt u de subsidie verrekenen met de door u af te dragen loonheffingen. Op de S&O-verklaring staat voor welk jaar de verrekening, de zogenaamde S&O-afdrachtvermindering, geldt. Het maakt niet uit in welke maand van het jaar u de uren en kosten precies maakte.

S&O-aftrek

Ondernemers in de inkomstenbelasting die zelf in 2025 minstens 500 uur innovatieve activiteiten verrichten, kunnen een extra aftrek krijgen op de winst, de S&O-aftrek. Die bedraagt in 2025 € 15.738. Starters kunnen een extra aftrek krijgen van € 7.875. U bent starter als u de afgelopen vijf jaar minstens één jaar geen ondernemer was. Verder kunt u maximaal drie jaar als starter worden aangemerkt. Ook nu dient men zich uiterlijk 30 september 2025 te hebben aangemeld bij RVO.nl.

Aftrek van vrije ruimte en vrijstellingen WKR mogelijk in inkomstenbelasting

By nieuws

Je woont in Nederland en werkt voor een werkgever die niet in Nederland inhoudingsplichtig is voor de loonbelasting. Mag je dan in de vrije ruimte en gerichte vrijstellingen van de werkkostenregeling in aftrek brengen op je inkomstenbelasting? Ja, dit kan onder voorwaarden, aldus de Hoge Raad.

Vrije ruimte en gerichte vrijstellingen werkkostenregeling

Geld

Een werkgever kan een werknemer, onder voorwaarden, onbelaste vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen geven door deze ten laste te brengen van de vrije ruimte van de werkkostenregeling (WKR).

Let op!De vrije ruimte bedraagt in 2025 2% over de eerste € 400.000 van de totale loonsom van de werkgever en 1,18% over het bedrag daarboven.

Voor sommige vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen gelden ook gerichte vrijstellingen. Als iets gericht is vrijgesteld, is het onder voorwaarden onbelast en hoeft dit niet ten laste van de vrije ruimte te komen. Denk hierbij aan de gerichte vrijstelling van € 0,23 per zakelijke kilometer.

Vrije ruimte in de inkomstenbelasting

In de inkomstenbelasting is een met de loonbelasting vergelijkbare wettelijke bepaling opgenomen. Doel van deze bepaling is om inwoners van Nederland met een buitenlandse werkgever die niet in Nederland inhoudingsplichtig is voor de loonbelasting hetzelfde te behandelen als inwoners van Nederland met een Nederlandse werkgever.

De Hoge Raad oordeelde in 2022 al dat door deze wettelijke bepaling werknemers met een niet-inhoudingsplichtige werkgever de vrije ruimte in aftrek kunnen brengen op hun inkomen in de inkomstenbelasting. Deze werknemers kunnen in 2025 in principe zonder nadere voorwaarden 2% van hun aan Nederland toe te rekenen brutoloon aftrekken in de inkomstenbelasting. Dit geldt tot een brutoloon van maximaal € 400.000, daarboven is het 1,18%.

Let op!Dit kan niet als de buitenlandse werkgever in Nederland inhoudingsplichtig is voor de loonbelasting. Dan gelden namelijk gewoon de regels die ook voor Nederlandse werkgevers gelden.

Gerichte vrijstelling in de inkomstenbelasting

De Hoge Raad had nog niet geoordeeld over de vraag of een inwoner van Nederland met een buitenlandse werkgever die niet inhoudingsplichtig is voor de loonbelasting, ook de zakelijke kosten waarvoor een gerichte vrijstelling geldt in aftrek mag brengen in de aangifte inkomstenbelasting. De Belastingdienst vond dat dit niet kon, ondanks het oordeel van de Hoge Raad in 2022 over de vrije ruimte.

De Hoge Raad heeft nu (5 september 2025) echter geoordeeld dat dit wel kan: het is voor het toepassen van de gerichte vrijstelling volgens de Hoge Raad, net als bij de vrije ruimte, niet nodig dat de werkgever de vergoedingen of verstrekkingen heeft aangewezen als eindheffingsbestanddeel.

Wel onderbouwing nodig

Aftrek van zakelijke kosten waarvoor een gerichte vrijstelling geldt, kan overigens niet zonder meer. Er moet namelijk wel aannemelijk zijn dat de zakelijke kosten gemaakt zijn. Verder moet getoetst worden of de zakelijke kosten binnen de voorwaarden en grensbedragen van de gerichte vrijstellingen blijven.

Onderzoek bij vaste kostenvergoeding

De Hoge Raad merkt nog op dat als sprake is van een vaste kostenvergoeding hier een onderzoek naar de werkelijke gemaakte kosten aan ten grondslag moet liggen. In tegenstelling tot vaste kostenvergoeding die door een in Nederland inhoudingsplichtige werkgever worden gegeven, hoeft dit onderzoek niet al verricht te zijn voordat de werknemer de vergoeding ontvangt. Bovendien kan het onderzoek naar de werkelijke kosten door de werknemer worden gedaan zonder dat de werkgever daarbij betrokken is, aldus de Hoge Raad.

Let op!Bent u inwoner van Nederland, maar werkt u voor een niet-inhoudingsplichtige buitenlandse werkgever? Dan kunt u dus onder voorwaarden in uw aangifte inkomstenbelasting ook een beroep doen op gerichte vrijstellingen. Neem voor overleg over deze voorwaarden contact op met onze adviseurs.

Top 10 Tax Plans for 2026

By nieuws

What tax proposals for entrepreneurs came out of the Dutch Government on Prince’s Day 2025? We have listed ten important plans for you.

Please note!This article outlines government proposals that will be debated by the Lower and Upper House over the forthcoming period. Unless indicated otherwise, the proposed measures will enter into force with effect from 1 January 2026.

1. Employers will pay a 12% levy on company fossil fuel passenger cars

Hofvijver

From January 1 2027 as an employer, you will owe a pseudo-final levy of 12% if you provide a passenger car with CO2 emissions to an employee for private use and/or commuting. The aim of this scheme is to accelerate the transition to electric passenger cars, in line with the climate targets for 2030. Fully electric passenger cars and passenger cars used exclusively for business purposes are excluded from the regulation.

Please note!Commuting is explicitly classified as private use. This is therefore different from the calculation of the additional tax liability for private use of a company car!

From January 1 2027 you will therefore have to calculate a pseudo final levy on a monthly basis. You can pay this levy monthly, but you can also wait until the second payroll tax period in 2028 to pay it. The levy may not be passed on to the employee. A personal contribution from the employee for private use does not affect the amount of the levy.

Please note!Until 17 September 17 2030 no pseudo-final levy is due on passenger cars made available to employees before 1 January 2027. After this date, the levy will apply to all fossil fuel passenger cars used for private purposes.

2. Adjustments to box 3: higher return, lower exempt capital

From 1 January 2026 the government will implement a number of adjustments to the current box 3 scheme as a prelude to the new system based on actual returns. The intended implementation date of the new system is 1 January 2028. Below are the most important points as of 1 January 2026:

  • The fixed return for other assets will increase from 6% to 7.78%. The 1.78% increase is intended to cover the expected budgetary loss from the later introduction of the new system (2028 instead of 2026).
  • At the same time, also to cover the budgetary loss, the tax-free allowance will decrease from € 57,684 to € 51,396 per person, as a result of which more taxpayers will pay box 3 tax.
  • The rules for rebutting the presumption of actual return will be tightened. Among other things, this is intended to combat tax avoidance through bonds with accrued interest. Purchases made after 25 August 2025, will be subject to stricter conditions.
  • The vacancy value ratio will be limited: renting to affiliated parties at a non-market rent will no longer be covered by this scheme. This prevents tax advantages through artificially low rents. Affiliated parties are parties that are so closely related that they agree on a rent that would not normally apply in the market. 

3. Various changes to rates

For taxpayers younger than the state pension age, the rate in the first income tax bracket will decrease slightly, from 35.82% (2025) to 35.70% (2026). The second bracket will increase slightly, from 37.48% (2025) to 37.56% (2026). The third bracket will remain unchanged (49.50%). For taxpayers older than the state pension age, there will be a reduction in the first bracket from 17.92% (2025) to 17.80% (2026). The second bracket will increase slightly, from 37.48% (2025) to 37.56% (2026), and the third bracket will also remain unchanged (49.50%).

In addition, the bracket lengths in box 1 of the income tax will change with limited indexation. The highest rate of 49.50% will apply to incomes above €79,137.

To make working more attractive, the maximum employed person’s tax credit will be increased from € 5,599 (2025) to € 5,712 (2026).

The maximum general tax credit will increase slightly, from € 3,068 to € 3,115 (for taxpayers older than the state pension age from €1,536 to € 1,554), and the maximum income-related combination credit will increase from € 2,986 to € 3,032. The elderly tax credit and the single parent tax credit will also increase slightly.

For entrepreneurs, the self-employed deduction will decrease from € 2,470 to € 1,200; this is in line with the policy of phasing out tax benefits for the self-employed. For entrepreneurs, this means that the tax incentive for self-employment will further decrease. The SME profit exemption will remain unchanged at 12.70%.

4. The reporting obligation for personal mobility will be relaxed

The reporting obligation for work-related personal mobility (WPM) now only applies to companies with 250 or more employees. Previously, this obligation applied to companies with 100 or more employees, but on Prince´s Day it was announced that the threshold for the obligation would be raised to 250 employees.

5. Clarification of bicycle scheme

Since 1 January 1 2020 an additional tax liability of 7% (minus any personal contribution by the employee) applies to a company bicycle that an employee also uses privately. This additional tax liability is mandatory as soon as the bicycle is used for commuting. The government proposes to amend this scheme with retroactive effect to 1 January 2020. If the bicycle is not parked at the employee’s home or place of residence, or if it is parked there for no more than 10% of the time, the additional tax liability is zero. This means that no wage or income tax is due. In this way, the scheme prevents unintended taxation in the case of, for example, hub bicycles or campus bicycles. This scheme also applies to entrepreneurs subject to income tax.

Please note!If the bicycle is parked more than 10% at the employee’s home or place of residence, the regular additional tax liability of 7% applies.

6. Transfer tax: introduction of 8% rate in 2026

From 1 January 2026 four rates will apply to transfer tax (already adopted in 2024). The standard rate of 2% applies to homes that the buyer uses as their primary residence. First-time buyers under the age of 35 can, under certain conditions, apply a 0% exemption when purchasing a home with a market value of up to € 555,000 (2026). For homes that are not used as a primary residence, a new rate of 8% will apply from 2026. This includes investment properties, vacation homes, homes for children, or rented homes.

Please note!The rate for non-residential properties will remain at 10.4%. This applies to commercial real estate, business premises, and undeveloped land, for example.

7. VAT on culture, media, and sports will remain at 9%

The government has decided to maintain the reduced VAT rate of 9% on culture, media, and sports. The increase to 21% as of 1 January 2026, which was adopted at the end of 2024, will therefore be scrapped. Maintaining the low rate will cost € 1.3 billion on a structural basis. The government will cover this by limiting the inflation adjustment on income and payroll tax.

Please note!However, the general rate of 21% will apply to accommodation providers (such as hotels and B&Bs) from January 1, 2026. This adopted VAT increase will therefore not be reversed.

8. Early retirement scheme to be continued on a structural basis from 2026

The temporary RVU threshold exemption will be continued on a structural basis from 2026. This will allow employees – under certain conditions – to stop working up to three years before reaching the state pension age and receive a benefit. If that benefit remains within the threshold amount, the employer will not pay a pseudo-final levy of 52%.

In addition to the continuation of the scheme, the threshold amount will also increase by € 300 gross per month and this amount will be indexed annually in line with the minimum wage. In 2025, the RVU threshold exemption will be € 2,273 per month.

The pseudo-final levy paid on amounts above the RVU threshold exemption will also increase. Above this threshold, a pseudo-final levy of 52% currently applies, but this will rise to 57.7% in 2026, to 64% in 2027, and to 65% from 2028 onwards.

9. Tax benefit for green investments reduced

Green investments currently yield a tax benefit through an exemption in box 3. In addition, a tax credit of 0.1% applies to the exempt amount. The scheme applies to investments in recognized green funds that finance sustainable and innovative projects.

This benefit has already been gradually phased out since January 1, 2025. In 2025, the exemption will be € 26,312 (€52,624 for tax partners). In 2026, the exemption will still exist, but in 2027 it will only amount to €200 (€400 for partners). The scheme will therefore effectively be abolished.

The tax credit will formally remain in place in 2027, but the effect will be marginal due to the 0.1% percentage. The tax benefit was actually supposed to be abolished on January 1, 2027, but due to implementation problems at the Tax and Customs Administration, the final abolition has been postponed to 1 January 1 2028.

10. Clarification of inheritance and gift tax

Four measures relating to inheritance and gift tax were presented on Prince`s Day 2025. The government’s aim is to clarify tax practice and prevent unfair situations. The proposed measures are:

  • From 1 January 1 2026 gifts made within 180 days of death will only be taxed through inheritance tax and no longer first through gift tax. Currently, both a gift tax and inheritance tax return must be filed.
  • From 1 January 2026 biological children without legal recognition will be treated in the same way as legally recognized (biological) children for inheritance and gift tax purposes. This will allow them to benefit from the child rate and the child exemption. A close personal relationship is implicitly demonstrated by the fact that the biological parent makes a gift to the child or leaves something to them. The condition is that biological parenthood can be proven by means of a DNA test.
  • Incidentally, by invoking the hardship clause, it will also be possible to request the application of the child rate and the child exemption before 2026.
  • In the case of prenuptial agreements with unequal shares (e.g., 90/10), everything above 50% is subject to inheritance or gift tax. Prenuptial agreements concluded before 4 p.m. on 16 September 16 2025, are excluded from this measure, provided that they are not amended at a later date.
  • The filing deadline for inheritance tax is extended from 8 to 20 months after death. Tax interest will only start to accrue from the 21st month. This gives you more time to file a correct and complete return and reduces the risk of requests for deferral and objection procedures.

Top 10 Belastingplannen 2026

By nieuws

Welke fiscale voorstellen voor ondernemers kwamen op Prinsjesdag 2025 uit het koffertje van minister Heinen van Financiën? Wij zetten tien belangrijke wijzigingen voor u op een rij.

Let op!Een aantal wijzigingen die hieronder worden vermeld, moeten nog door de Tweede en Eerste Kamer worden goedgekeurd.

1. Werkgevers gaan 12% heffing betalen op fossiele personenauto van de zaak

Prinsjesdag

Vanaf 1 januari 2027 bent u als werkgever een pseudo-eindheffing van 12% verschuldigd wanneer u een personenauto met CO2-uitstoot ter beschikking stelt aan een werknemer voor privégebruik en/of woon-werkverkeer. Het doel van deze regeling is om de overstap naar elektrische personenauto’s te versnellen, in lijn met de klimaatdoelen voor 2030. Volledig elektrische personenauto’s en personenauto’s die uitsluitend zakelijk worden gebruikt, vallen buiten de regeling.

Let op!Woon-werkverkeer wordt expliciet als privégebruik aangemerkt. Dit is dus anders dan bij de berekening van de bijtelling voor privégebruik van de auto van de zaak!

Vanaf 1 januari 2027 moet u dus maandelijks een pseudo-eindheffing berekenen. Deze heffing mag u maandelijks voldoen, maar u mag ook wachten met de afdracht tot het tweede loonaangiftetijdvak in 2028. De heffing mag niet worden doorberekend aan de werknemer. Een eigen bijdrage van de werknemer voor privégebruik heeft geen invloed op de hoogte van de heffing.

Let op!Tot 17 september 2030 is geen pseudo-eindheffing verschuldigd over personenauto’s die voor 1 januari 2027 aan werknemers ter beschikking zijn gesteld. Na deze datum geldt de heffing voor alle fossiele personenauto’s met privégebruik.

2. Aanpassingen box 3: hoger rendement, lager vrijgesteld vermogen

Het kabinet voert met ingang van 2026 een aantal aanpassingen door in de huidige box 3-regeling als opmaat naar het nieuwe stelsel op basis van werkelijk rendement. De beoogde invoerdatum van het nieuwe stelsel is 1 januari 2028. Hieronder de belangrijkste punten per 1 januari 2026:

  • Het forfaitair rendement voor overige bezittingen stijgt van 6 naar 7,78%. De stijging van 1,78% is bedoeld als dekking van de verwachte budgettaire derving van de latere invoering van het nieuwe stelsel (2028 in plaats van 2026). 
  • Tegelijkertijd daalt, ook om de budgettaire derving te dekken, het heffingsvrije vermogen van € 57.684 naar € 51.396 per persoon, waardoor meer belastingplichtigen box 3-heffing gaan betalen.
  • De regels voor het tegenbewijs van daadwerkelijk rendement worden aangescherpt. Dit moet onder andere belastingontwijking via obligaties met aangegroeide rente tegengaan. Aankopen na 25 augustus 2025 vallen onder strengere voorwaarden.
  • De leegwaarderatio wordt beperkt: verhuur aan gelieerde partijen tegen een niet-marktconforme huur valt voortaan buiten deze regeling. Dit voorkomt belastingvoordeel door kunstmatig lage huur. Gelieerde partijen zijn partijen die zo nauw verbonden zijn dat zij onderling een huurprijs afspreken die normaal niet in de markt zou gelden. 

3. Diverse wijzigingen in tarieven

Voor belastingplichtigen jonger dan de AOW-leeftijd daalt het tarief in de eerste schijf van de inkomstenbelasting licht, van 35,82% (2025) naar 35,70% (2026). De tweede schijf stijgt juist licht, van 37,48% (2025) naar 37,56% (2026). De derde schijf blijft ongewijzigd (49,50%). Voor belastingplichtigen ouder dan de AOW-leeftijd geldt een verlaging in de eerste schijf van 17,92% (2025) naar 17,80% (2026). De tweede schijf stijgt licht, van 37,48% (2025) naar 37,56% (2026) en de derde schijf blijft ook hier gelijk (49,50%).

Daarnaast wijzigen de schijflengtes in box 1 van de inkomstenbelasting met een beperkte indexatie. Vanaf een inkomen van € 79.137 is het hoogste tarief van 49,50% van toepassing. 

Om werken aantrekkelijker te maken, wordt de maximale arbeidskorting verhoogd van € 5.599 (2025) naar € 5.712 in (2026). 

De maximale algemene heffingskorting stijgt licht, van € 3.068 naar € 3.115 (voor belastingplichtigen ouder dan de AOW-leeftijd van € 1.536 naar € 1.554) en de maximale inkomensafhankelijke combinatiekorting stijgt van € 2.986 naar € 3.032. Ook de ouderenkorting en de alleenstaandeouderkorting stijgen licht.

Voor ondernemers daalt de zelfstandigenaftrek van € 2.470 naar € 1.200; dit sluit aan bij het beleid om fiscale voordelen voor zelfstandigen af te bouwen. Voor ondernemers betekent dit dat de fiscale stimulans voor zelfstandig ondernemerschap verder afneemt. De mkb-winstvrijstelling blijft gelijk op 12,70%.

4. De rapportage verplichting personenmobiliteit wordt versoepeld

De rapportageverplichting werkgebonden personenmobiliteit (WPM) geldt alleen nog voor ondernemingen met 250 werknemers of meer. Voorheen gold deze verplichting vanaf 100 werknemers, maar op Prinsjesdag is bekendgemaakt dat de grens voor de verplichting verhoogd wordt naar 250 werknemers.

5. Verduidelijking fietsregeling

Sinds 1 januari 2020 geldt een bijtelling van 7% (minus de eventuele eigen bijdrage van de werknemer) voor een fiets van de zaak die een werknemer ook privé gebruikt. Deze bijtelling is verplicht zodra de fiets voor woon-werkverkeer wordt gebruikt. Het kabinet stelt voor om deze regeling met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 aan te passen. Wordt de fiets niet of maximaal 10% bij het woon- of verblijfadres van de werknemer gestald, dan is de bijtelling nihil. Dit betekent dat er geen loon- of inkomstenbelasting verschuldigd is. Zo voorkomt de regeling onbedoelde belastingheffing bij bijvoorbeeld hubfietsen of campusfietsen. Deze regeling geldt overigens ook voor IB-ondernemers. 

Let op!Wordt de fiets meer dan 10% bij het woon- of verblijfadres gestald, dan geldt de reguliere bijtelling van 7%. 

6. Overdrachtsbelasting: introductie 8%-tarief in 2026

In 2026 gaan vier tarieven gelden voor de overdrachtsbelasting (al aangenomen in 2024). Het standaardtarief van 2% geldt voor woningen die de koper zelf als hoofdverblijf gebruikt. Starters onder de 35 jaar kunnen onder voorwaarden een vrijstelling van 0% toepassen bij de aankoop van een woning met een marktwaarde tot € 555.000 (2026). Voor woningen die niet als hoofdverblijf dienen, geldt vanaf 2026 een nieuw tarief van 8%. Denk daarbij aan beleggingsobjecten, vakantiewoningen, woningen voor kinderen of verhuurde woningen.

Let op!Het tarief voor niet-woningen blijft 10,4%. Dit geldt voor bijvoorbeeld commercieel vastgoed, bedrijfspanden en onbebouwde grond.

7. Btw op cultuur, media en sport blijft 9%

Het kabinet heeft besloten het verlaagde btw-tarief van 9% op cultuur, media en sport te behouden. De eind 2024 aangenomen verhoging naar 21% per 1 januari 2026 wordt dus geschrapt. Het behoud van het lage tarief kost structureel € 1,3 miljard. Dat dekt het kabinet door de inflatiecorrectie op de inkomsten- en loonbelasting te beperken.

Let op!Voor logiesverstrekkers (zoals hotels en B&B’s) geldt vanaf 1 januari 2026 echter wel het algemene tarief van 21%. Deze aangenomen btw-verhoging wordt dus niet teruggedraaid.

8. Regeling vervroegd uittreden vanaf 2026 structureel

De tijdelijke RVU-drempelvrijstelling wordt vanaf 2026 structureel voortgezet. Werknemers kunnen hierdoor – onder voorwaarden – tot drie jaar vóór de AOW-leeftijd stoppen met werken en een uitkering ontvangen. Blijft die uitkering binnen het drempelbedrag, dan betaalt de werkgever geen pseudo-eindheffing van 52%. 

Naast de voortzetting van de regeling stijgt ook het drempelbedrag met € 300 bruto per maand en indexeert dit bedrag jaarlijks mee met het minimumloon. In 2025 is de RVU-drempelvrijstelling € 2.273 per maand. 

De pseudo-eindheffing die betaald wordt voor bedragen boven de RVU-drempelvrijstelling stijgt ook. Boven deze drempel geldt nu nog een pseudo-eindheffing van 52%, maar deze stijgt naar 57,7% in 2026, naar 64% in 2027 en naar 65% vanaf 2028. 

9. Fiscaal voordeel groene beleggingen versoberd

Groen beleggen levert nu fiscaal voordeel op via een vrijstelling in box 3. Daarnaast geldt een heffingskorting van 0,1% over het vrijgestelde bedrag. De regeling geldt voor beleggingen in erkende groenfondsen die duurzame en innovatieve projecten financieren. 

Vanaf 1 januari 2025 werd dit voordeel al geleidelijk afgebouwd. In 2025 bedraagt de vrijstelling nog € 26.312 (€ 52.624 voor fiscale partners). In 2026 blijft de vrijstelling nog bestaan, maar in 2027 bedraagt deze nog slechts € 200 (€ 400 voor partners). De regeling is daarmee feitelijk afgeschaft. 

De heffingskorting blijft in 2027 formeel bestaan, maar door het percentage van 0,1% is het effect marginaal. Eigenlijk zou het fiscale voordeel per 1 januari 2027 worden afgeschaft, maar vanwege uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst schuift de definitieve afschaffing door naar 1 januari 2028. 

10. Verduidelijking erf- en schenkbelasting

Er zijn vier maatregelen gepresenteerd op Prinsjesdag 2025 die betrekking hebben op de erf- en schenkbelasting. Hiermee wil het kabinet de belastingpraktijk verduidelijken en oneerlijke situaties voorkomen. De voorgestelde maatregelen zijn:

  • Schenkingen binnen 180 dagen voor een overlijden worden vanaf 1 januari 2026 enkel via de erfbelasting belast en niet meer eerst in de schenkbelasting. Nu moet nog zowel een aangifte schenk- als erfbelasting worden gedaan. 
  • Biologische kinderen zonder juridische erkenning worden vanaf 2026 gelijkgesteld met juridisch erkende (biologische) kinderen voor de erf- en schenkbelasting. Hierdoor kunnen zij gebruikmaken van het kindertarief en de kindvrijstelling. Een nauwe persoonlijke betrekking blijkt impliciet uit het feit dat de biologische ouder het kind een schenking doet dan wel iets nalaat. Voorwaarde is wel dat het biologische ouderschap aangetoond kan worden via een DNA-test.
    Overigens kan door een beroep op de hardheidsclausule ook vóór 2026 al verzocht worden om toepassing van het kindertarief en de kindvrijstelling.
  • Bij huwelijkse voorwaarden met ongelijke breukdelen (bijv. 90/10) wordt alles boven 50% getroffen met erf- of schenkbelasting. Daarbij worden huwelijkse voorwaarden die gesloten zijn voor 16 september 2025 16.00 uur buiten deze maatregel gelaten, op voorwaarde dat deze later niet worden aangepast.
  • De aangiftetermijn voor erfbelasting wordt verlengd van 8 naar 20 maanden na overlijden. Belastingrente gaat pas lopen vanaf de 21e maand. Dit geeft u meer tijd voor een correcte en volledige aangifte en vermindert het risico op uitstelverzoeken en bezwaarprocedures.

Pas op bij liquidatie bv met een stamrecht

By nieuws

Wie in het verleden een ontslagvergoeding belastingvrij onderbracht in een bv, moet zich realiseren dat liquidatie van die bv kan leiden tot afkoop van dit stamrecht en dus belastingheffing. Dit ondervond ook een dga die zijn bv liquideerde.

Stamrechtvrijstelling

Strategie

Tot en met 2013 was het mogelijk om, onder voorwaarden, een ontslagvergoeding belastingvrij onder te brengen in een bv. Kort samengevat: de ontslagvergoeding werd in de bv ondergebracht in een zogenaamd stamrecht, een recht op periodieke uitkeringen voor de ontslagen werknemer. Die uitkeringen mochten niet later ingaan dan in het jaar waarin de ontslagen werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

Als voldaan werd aan alle voorwaarden kon de ontslagvergoeding met toepassing van de stamrechtvrijstelling belastingvrij ondergebracht worden in de bv.

Let op!Uiteindelijk blijft de ontslagvergoeding over het algemeen niet helemaal belastingvrij. De uitkeringen die uiteindelijk uit het stamrecht door de bv gedaan worden, zijn namelijk wel belast.

Afschaffing en overgangsrecht

Met ingang van 1 januari 2014 werd de stamrechtvrijstelling afgeschaft. Voor al bestaande stamrechten bleef deze echter wel van toepassing. Over de uitkeringen uit het stamrecht is dan ook gewoon nog belasting verschuldigd, ondanks de afschaffing van de vrijstelling. De afschaffing van de stamrechtvrijstelling betekent verder ook niet dat de bv waarin het stamrecht is ondergebracht zonder fiscale consequenties kan worden geliquideerd.

Afkoop stamrecht door liquidatie bv

Dit ondervond ook iemand die in 2009 een ontslagvergoeding met toepassing van de stamrechtvrijstelling onderbracht in een bv. Hij liquideerde deze bv in 2020.
De Belastingdienst stelde dat de dga zijn stamrecht had afgekocht nu er na de liquidatie van de bv geen vermogen meer aanwezig was om de uitkeringen uit het stamrecht te betalen. De Belastingdienst legde vervolgens een navorderingsaanslag op voor de afkoop van dit stamrecht.

Voor de hoogte van de afkoopsom sloot de Belastingdienst aan bij het in de bv aanwezige vermogen op het moment van liquidatie van de bv (in casu € 164.073). De dga was het hier niet mee eens en legde dit voor aan een rechtbank. Die stelde de Belastingdienst in het gelijk.

Let op!Ook in 2025 zullen er nog legio bv’s zijn met een stamrecht, ontstaan uit een ontslagvergoeding. Heeft u zo’n bv, houd dan rekening met de fiscale claim die nog rust op het in de bv aanwezige stamrecht. Heeft u daar vragen over, neem dan contact op met onze adviseurs.

Lening van € 349.999 aan dga is winstuitdeling

By nieuws

Een dga die bovenop een al grote schuld bij zijn bv’s nog meer geld leende van een van die bv’s, werd gecorrigeerd door de Belastingdienst. De Belastingdienst merkte deze lening, volgens een rechtbank, terecht aan als winstuitdeling aan de dga en zijn echtgenote. Wat speelde hier?

Grote schulden aan bv’s

Euro

De dga en zijn echtgenote hadden een eigen woning met een WOZ-waarde in 2016 van € 674.000. Medio juli 2017 bedroeg de marktwaarde van de woning volgens een door een makelaar opgestelde waardeverklaring € 1.675.000 en eind 2021 volgens een taxatierapport € 1.850.000. 

Eind 2015 bedroeg de hoogte van de schulden die de dga en zijn echtgenote hadden bij twee bv’s van de dga ruim € 4 miljoen. De eigen woning diende als zekerheid voor een deel van deze schulden (met voor bepaalde schulden positieve en negatieve hypotheekverklaringen en voor een schuld een eerste hypotheekrecht).

Nieuwe lening

De dga ging per 1 januari 2016 bij één bv nog een lening aan van € 349.999. Ook voor deze lening gaven de dga en zijn echtgenote een positieve en negatieve hypotheekverklaring af.

Geen lening, maar een uitkering in box 2

De Belastingdienst accepteerde de laatste lening niet en merkte deze aan als winstuitdeling. Bij de dga en zijn echtgenote werd in totaal een uitkering van € 349.999 belast in box 2.

Oordeel rechtbank

Een rechtbank oordeelde dat dit terecht was. De rechtbank volgde bij dit oordeel eerdere aanwijzingen van de Hoge Raad. Kort omschreven: als op het moment van verstrekken van de lening al vaststaat of zo goed als zeker is dat de dga de lening niet kan of zal aflossen, kan de lening onder voorwaarden worden aangemerkt als een winstuitdeling. De voorwaarden zijn dat het verstrekken van de lening gebeurd is met de bedoeling om de dga te bevoordelen in zijn hoedanigheid van dga én dat zowel de bv als de dga zich hiervan bewust zijn.

Bewijslast

De bewijslast hiervan lag bij de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst aan deze bewijslast had voldaan. De rechtbank vond namelijk dat zo goed als zeker vaststond dat de dga de lening niet kon of zou kunnen aflossen. Dit gezien het inkomen van de dga en zijn echtgenote (€ 104.745 in 2016) en de overige al bestaande leningen met de daarbij horende rente- en aflossingsverplichtingen.

Verder oordeelde de rechtbank dat het aannemelijk was dat het de bewuste bedoeling van beide partijen was om de dga in zijn hoedanigheid van dga te bevoordelen. Het was volgens de rechtbank niet aannemelijk dat de bv de lening ook verstrekt had als de dga alleen werknemer was geweest en niet ook aandeelhouder.

Let op!Het feit dat de lening wellicht in de toekomst kon worden afgelost met dividenduitkeringen uit één van de bv’s, maakte volgens de rechtbank niet uit. Met eventuele toekomstige dividenduitkeringen mocht voor het bepalen van de terugbetalingscapaciteit geen rekening worden gehouden.

Wet excessief lenen

Deze casus speelde in 2016, dus voor de introductie van de Wet excessief lenen in 2023. Onder deze wet wordt – kort samengevat –  een winstuitdeling aan de dga in aanmerking genomen voor leningen van de bv boven de € 500.000. Ten onrechte wordt weleens gedacht dat leningen tot € 500.000 vanaf 2023 niet meer kunnen worden aangemerkt als een winstuitdeling. Dit is niet het geval. De casus uit 2016 is daarom ook in 2025 nog steeds actueel.

Aantal laadpunten elektrische voertuigen neemt snel toe

By nieuws

Het aantal publieke laadpunten voor elektrische voertuigen neemt in Nederland toe met 1.600 per maand. De dekkingsgraad bedraagt daardoor 83%, een stijging van 7% in relatie tot vorig jaar. Verder zal het inzicht in de prijs van opladen worden verbeterd, evenals de mogelijkheden voor het opladen van elektrisch vrachtverkeer.

Uitbreiden met beleid

Auto

Bovenstaande cijfers zijn bekendgemaakt door minister Aartsen. Hij gaf aan dat binnen de EU Nederland het grootste aantal publieke laadpunten heeft. Hij gaf ook aan dat bij de uitbreiding van het aantal laadpunten doorslaggevend is waar deze het meest nodig zijn.

Inzicht in kosten

Prijspalen bij snellaadstations zullen worden geüniformeerd, zo gaf de minister tevens aan. Op die manier kan men eenvoudig vooraf zien wat het opladen gaat kosten en hoe deze prijs tot stand is gekomen.

Subsidie voor opladen elektrisch vrachtverkeer

Verder investeert het ministerie € 67,5 miljoen in snellaadstations op verzorgingsplaatsen langs snelwegen, zodat in de toekomst snelladen voor vrachtwagens langs de snelweg overal mogelijk wordt. Daarnaast is er € 96 miljoen subsidie (SPRILA en SPULA) beschikbaar gesteld voor de aanleg van laadinfrastructuur in de logistiek en de bouw, zodat deze sectoren sneller de overstap naar elektrisch vervoer zullen maken.

Investeringsaftrek voor vergunning?

By nieuws

Vergunningen zijn wettelijk uitdrukkelijk uitgesloten voor de investeringsaftrekken. Toch zijn er situaties mogelijk waarbij u voor een vergunning toch voor de investeringsaftrekken in aanmerking komt.

Zelfstandig bedrijfsmiddel?

Typen

De Belastingdienst is van mening dat uitsluiting van investeringsaftrekken zoals de milieu-investeringsaftrek (MIA) alleen geldt als het gaat om een aanvraag voor een zelfstandig bedrijfsmiddel. Dit betekent dat wanneer een vergunning opgaat in een bedrijfsmiddel waarvoor investeringsaftrek gekregen kan worden en de vergunning dus geen zelfstandig bedrijfsmiddel is, de investeringsaftrek ook geldt ten aanzien van de vergunning.

Omgevingsvergunning gebouw

De Belastingdienst geeft als voorbeeld een duurzaam gebouw waarvoor de MIA verkregen kan worden. Als voor het gebouw een omgevingsvergunning nodig is, kan over de hiermee gepaard gaande kosten ook de MIA worden verkregen.

Feiten en omstandigheden

De Belastingdienst wijst erop dat de feiten en omstandigheden beslissend zijn voor de vraag of een vergunning opgaat in een bedrijfsmiddel waarvoor een of meer investeringsaftrekken verkregen kunnen worden. De weging hiervan is voorbehouden aan de inspecteur, maar bij verschil van mening kan de vraag altijd worden voorgelegd aan de rechter.

Tip! Als u bezig bent met een vergunningsaanvraag voor een bedrijfsmiddel, overleg dan eventueel met een van onze adviseurs of een investeringsaftrek mogelijk is.