Skip to main content
Category

nieuws

Bij zieke uitzendkrachten loon doorbetalen

By nieuws

Uitzendbureaus die gebonden zijn aan een uitzendcao moeten vanaf 1 juli 2023 het loon van een zieke uitzendkracht doorbetalen tot de einddatum van het contract. Tot 1 juli moet het uitzendbureau het loon van een zieke uitzendkracht ook doorbetalen, tenzij de inlener expliciet schriftelijk een beroep doet op het overeengekomen uitzendbeding.

Uitzendbeding

Medisch

Tot een arrest van de Hoge Raad van 17 maart jl. was in de beide uitzendcao’s (de ABU cao en de NBBU cao) bepaald dat indien een uitzendbeding was overeengekomen in de uitzendovereenkomst deze overeenkomst ten einde kwam op het moment dat de uitzendkracht ziek werd. De uitzendkracht had dan recht op een Ziektewet-uitkering van het UWV. Er werd uitgegaan van de fictie dat de inlener bij ziekte een beroep had gedaan op het uitzendbeding ongeacht of dit feitelijk zo was ja of nee.

Actieve handeling inlener vereist

De Hoge Raad heeft op 17 maart 2023 echter bepaald dat deze fictie niet rechtsgeldig is, maar dat de inlener om de uitzendovereenkomst te beëindigen expliciet een beroep moet doen op het overeengekomen uitzendbeding. Heeft de inlener dat niet gedaan, dan komt de uitzendovereenkomst bij ziekte niet automatisch ten einde maar moet het uitzendbureau het loon van de uitzendkracht doorbetalen. Het UWV kan van het uitzendbureau verlangen dat deze een schriftelijke verklaring laat zien waaruit blijkt dat de inlener een beroep heeft gedaan op het uitzendbeding.

Wijziging situatie per 1 juli 2023

Als gevolg van een wijziging van de beide uitzendcao’s geldt vanaf 1 juli aanstaande dat voor uitzendbureaus die zijn gebonden aan een uitzendcao inleners niet langer de mogelijkheid hebben een beroep te doen op het uitzendbeding bij ziekte. Dit betekent dat deze uitzendbureaus gehouden zijn om het loon van de zieke uitzendkrachten door te betalen tot de einddatum van het contract. Hiermee gaan de uitzendcao’s nog een stap verder dan uit het arrest van de Hoge Raad naar voren is gekomen.

Let op! De zieke uitzendkracht heeft, zolang de uitzendovereenkomst voortduurt, recht op 90% van zijn loon gedurende de eerste 52 weken en op 80% gedurende de 53ste t/m de 104e week.

Einde FOR bij gebroken boekjaar?

By nieuws

U kunt sinds dit jaar niet meer doteren aan uw oudedagsreserve, ofwel de FOR. Maar hoe zit dat als u werkt met een gebroken boekjaar?

Fiscale oudedagsreserve (FOR)

Rekenmachine

Via de FOR kon u tot dit jaar bedragen van de winst reserveren ten behoeve van uw oude dag. De FOR is inmiddels afgeschaft, maar er is een uitzondering gemaakt voor ondernemers met een gebroken boekjaar dat eindigt in 2023.

Vijf situaties

Er worden door de Belastingdienst vijf verschillende situaties geschetst.

In situatie 1 loopt het boekjaar van 1 april 2022 tot en met 31 maart 2023 en is doteren mogelijk over het hele gebroken boekjaar. 

In situatie 2 zijn er twee ondernemingen en heeft de ene onderneming een boekjaar van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 en de andere van 1 april 2022 tot en met 31 maart 2023. Doteren is dan alleen mogelijk voor de laatste onderneming.

Lang boekjaar

In situatie 3 loopt het boekjaar van 1 mei 2022 tot en met 31 oktober 2023. Doteren is dan mogelijk over het hele, lange boekjaar. 

Ook in situatie 4 is er een lang boekjaar dat loopt van 1 mei 2021 tot en met 31 januari 2023. Het boekjaar wordt dan gesplitst in een boekjaar van 1 mei 2021 tot en met 30 april 2022 en het tweede boekjaar van 1 mei 2022 tot en met 31 januari 2023. Er kan voor beide gebroken boekjaren gedoteerd worden. 

In situatie 5 loopt het boekjaar van 1 mei 2022 tot en met 31 januari 2024. Er wordt ook dan gesplitst in een eerste boekjaar van 1 mei 2022 tot en met 30 april 2023 en een tweede van 1 mei 2023 tot en met 31 januari 2024. Doteren kan nu alleen voor het gebroken boekjaar dat eindigt in 2023.

Toelichting

De Belastingdienst geeft aan dat bovenstaande uitkomsten gebaseerd zijn op de wettelijke bepaling dat voor gebroken boekjaren geldt dat in het laatste boekjaar dat is aangevangen vóór 1 januari 2023 toevoeging aan de FOR nog mogelijk is. Ook de splitsing van een boekjaar vloeit voort uit de wet, als er namelijk twee gedeelten ontstaan die in verschillende kalenderjaren eindigen.

Gevolgen voor giften bij intrekking anbi-status

By nieuws

Ontving u een gift van een instelling met een anbi-status? Dan blijft de vrijstelling die hiervoor geldt in principe in stand als de anbi-status van deze instelling met terugwerkende kracht wordt ingetrokken. Deed u een gift aan de instelling, dan blijft de aftrek in principe ook in stand.

Schenkingsvrijstelling

Cadeau

Voor een gift van een instelling met een anbi-status geldt een vrijstelling. Voorwaarde is dat de gift geheel of nagenoeg geheel (= 90%) ten gunste van het algemeen belang is gedaan. Deze vrijstelling is in het leven geroepen om onder meer te voorkomen dat mensen die in nood verkeren, belasting moeten betalen over gekregen hulpgoederen.

Intrekking anbi-status

Als een instelling niet meer aan de voorwaarden voldoet, kan de Belastingdienst de anbi-status intrekken. Dit kan ook met terugwerkende kracht. Deze terugwerkende kracht heeft onder meer tot gevolg dat ten onrechte niet bij de instelling geheven schenk- en erfbelasting bij de instelling zal worden teruggevorderd.

Gevolgen intrekking voor begiftigde

De intrekking van de anbi-status met terugwerkende kracht kan ook tot gevolg hebben dat de ontvanger van een gift alsnog schenkbelasting zou moeten betalen. Als de instelling op het moment van de gift echter in het anbi-register was geregistreerd, blijft de schenkingsvrijstelling toch in stand. De ontvanger van de gift mag dan vertrouwen op die registratie.

Let op! Als de ontvanger van de gift te kwader trouw is, kan geen beroep op dit vertrouwen worden gedaan en vervalt de vrijstelling.

Giftenaftrek

Deed u een gift aan een instelling met een anbi-status en wordt die anbi-status met terugwerkende kracht ingetrokken? Dan wordt de giftenaftrek in uw aangifte alleen teruggevorderd als u te kwader trouw was.

Waardeverandering effecten van invloed op erfbelasting?

By nieuws

Als u een effectenportefeuille erft, kan de waarde bij overlijden uiteindelijk afwijken van het bedrag dat u voor de effectenportefeuille krijgt. Zelfs als u de portefeuille zo snel mogelijk na het overlijden van de hand doet. Maar heeft dit ook effect op de te betalen erfbelasting?

Waarde op verkrijgingsmoment

Euro

Wettelijk is bepaald dat de waarde van een erfenis wordt bepaald op het moment van verkrijging, ofwel het moment van overlijden van de erflater. Daaraan doet niet af dat een effectenportefeuille op dat moment nog niet meteen te gelde kan worden gemaakt. Hiervoor is namelijk een verklaring van erfrecht nodig.

Let op! De afgifte van een dergelijke verklaring kan enkele weken duren.

Waardedaling twee ton

Dat bovenstaande behoorlijk nadelig kan uitpakken, bleek onlangs voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant. In deze zaak hadden twee neven een effectenportefeuille geërfd met een waarde op de datum van overlijden van 25 februari 2020 van circa €1.472.000. De neven gaven zodra het mogelijk was de bank opdracht de portefeuille te liquideren. Dit leverde op 23 juni van dat jaar een bedrag op van circa €1.255.000, ruim twee ton minder dus.

Waardemutatie zonder effect

De tussentijdse waardemutatie had echter geen effect op de af te dragen erfbelasting, die ruim €313.000 per persoon bedroeg. De rechtbank concludeerde dat de aanslagen correct volgens de wettelijke bepaling waren vastgesteld, ondanks het feit dat er dan belasting betaald moest worden over een waarde die niet was gerealiseerd. Volgens de erfgenamen was er door geen rekening te houden met de waardemutatie echter sprake van een individuele en buitensporige last.

Last niet sterker

Volgens de rechtbank was hiervan echter geen sprake. De belastingdruk was weliswaar 44,22%, maar door de neven was niet aannemelijk gemaakt dat deze last zich in hun geval sterker liet voelen dan in het algemeen. Daarbij was ook van belang dat een waardedaling van een effectenportefeuille na de overlijdensdatum niet uitzonderlijk is. De rechtbank voegde hieraan toe dat de gerealiseerde lagere opbrengst ook een gevolg was van de keuze de portefeuille zo snel mogelijk na verkrijging te liquideren. De aanslagen erfbelasting bleven dan ook in stand.

Wet toekomst pensioenen definitief!

By nieuws

De Wet toekomst pensioenen is op 30 mei definitief geworden. De Eerste Kamer stemde in grote meerderheid voor.

Ingangsdatum

Euro

De wet gaat per 1 juli 2023 in, maar er geldt wel een overgangsregime voor bestaande pensioenregelingen tot 2028 (dat was in het wetsvoorstel eerst nog 2027).

Wat zijn de belangrijkste wijzigingen?

De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het huidige pensioenstelsel zijn:

  1. Alle pensioenregelingen worden premieovereenkomsten, met een flatratepremie (= eenzelfde premie voor iedere werknemer, ongeacht de leeftijd) van maximaal 30%. Uiterlijk derhalve per 2028, eerder mag. 
  2. Bestaande beschikbare premieregelingen met een stijgende staffel mogen in stand blijven voor alle werknemer die per 1 januari 2028 al in dienst zijn. Nieuwe werknemers krijgen vanaf die datum wel een flatratepremie.
  3. Er moet adequaat gecompenseerd worden voor werknemers die er mogelijk op achteruitgaan. Dit is globaal de groep 45-68 jaar. Wat precies adequaat is, is niet vastgelegd en zal derhalve uitonderhandeld moeten worden per werkgever. De compensatie mag in extra pensioen (de flatrate wordt daartoe 33% tot 2037) of via extra salaris. In geval van extra pensioen geldt dat ook voor nieuwe werknemers gedurende de compensatieperiode.
  4. Pensioenfondsen mogen kiezen tussen de solidaire premieovereenkomst of de flexibele premieovereenkomst (doorbeleggen). De eerste voorziet onder andere in beschermingsrendement voor gepensioneerden en mag een buffer kennen van 15% van het pensioenvermogen om mogelijke verlagingen van ingegane pensioenen op te vangen.
  5. Opgebouwde (middel- of eindloon)pensioenen bij een verzekeraar mogen gewoon in stand blijven. Lopende middelloonregelingen mogen nog tot 2028 omgezet worden in een stijgende beschikbare premiestaffel (die dan weer voortgezet mag worden voor zittende werknemers).
  6. Het partnerpensioen wordt gestandaardiseerd en mag maximaal 50% van het salaris bedragen en wordt per definitie op risico-basis verzekerd.
  7. De mogelijkheid om 10% op de pensioeningangsdatum in één keer uit te laten keren (dit was al wet), gaat waarschijnlijk per 2024 in. Deze uitkering wordt dan belast in het jaar volgend op de AOW-ingang als de uitkering in het eerste jaar waarin AOW wordt ontvangen, wordt genoten. Op die manier hoeft daarover geen AOW-premie betaald te worden.
  8. De lijfrente-aftrek gaat ook naar 30% (nu 13,3%) en de tijdelijke oudedagslijfrente blijft bestaan.
  9. Het pensioen mag nog maar vanaf 10 jaar voor AOW-datum ingaan. Er hoeft dan geen verklaring meer te worden overgelegd dat uit het arbeidsproces wordt gestapt. Nu is de ingangsdatum nog helemaal vrij, maar er moet bij meer dan 5 jaar voor AOW-datum wel een verklaring overgelegd worden dat gestopt wordt met werken.
  10. Tot slot mogen sociale partners verder praten over een regeling voor zware beroepen. Het huidige boetevrije Recht op Vervroegde Uittreding (vanaf 3 jaar voor AOW-datum) loopt per 2025 af.

Transitie

Uiteraard moet de hele pensioentransitie goed vastgelegd worden door middel van een transitieplan (waarin alle keuzes en gevolgen worden uitgelegd), een communicatieplan en een compensatieplan. Daarmee moeten zowel interne als externe toezichthouders instemmen. Het individuele bezwaarrecht van artikel 85 Pensioenwet is tijdelijk buiten werking gesteld. Nu kan een individuele werknemer bezwaar maken bij een collectieve waardeoverdracht. Om te bewerkstelligen dat iedereen overgaat naar het nieuwe systeem is besloten dat hiertegen geen bezwaar mogelijk is.

Let op! Als blijkt dat de transitie niet per 2028 lukt, kan de termijn verlengd worden met een jaar voor individuele pensioenfondsen. De Nederlandsche Bank als toezichthouder geef hiervoor dan toestemming. Mocht blijken dat het voor heel veel uitvoerders geldt, dan kan er uiteraard een generaal pardon komen vanuit de wetgever.

Verplichte rekenrente pensioen en lijfrente eigen bv blijft 4%

By nieuws

De Hoge Raad heeft in een drietal arresten geoordeeld dat de wettelijke rekenrente van 4% juist is voor waardering van pensioen- en lijfrenteverplichtingen in de eigen bv.

Eigendom

Golf

Een van de argumenten in deze arresten tegen de 4% rekenrente was dat daardoor het eigendom van de belanghebbende wordt aangetast. Immers, er wordt uitgegaan van een verondersteld rendement van 4%, terwijl de marktrente aanzienlijk lager is. Daardoor moet er wel al belasting worden betaald, onder andere als gevolg van de vrijval ten gunste van de winst, terwijl het maar de vraag is of een rendement van 4% wel gehaald gaat worden.

Onredelijke wet

De Procureur Generaal van de Hoge Raad, een soort adviseur van de Hoge Raad, had al geconcludeerd: “Kortom: art. 3.29 Wet IB 2001 is onredelijk eenzijdige wetgeving, maar geen schending van grondrechten, en het staat de fiscale wetgever vrij om onredelijke wetten te maken en slecht koopmansgebruik voor te schrijven.” Ook stelde hij dat “het pensioen in eigen beheer toch was afgeschaft, dus zo groot was het probleem ook nog weer niet.”

Dit staat echter in schril contrast met het Kerstarrest van 2021 van de Hoge Raad inzake de – te hoge, forfaitaire rendementsgrondslag in box 3 voor alle belastingplichtigen. Ook daarbij werd immers uitgegaan van een vast rendement van 4%. Dat is door de Hoge Raad in dat arrest getorpedeerd.

Bezit of verwachting

De Hoge Raad beoordeelde in deze zaken de eigendomsvraag aan de hand van de vraag of het  ingeroepen recht een eigendom (existing possession) is of een gerechtvaardigde verwachting (legitimate expectation). En als er sprake is van inbreuk, of dat is voorzien bij wet (lawful) en een gerechtvaardigd doel in het algemeen belang nastreeft (legitimate aim). Verder moet er een redelijk evenwicht (fair balance) zijn tussen het met de inbreuk nagestreefde doel en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu.

Geen inbreuk op eigendomsrecht

De Hoge Raad oordeelde dat in deze discussie niet is voldaan aan het vereiste van het bestaan van een eigendom of een gerechtvaardigde verwachting in de zin van artikel 1 EP. De correctie en gedeeltelijke, belaste vrijval van de pensioenverplichting maken daarom geen inbreuk op het eigendomsrecht van die bepaling. Het cassatieberoep van de belanghebbenden is dus ongegrond verklaard.

Voorwaarden giftenaftrek voor vrijwilligers

By nieuws

Een vrijwilliger kan in de aangifte inkomstenbelasting giften in aftrek brengen vanwege het vrijwilligerswerk. Hiervoor moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan.

Vrijwilligersvergoeding

Rolstoel

U moet allereerst door een regeling van de instelling recht hebben op een vrijwilligersvergoeding en daar vrijwillig van afzien. Een echtpaar dat bij Hof Den Haag aanspraak wilde maken op giftenaftrek voldeed niet aan die voorwaarde. Hof Den Haag was van oordeel dat het echtpaar geen aanspraak kon maken op een vergoeding. Het echtpaar kon daar dan ook niet vrijwillig van afzien. De Hoge Raad liet het oordeel van Hof Den Haag in stand.

Let op! De instelling waar u het vrijwilligerswerk verricht, moet dus een regeling hebben waardoor u recht heeft op een vrijwilligersvergoeding. Daarnaast moet de instelling echter ook bereid én financieel in staat zijn om de vergoeding daadwerkelijk te betalen. Is dat niet het geval, dan kunt u de vergoeding niet als gift in aftrek brengen.

Verklaring

De instelling waarvoor u het vrijwilligerswerk verricht, moet verder een anbi zijn. Daarnaast moet de instelling u een vrijwilligersverklaring geven.

Tip! Op de website van de Belastingdienst vindt u zo’n vrijwilligersverklaring. Met deze verklaring verklaart de instelling onder meer dat u vrijwilligerswerk heeft verricht, daarvoor recht heeft op een vergoeding en dat u afziet van die vergoeding.

Kosten

Als u kosten maakt voor uw vrijwilligerswerk, dan kunt u die kosten als gift in aftrek brengen als u deze kosten niet vergoed kan krijgen of vrijwillig van zo’n vergoeding afziet. Het moet dan wel gaan om kosten die volgens maatschappelijke opvattingen vergoed behoren te worden (denk aan reiskosten, portokosten, kosten papier et cetera).

Let op! Als u ook afziet van de vrijwilligersvergoeding en deze als gift opvoert, komen de kosten alleen voor aftrek in aanmerking als deze hoger zijn dan de vrijwilligersvergoeding.

Belasting op benzine, diesel en lpg omhoog vanaf 1 juli

By nieuws

De prijzen van brandstoffen zullen per 1 juli 2023 waarschijnlijk stijgen. De oorzaak is het feit dat de accijnzen op benzine, diesel en lpg weer worden verhoogd. Deze accijnzen waren sinds 1 april vorig jaar verlaagd als compensatie voor de sterk gestegen marktprijzen van brandstof op de vrije markt. Dit was onder meer een gevolg van de oorlog in Oekraïne.

Stijging

Auto

De stijging van de accijnzen verschilt per brandstofsoort. Voor benzine is de stijging van de accijns het grootst met ongeveer 14 cent per liter. Voor diesel bedraagt de stijging zo’n 10 cent per liter en voor lpg 6 cent per liter.

Verdere stijging per 1 januari 2024

Op 1 januari 2024 worden de accijnzen geïndexeerd. De indexatie voor 2023 was uitgesteld om de brandstofprijzen binnen de perken te houden.

Voorraden

Voorraadhouders van brandstoffen, zoals pompstations, hoeven het verschil in accijns over de voorraden niet bij te betalen. Hiervoor is een uitzondering op de wet van toepassing  verklaard.

Wanneer zijn inkomsten uit tijdelijke verhuur eigen woning belast?

By nieuws

Als u uw eigen woning of een deel ervan tijdelijk verhuurt, bijvoorbeeld via AirBnb, zijn de voordelen hiervan voor 70% belast in box 1. De rechtbank Noord-Holland heeft in een uitspraak duidelijk gemaakt welke voorwaarden hiervoor gelden en wanneer de woning u als hoofdverblijf ter beschikking staat.

Verhuur aanbouw

Woning

In de betreffende zaak had de eigenaar van een eigen woning deze uitgebreid met een aanbouw. Deze aanbouw werd tijdelijk verhuurd via Airbnb, hetgeen ruim € 2.600 aan huur had opgeleverd. De vraag was of deze inkomsten minus de kosten belast waren in box 1.

Is aanbouw deel van woning?

De rechtbank diende als eerste te oordelen over de vraag of de aanbouw als deel van de eigen woning kon worden gezien. Volgens de rechtbank was dit het geval, nu de aanbouw aan de woning was gebouwd en ook kadastraal daartoe behoorde. Dat de aanbouw een eigen ingang had en over eigen nutsvoorzieningen beschikte, deed niet ter zake.

Heeft het als hoofdverblijf ter beschikking gestaan?

De verhuurder was ook van mening dat het gastenverblijf hem niet ter beschikking stond, maar ook hierin ging de rechtbank niet mee. De eigenaar kon namelijk zelf beslissen of hij de aanbouw al dan niet verhuurde en kon, in de periodes dat de aanbouw niet verhuurd werd, zelf over de aanbouw beschikken. Dat de verhuurder de aanbouw zelf niet gebruikte, was niet van belang.

Tijdelijke terbeschikkingstelling?

De rechtbank oordeelde ten slotte dat er ook sprake was van tijdelijke terbeschikkingstelling. Daarvoor is namelijk bepalend dat de aanbouw na de verhuur weer ter beschikking van de eigenaar komt. Aangezien dit het geval was omdat de aanbouw alles bij elkaar slechts twee maanden was verhuurd, bleef de aanslag overeind en werd de inspecteur in het gelijk gesteld.

Verhuur opslagboxen niet per definitie btw-vrij

By nieuws

De verhuur van opslagboxen in een onroerende zaak is btw-vrijgesteld als deze verhuur kan worden aangemerkt als verhuur van een onroerende zaak. Dat verhuur van opslagboxen niet per definitie onder deze btw-vrijstelling valt, ontdekte een verhuurder van zogenaamde ‘boxx on wheels’.

Verhuur onroerende zaak

Sleutels

Voor verhuur van onroerende zaken geldt een btw-vrijstelling. Dit kan prettig zijn bij verhuur aan particulieren, maar de btw-vrijstelling betekent ook dat de verhuurder geen recht heeft op aftrek van de btw die betrekking heeft op de verhuur.

Let op! Dit kan betekenen dat de verhuurder wel met btw wil verhuren. Onder voorwaarden is het voor huurder en verhuurder mogelijk om te kiezen voor btw-belaste verhuur. Een van die voorwaarden is dat de huurder het gehuurde voor ten minste 90% (in sommige gevallen 70%) gebruikt voor met btw belaste prestaties. Bij verhuur aan particulieren is deze keuze dus niet mogelijk.

Verhuur opslagboxen btw-vrijgesteld

Vraag is of de verhuur van opslagboxen onder de btw-vrijstelling van de verhuur van onroerende zaken kan vallen. De Hoge Raad besliste in 2018 dat in de volgende casus de btw-vrijstelling in ieder geval wel van toepassing was:

In een afgebakend deel van een onroerende zaak zijn zeecontainers geplaatst op de begane grond en houten boxen op de eerste verdieping. De zeecontainers vormen de draagvloer voor de houten boxen en vormen dus een integrerend deel van de onroerende zaak. De zeecontainers en houten boxen worden verhuurd voor opslag. De verhuurder verricht ook nog andere diensten (onder meer permanente bewaking van het pand en het ter beschikking stellen van het gratis gebruik van transportwagentjes, een bestelbus of een aanhangwagen). Deze diensten zijn echter, naar het oordeel van Hof ’s-Hertogenbosch, van ondergeschikt belang bij de verhuur van de containers en boxen. Het hof oordeelt dan ook terecht dat sprake is van verhuur van (een deel van) een onroerende zaak, aldus de Hoge Raad. De verhuur is btw-vrijgesteld.

Verhuur boxx on wheels btw-belast

De verhuur van opslagboxen is echter niet per definitie btw vrijgesteld. In de volgende casus was hiervan naar het oordeel van Rechtbank Noord-Holland én Hof Amsterdam in ieder geval geen sprake:

In een opslagloods worden verplaatsbare houten kisten geplaatst. Een huurder bewaart de sleutel van de gehuurde box, maar heeft geen toegang tot de opslagloods waarin ook boxen van andere huurders staan. Na een afspraak kan de huurder op andere een plek waar de verhuurde de box plaatst, voor een korte periode in de box. Daarna plaatst de verhuurder de box weer terug in de opslagloods. Indien gewenst kan de huurder gebruikmaken van diverse aanvullende diensten die belast worden tegen 21% btw. De rechtbank en het hof oordelen dat de boxen niet een integrerend deel vormen van de opslagloods en daar niet blijvend zijn geplaatst. De huurder heeft weliswaar exclusief recht van toegang tot de box, maar niet tot het deel van de opslagloods waar de box normaal staat. Daarmee wordt geen onroerende zaak ter beschikking gesteld. Ook de bijkomende diensten die de verhuurder verleent, zijn niet bijkomstig, maar hebben een toegevoegde waarde van betekenis. De rechtbank en het hof oordelen dan ook dat geen sprake is van verhuur van (een deel van) een onroerende zaak. De verhuur is dus niet btw-vrijgesteld.

Let op! Of de verhuur van opslagboxen btw-vrijgesteld is of btw-belast, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Overleg met onze adviseurs wat dit betekent voor uw situatie.