Skip to main content
Category

nieuws

Controle lage Awf-premie door Belastingdienst

By nieuws

De Belastingdienst heeft brieven verzonden over het mogelijk moeten herzien van de lage Awf-premie naar de hoge Awf-premie. Heeft u zo’n brief ontvangen, controleer dan of u de lage Awf-premie moet herzien.

Awf-premie

Belastingdienst

De gedifferentieerde premie voor het Algemeen Werkeloosheidsfonds (Awf) bestaat uit een hoge en lage Awf-premie. U mag als werkgever een lage Awf-premie toepassen als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Voldoet u daar niet aan, dan betaalt u een hoge Awf-premie. De voorwaarden hebben betrekking op de arbeidsovereenkomsten van uw werknemers en zijn bedoeld om vergaande flexibele contracten tegen te gaan en vaste contracten te beschermen.

Let op! Tussen de hoge en de lage Awf-premie zit een verschil van 5%. Zo bedraagt de lage Awf-premie in 2025 2,74% en de hoge Awf-premie 7,74%.

Lage Awf-premie herzien naar hoge Awf-premie

U moet de lage Awf-premie herzien naar de hoge Awf-premie als de dienstbetrekking van een werknemer al binnen 2 maanden na de start van de dienstbetrekking eindigt.

U moet ook herzien naar de hoge Awf-premie als een werknemer in een kalenderjaar meer dan 30% meer uren verloond krijgt dan in zijn arbeidsovereenkomst afgesproken, bijvoorbeeld door overwerk. Dit geldt tot en met 2024 echter niet als de contracturen van de werknemer 35 of meer uren per week zijn. Vanaf 2025 geldt dit niet als de contracturen van de werknemer meer dan 30 uren per week zijn.

Brief Belastingdienst

De Belastingdienst heeft met dagtekening 5 juni 2025 aan een aantal werkgevers een brief gestuurd waarin staat dat de Belastingdienst denkt dat de lage Awf-premie voor één of meer werknemers moet worden herzien naar de hoge Awf-premie.

Let op! Er zijn twee soorten brieven. Een voor de situatie waarin binnen 2 maanden na start van de dienstbetrekking deze al weer beëindigd is en een voor de situatie waarin in een kalenderjaar meer dan 30% meer uren verloond zijn.

Actie?

Heeft u zo’n brief ontvangen en de lage Awf-premie al herzien voor de werknemer(s), dan hoeft u niets te doen.

Als u vaststelt dat u de lage Awf-premie wel moet herzien, dan moet u de aangiftetijdvakken corrigeren waarin u de lage Awf-premie moet herzien.

Tip! In de brief is een stappenplan opgenomen waarmee u kunt beoordelen of u de lage Awf-premie moet herzien. Daarnaast is uitgelegd hoe u de aangiftetijdvakken kunt corrigeren.

Bent u van mening dat u de lage Awf-premie niet hoeft te herzien, stuur dan binnen 3 weken na 5 juni 2025 een mail met uitleg waarom u de lage Awf-premie niet hoeft te herzien. Stuur de e-mail naar . U kunt er ook voor kiezen om een brief te sturen naar Belastingdienst, Postbus 8738, 4820 BA Breda.

Vragen?

Heeft u een brief over de herziening van de lage Awf-premie van de Belastingdienst ontvangen, neem dan voor meer informatie en advies contact op met een van onze adviseurs.

Brief Belastingdienst voortzettingseis bij schenking onderneming

By nieuws

Kreeg u een onderneming geschonken in 2021? En maakte u daarbij gebruik van vrijstelling van de bedrijfsopvolgingsregeling? Dan ontving u in de week van 11 juni 2025 een brief van de Belastingdienst.

Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR)

Handen schudden

De BOR kan – grofweg omschreven – van toepassing zijn bij het schenken van het vermogen van een persoonlijke onderneming (denk aan eenmanszaak of aandeel in een firma) en bij het schenken van aandelen in een bv die een onderneming drijft. De vrijstelling bedraagt in 2025 100% van de goingconcernwaarde tot een bedrag van € 1.500.000 en 75% daarboven.

Voorzettingsvereiste

De vrijstelling is een voorwaardelijke vrijstelling. Een van de voorwaarden voor deze vrijstelling is dat de onderneming door ontvanger van de schenking een aantal jaren wordt voortgezet. Bij schenkingen vóór 1 januari 2025 bedraagt deze voortzettingstermijn minimaal vijf jaar, bij schenkingen vanaf 1 januari 2025 bedraagt deze termijn minimaal drie jaar.

Als de ontvanger van de schenking de onderneming niet minimaal zolang voortzet, vervalt de vrijstelling en moet alsnog schenkbelasting betaald worden over de verkregen onderneming.

Brief Belastingdienst

In een brief die de Belastingdienst in de week van 11 juni 2025 stuurt, wijst de Belastingdienst op dit voortzettingsvereiste voor schenkingen die gedaan zijn in het jaar 2021. Ontvangt u zo’n brief en heeft u niet voldaan aan het voortzettingsvereiste of twijfelt u daaraan? Neem dan contact op met één van onze adviseurs. Zij kunnen dan samen met u beoordelen of u nog voldoet aan de voorwaarden, zo nodig na overleg met de Belastingdienst.

Let op! U voldoet bijvoorbeeld niet meer (geheel) aan het voorzettingsvereiste als u binnen de voortzettingstermijn de onderneming (deels) verkoopt, uw aandelen (deels verkoopt), uw onderneming of de bv failliet wordt verklaard, de onderneming wordt beëindigd, de activiteiten van de onderneming wijzigt etcetera.

Aangifte

Voldoet u niet meer aan het voorzettingsvereiste, dan moet u daarvan aangifte doen. Dit moet uiterlijk binnen acht maanden nadat u niet meer voldeed aan het voorzettingsvereiste met het formulier Aangifte niet voldoen aan het voortzettingsvereiste.

Let op! Ook als u via een erfenis een onderneming verkreeg en daarbij de BOR toepaste, moet u voldoen aan het voortzettingsvereiste. Doet u dat niet meer, dan vervalt de vrijstelling en moet u daarvan ook aangifte doen.

Aanvraag subsidie praktijkleren tot 17 september

By nieuws

Tot 17 september 2025 17.00 uur is het mogelijk om een aanvraag subsidie praktijkleren te doen voor het studiejaar 2024/2025. Deze subsidie is bedoeld om werkgevers tegemoet te komen in de kosten die zij maken voor de loon- of begeleidingskosten van een leerling, student, promovendus of technologisch ontwerper in opleiding (toio).

Voor wie

Boeken

Om in aanmerking te komen voor de subsidie moet een bedrijf of instelling een praktijk- of werkleerplaats aanbieden voor het vmbo, mbo of hbo. Daarnaast is de subsidie beschikbaar voor promovendi en toio’s, praktijkonderwijs en VSO. Per onderwijscategorie gelden andere voorwaarden. Het is belangrijk dat u voldoet aan deze voorwaarden en de administratie die daarbij hoort. De voorwaarden voor de verschillende onderwijscategorieën vindt u hier.

Let op! Een inschrijving in het Register Onderwijs Deelnemers (ROD) voor de leerlingen/studenten waarvoor u subsidie aanvraagt is een van de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen.

Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt maximaal € 2.700 per gerealiseerde praktijk- of werkleerplaats. Zijn er meer goedgekeurde aanvragen dan het beschikbaar budget, dan kan de subsidie lager zijn dan € 2.700.

Zo is de verwachting dat het bedrag voor mbo-studenten tussen de € 2.600 en € 2.700 zal liggen en voor hbo studenten tussen de € 600 en € 650. Voor leerbedrijven die vo-leerlingen en wo-studenten begeleiden, verwacht het ministerie dat het beschikbare budget voldoende is en het dus mogelijk is om het maximale bedrag van € 2.700 uit te keren.

Let op! Vanaf het studiejaar 2024-2025 geldt er voor praktijkplaatsen in de sectoren landbouw, horeca en recreatie geen aanvullende subsidie meer. Deze sectoren kregen vanaf studiejaar 2019-2020 tot en met studiejaar 2023-2024 nog wel een aanvullende subsidie.

Aanvraag

De aanvraag voor het studiejaar 2024/2025 is in 2025 weer mogelijk vanaf maandag 2 juni 2025 tot dinsdag 17 september 2025 17.00 uur.

Tip! Voor praktijkleerplaatsen van mbo-studenten die een opleiding volgen die bijdraagt aan klimaat- en energietransitie komt voor het studiejaar 2025/2026 extra subsidie beschikbaar van maximaal € 500 per praktijkleerplaats. De opleidingen die in aanmerking komen voor deze subsidie zijn opgenomen in bijlage 4 van de subsidieregeling praktijkleren. Aanvragen van deze subsidie wordt onderdeel van het reguliere aanvraagproces van de subsidieregeling praktijkleren.

Is de werkgever inhoudingsplichtig voor fooien?

By nieuws

In een aantal branches, zoals de horeca, zijn fooien een regulier onderdeel van de beloning voor de werkzaamheden van de werknemers. Is een werkgever ook inhoudingsplichtig voor de ontvangen fooien?

Verdeling fooien via werknemer

Horeca

De Belastingdienst legt dit uit aan de hand van een casus. Daarbij wordt uitgegaan van een restaurant waar de fooien door het personeel moeten worden afgedragen en een werknemer de ontvangen fooien wekelijks verdeelt. Fooien die niet contant zijn betaald, worden door de werkgever cash aan deze werknemer doorgegeven, zodat ook deze fooien onder het personeel kunnen worden verdeeld. Daarbij delen alle werknemers mee in de fooien, ook het niet bedienend personeel. Verder betaalt de werkgever het loon conform de cao en heeft hij bij het loon ook geen rekening gehouden met de te ontvangen fooien.

Werkgeversloon?

Voor het antwoord op de vraag of er sprake is van inhoudingsplicht voor de werkgever, is om te beginnen van belang of er sprake is van werkgeversloon. Dit blijkt niet zo te zijn, omdat de werknemers zelf recht hebben op de fooien. Daarom is er op deze grond geen inhoudingsplicht.

Loon van derden?

Er kan ook sprake zijn van inhoudingsplicht voor de werkgever, als het om loon van derden gaat. Daarvan is in deze casus wel sprake. De fooien zijn immers ontvangen als tegenprestatie voor de verrichte werkzaamheden. Toch is er in dit geval geen inhoudingsplicht voor de werkgever. Dit hangt samen met het feit dat het loon conform de cao is betaald en dat er bij het bepalen van dat loon met fooien geen rekening is gehouden.

Let op! Wordt er niet conform cao betaald of wordt bij het vaststellen van het loon rekening gehouden met fooien? Dan kan er wel sprake zijn van inhoudingsplicht.

Wel belast voor de werknemer!

Dat de werkgever in de voorbeeldsituatie geen inhoudingsplichtige is, betekent niet dat de fooien onbelast zijn. De Belastingdienst merkt hierover op dat de werknemer het ontvangen bedrag aan fooien zelf moet aangeven in zijn aangifte inkomstenbelasting.

Afkoop saldolijfrente slechts deels belast

By nieuws

Een rechtbank heeft de afkoop van een saldolijfrente van € 608.091 slechts voor € 69.882 belast. Dit omdat volgens de rechtbank sprake was van een individuele en buitensporige last voor de belastingplichtige.

Saldolijfrente

Sparen

Een saldolijfrente is een lijfrente waarvoor in het verleden premies zijn betaald die niet aftrekbaar waren. De uitkeringen uit deze lijfrente waren in box 1 belast zodra het totaalbedrag van de uitkeringen hoger was dan de betaalde premies. Voor saldolijfrentes die vóór 14 september 1999 waren afgesloten, kon tot eind 2020 nog gebruikgemaakt worden van een overgangsregeling. 

Eind 2020 volgde na toepassing van de overgangsregeling een afrekening over de waarde in het economische verkeer van de saldolijfrente, eventueel gecorrigeerd voor de betaalde premies (voor zover die bij een eventuele eerder lijfrente-uitkering niet al verrekend waren).

De casus

Een belastingplichtige had zo’n saldolijfrente. De verzekeraar stuurde in 2020 drie brieven over de saldolijfrente en de afrekenverplichting, echter allemaal naar een oud adres waar hij niet meer woonde. De waarde in het economische verkeer van de saldolijfrente bedroeg € 608.091. De betaalde premies waren allemaal al verrekend bij eerdere uitkeringen uit de saldolijfrente.

In 2021 ontving de belastingplichtige nog € 69.882 aan uitkeringen uit de saldolijfrente. In 2022 overleed de belastingplichtige. 

De Belastingdienst corrigeerde de door de belastingplichtige ingediende aangifte IB 2020 en telde de verplichte afrekening van de saldolijfrente tot een bedrag van € 608.091 bij het inkomen.

Hardheidsclausule afgewezen

De erfgenamen verzochten op toepassing van de hardheidsclausule. Zij moesten immers afrekenen over een bedrag van € 608.091, terwijl er uiteindelijk slechts € 69.882 was ontvangen. Het beroep op de hardheidsclausule werd afgewezen.

Individuele en buitensporige last toegewezen

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde echter dat in het geval van de belastingplichtige sprake was van een individuele en buitensporige last. Van belang daarbij was onder meer:

  • De saldolijfrente werd in 2020 belast naar een waarde van € 608.091, terwijl uiteindelijk slechts € 69.882 aan uitkeringen zijn genoten tot het overlijden van de belastingplichtige. De waarde waarover afgerekend is, is daarmee bijna negen keer zo hoog als de daadwerkelijk ontvangen uitkeringen. Bij overlijden van de belastingplichtige is de waarde van de saldolijfrente meteen verminderd naar nihil.
  • In de nalatenschap van de belastingplichtige waren onvoldoende middelen aanwezig om de gehele aanslag IB te betalen.
  • De belastingplichtige heeft de brieven over de verplichte afrekening in 2020 niet in 2020 ontvangen en kon zich daardoor niet goed voorbereiden op de afrekenverplichting. Hij had er anders bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om de saldolijfrente in 2020 af te kopen, waardoor er wel voldoende middelen zouden zijn om de gehele aanslag IB te betalen.

De rechtbank bood rechtsherstel voor deze individuele en buitensporige last door niet een bedrag van € 608.091 in de heffing te betrekken, maar slechts het bedrag van de in 2021 ontvangen uitkeringen ter grootte van € 69.882.

Let op! De rechtbank oordeelde dat in dit specifieke geval sprake was van een individuele en buitensporige last. Dat betekent niet dat dit in zijn algemeenheid kan worden doorgetrokken naar alle gevallen. Meent u dat in uw situatie ook sprake is van een individuele en buitensporige last, overleg dat dan met een van onze adviseurs. Zij helpen u graag verder.

Wanneer beroep op opgewekt vertrouwen?

By nieuws

In het belastingrecht zijn wettelijke bepalingen, maar ook enkele ongeschreven rechtsregels van toepassing. Een ervan is het vertrouwensbeginsel. Wanneer kunt u zich hier op beroepen? Een casus.

Wat is opgewekt vertrouwen?

Euro

Opgewekt vertrouwen betekent dat u mag uitgaan van gedane toezeggingen, zoals toegezegd beleid van de staatssecretaris. Algemene informatie valt hier niet onder, zoals de informatie die u vindt op de site van de Belastingdienst. 

Kleineondernemersregeling verkeerd toegepast

In een zaak die onlangs speelde voor rechtbank Zeeland-West-Brabant, had een verhuurder van een drietal vakantiewoningen de kleineondernemersregeling (KOR) in de btw foutief toegepast. Ook had hij het verkeerde btw-tarief gehanteerd. Na onderzoek van de inspecteur leverde dit over de periode 2018 tot en met 2021 naheffingsaanslagen op van in totaal een kleine € 8.000. Daarnaast werden boetes opgelegd en werd rente in rekening gebracht.

Opgewekt vertrouwen?

De verhuurder ging in bezwaar en stapte na afwijzing hiervan naar de rechter. Naar zijn mening was er sprake van opgewekt vertrouwen en waren de naheffingsaanslagen dus onterecht opgelegd. De verhuurder gaf aan dat in de periode 2018 tot en met 2021 in totaal 16 keer een kwartaalaangifte btw was ingediend en dat deze btw-aangiftes steeds ongewijzigd waren geaccepteerd. Pas in 2023 werd over de gehele periode via naheffingsaanslagen gecorrigeerd.

Geautomatiseerd gevolgd

De rechtbank stelde vast dat de inspecteur de aangiftes steeds geautomatiseerd had gevolgd, dus zonder er nader onderzoek naar gedaan te hebben. Dit betekent niet dat er sprake was van een bewuste standpuntbepaling wat ten grondslag ligt aan opgewekt vertrouwen. Hiervoor is meer nodig, namelijk een bijkomstige omstandigheid op basis waarvan de indruk is gewekt dat er wel sprake is van opgewekt vertrouwen. Dat was hier niet het geval, de ondernemer kon zich dus hier niet op beroepen en dus bleven de naheffingsaanslagen, boetes en rente in stand.

Hoe te voorkomen?

De verhuurder had een en ander kunnen voorkomen door de inspecteur expliciet te vragen of de aangegeven bedragen correct waren. Dan was er wel sprake geweest van een bewuste standpuntbepaling. Dat aangiftes automatisch worden gevolgd, schept namelijk geen zekerheid, zo blijkt ook uit deze uitspraak. 

Tip! Als u uw aangifte inkomstenbelasting indient, kunt u op het formulier aangeven of u met betrekking tot een bepaald item een expliciete uitspraak van de Belastingdienst wenst. Op die manier kunt u, als hieraan gehoor wordt gegeven door de Belastingdienst, vooraf zekerheid verkrijgen over de fiscale aanvaardbaarheid van een door u ingenomen standpunt. Wij kunnen u daarbij uiteraard helpen.

Uitleg over € 2.400-grens in WKR

By nieuws

De Belastingdienst heeft nadere uitleg gegeven over hoe de doelmatigheidsgrens van € 2.400 in de werkkostenregeling (WKR) in de praktijk wordt toegepast.

Gebruikelijkheidstoets WKR

Geld

In beginsel is alles wat een werkgever vergoed, verstrekt of ter beschikking stelt aan een werknemer als loon belast bij de werknemer. Hiervoor geldt een aantal uitzonderingen, gerichte vrijstellingen en nihilwaarderingen, waar in dit artikel verder niet op ingegaan wordt.

Een werkgever kan in beginsel de vergoeding, verstrekking of ter beschikkingstelling ook aanwijzen als eindheffingsloon. De gebruikelijkheidstoets legt hier een beperking op: vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen die voor meer dan 30% afwijken van hetgeen normaal vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld wordt, mag een werkgever niet aanwijzen als eindheffingsloon.

Let op! Tot het bedrag van de vrije ruimte (in 2025 2% van de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom en 1,18% daarboven) betaalt een werkgever geen belasting over de aangewezen vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen. Daarboven komt ten laste van de werkgever een eindheffing 80%.

Doelmatigheidsgrens € 2.400

De Belastingdienst hanteert bij het beoordelen van de gebruikelijkheidstoets een doelmatigheidsgrens van € 2.400 per werknemer per jaar. Over de toepassing van deze grens bestonden in de praktijk nog vragen. De Belastingdienst heeft daarover onlangs nadere uitleg gegeven.

Veilige haven

De aanwijzing van vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen tot een bedrag van in totaal € 2.400 per werknemer per jaar beschouwt de Belastingdienst altijd als gebruikelijk. Tot dit bedrag is sprake van een ‘veilige haven’. De Belastingdienst onderneemt dan geen actie.

Het is daarbij niet van belang om welk soort kosten of beloningsbestanddeel het gaat. Zo kan bijvoorbeeld ook een bonus of eindejaarsuitkering tot een bedrag van € 2.400 binnen deze veilige haven als eindheffingsloon worden aangewezen.

Wat telt mee binnen de € 2.400?

Als er geen twijfel is dat de aanwijzing van een vergoeding, verstrekking of terbeschikkingstelling voldoet aan de gebruikelijkheidstoets, telt deze niet mee voor de € 2.400-grens.

Dat geldt bijvoorbeeld voor een vergoeding waarvoor een gerichte vrijstelling geldt. Denk bijvoorbeeld aan een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer tot maximaal € 0,23 per kilometer.

Maar ook van overige (niet gericht vrijgestelde) vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen kan de aanwijzing zonder twijfel voldoen aan de gebruikelijkheidstoets. Bijvoorbeeld omdat de gebruikelijkheid hiervan vooraf is afgestemd met de Belastingdienst.

Voorbeeld
Een werkgever geeft aan een werknemer een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer van € 1.500 (tegen de gerichte vrijstelling van maximaal € 0,23 per kilometer). Daarnaast heeft de Belastingdienst aan de werkgever bevestigd dat de aanwijzing van de door de werkgever geïmplementeerde fietsregeling voor € 2.000 per fiets gebruikelijk is. In dat jaar geeft de werkgever geen andere vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen. In december wil de werkgever een eindejaarsuitkering van € 2.400 aanwijzen als eindheffingsloon. De werkgever overschrijdt daarmee de grens van € 2.400 niet omdat de reiskostenvergoeding en de fiets voor die grens niet meetellen.

Beoordeling bij overschrijding van € 2.400-grens

Wijst de werkgever voor meer dan € 2.400 per werknemer per jaar als eindheffingsloon aan, dan kan tot een bedrag van € 2.400 een beroep gedaan worden op de doelmatigheidsgrens. Boven dit bedrag kan de Belastingdienst de gebruikelijkheid echter wel toetsen.

Voorbeeld
Een werkgever geeft een bonus van € 4.000 en wil deze aanwijzen als eindheffingsloon in de vrije ruimte van de WKR. In dit voorbeeld geeft de werkgever geen andere vergoedingen, verstrekkingen of terbeschikkingstellingen. Dit betekent dat de werkgever voor € 2.400 gebruik kan maken van de doelmatigheidsgrens, maar dat voor een bedrag van € 1.600 de gebruikelijkheid ter discussie staat. Houd er rekening mee dat de Belastingdienst deze € 1.600 over het algemeen niet gebruikelijk zal vinden.

Premiemaximum herrekenen bij overlijden?

By nieuws

Over uw inkomen in box 1 betaalt u naast belasting ook premies volksverzekeringen met een maximum van in 2025 € 10.628 per jaar. Dit maximum wijzigt niet als u in de loop van het jaar komt te overlijden. De Hoge Raad liet zonder nadere motivering een uitspraak van een gerechtshof hierover, in stand.

Premies volksverzekeringen

Laptop

Premies volksverzekeringen betaalt u in 2025 over maximaal € 38.441. Het premiepercentage bedraagt 27,65% en bestaat uit 17,9% premie AOW, 0,1% premie Anw en 9,65% premie Wlz. In een rechtszaak was de vraag aan de orde of het terecht is dat het premiemaximum van in 2025 € 10.628 per jaar, niet tijdevenredig wordt toegepast, als een premieplichtige komt te overlijden.

Tijdevenredige vermindering?

Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch stelde in een uitspraak in 2023 vast dat het premiemaximum bij overlijden niet tijdevenredig kon worden verminderd. In de daarvoor geldende wettelijke regeling is namelijk vastgelegd dat bij overlijden geen tijdevenredige vermindering plaatsvindt.

Het is vervolgens niet aan de rechter om de innerlijke waarde of billijkheid van zo’n regeling te toetsen. Zo’n regeling kan in uitzonderingsituaties onverbindend verklaard worden als de regeling leidt tot een heffing die de wetgever niet op het oog had of bij strijd met algemene rechtsbeginselen of Europees recht. Hiervan was hier geen sprake. Uit de wetsgeschiedenis blijkt namelijk dat dit maximum een bewuste keuze van de wetgever is geweest. Verder oordeelde het gerechtshof dat geen sprake was van strijd met algemene rechtsbeginselen.

Vergelijking met emigratie gaat mank

Het gerechtshof oordeelde ook dat geen sprake was van discriminatie (zoals bedoeld in artikel 1, twaalfde protocol EVRM) ten opzichte van een emigrerende werknemer. Bij emigratie geldt namelijk wél een tijdevenredig maximum. Het Hof stelde vast dat bij emigratie zo voorkomen kan worden dat er sprake kan zijn van dubbele premieheffing en overschrijding van het premiemaximum. Dit risico doet zich bij overlijden niet voor. Anders dan de erven van de overleden premieplichtige meenden, was het gerechtshof daarom van mening dat de situatie bij overlijden niet kan worden vergeleken met die van emigratie.

Verder oordeelde het gerechtshof dat de andere Europese regels waarop de erven zich beriepen (45 en 48 VWEU) niet van toepassing waren. Het gerechtshof liet de aanslag dan ook in stand. De Hoge Raad oordeelde dat de in cassatie ingediende klachten tegen de uitspraak van het gerechtshof niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. Zonder nadere motivering liet de Hoge Raad de uitspraak dan ook in stand. 

Meer loonheffing inhouden op verzoek werknemer

By nieuws

De in te houden loonheffingen worden berekend op basis van tabellen. Mag een werkgever van deze tabellen afwijken en meer loonheffing inhouden?

Ja, dat mag, maar alleen als uw werknemer u hierom vraagt en dus zijn toestemming geeft.

Waarom meer loonheffing inhouden?

Typen

Als een werknemer gelijktijdig meerdere dienstbetrekkingen heeft, kan het zijn dat de loonheffing die totaal wordt ingehouden bij deze dienstbetrekkingen, lager is dan de werknemer bij zijn aanslag inkomstenbelasting moet betalen. De verschillende werkgevers houden immers geen rekening met het loon bij de andere dienstbetrekkingen en voor de aanslag inkomstenbelasting worden deze lonen wel bij elkaar opgeteld.

Om te zorgen dat de loonheffing meer overeenstemt met de inkomstenbelasting, kan een werknemer aan zijn werkgever vragen om meer loonheffing in te houden.

Let op! Dit kan zich ook voordoen als een werknemer meerdere pensioenen heeft of als hij bijvoorbeeld naast een pensioen ook nog werkzaamheden bij een werkgever verricht.

Alleen op verzoek/met toestemming

Het inhouden van meer loonheffing in afwijking van wat de tabellen berekenen, mag alleen op verzoek van de werknemer of met zijn toestemming.

Niet verplicht

Een werkgever is overigens niet verplicht om in te gaan op een dergelijk verzoek van een werknemer. Wil een werkgever niet meer loonheffingen inhouden en wil een werknemer toch voorkomen dat hij bij de aanslag inkomstenbelasting geconfronteerd wordt met een bij te betalen bedrag? Dan kan de werknemer altijd zelf de Belastingdienst verzoeken om een voorlopige aanslag op te leggen.

Goedkeuring nieuwbouwdepots niet voor lening bij niet-financiele instelling

By nieuws

De goedkeuring die geldt voor nieuwbouwdepots geldt niet als de lening voor de nieuwbouwwoning is verstrekt door een niet-financiële instelling. Dit kan betekenen dat u deze lening en het geleende bedrag eerst moet verantwoorden in box 3 en dat u nog geen renteaftrek heeft.

Nieuwbouwdepot: in beginsel box 3

Bouw

Als u voor de aankoop van een nieuwbouwwoning een lening krijgt van een financiële instelling, wordt het bedrag van de totale lening over het algemeen op een nieuw geopende geblokkeerde bankrekening, een nieuwdepot, gestort.  kunt u alleen geld opnemen dat u besteedt aan de nieuwbouwwoning.

Dit nieuwbouwdepot en de verstrekte lening vallen in principe in box 3, indien en voor zover het nieuwbouwdepot nog niet besteed is aan de nieuwbouwwoning.

Goedkeuring: toch in box 1

Gelukkig is er een goedkeuring waardoor u maximaal twee jaar lang de lening en het nieuwbouwdepot toch in box 1 kunt verantwoorden. Voorwaarde is dat het nieuwbouwdepot bedoeld is voor een eigen woning in aanbouw in box 1. Verder mag u dan alleen het deel dat uiteindelijk bestemd is voor de eigen woning in box 1 in aanmerking nemen. Voor de renteaftrek komt de rente die u ontvangt op het nieuwbouwdepot in mindering op de aftrekbare rente.

Voorbeeld
U koopt begin 2024 voor het eerst een eigen woning. Het betreft een nieuwbouwwoning van € 500.000. Een bank verstrekt aan u een lening van € 500.000 voor de aankoop van de woning. De lening voldoet aan alle voorwaarden om voor renteaftrek in aanmerking te komen. De bank opent voor u een nieuwbouwdepot en stort daarop het bedrag van € 500.000. De verschillende termijnen voor de aankoop van de nieuwbouwwoning betaalt u van dat depot. In 2024 betaalt u € 15.000 rente over de verstrekte lening en ontvangt u € 10.000 rente op de gelden op het nieuwbouwdepot. Per saldo kunt u een bedrag van € 5.000 als rente in aftrek brengen in box 1. U hoeft geen bedragen aan te geven in box 3.

Geen goedkeuring bij lening van een niet-financiële instelling

De Belastingdienst heeft laten weten dat goedkeuring niet geldt als u de lening krijgt van een niet-financiële instelling, bijvoorbeeld van een familielid of van uw bv, die de lening op een speciaal daarvoor geopende bankrekening stort. Deze rekening zal namelijk over het algemeen niet geblokkeerd zijn en er gelden dan ook geen specifieke voorwaarden voor het opnemen van geld van die bankrekening.

Van de goedkeuring kan dan geen gebruik worden gemaakt. De lening en het bedrag op de bankrekening worden daarom in eerste instantie in box 3 in aanmerking genomen. Pas als een bedrag van de bankrekening gebruikt wordt voor een termijn voor aankoop van de nieuwbouwwoning, verschuift het daarmee corresponderende deel van de lening naar box 1.

Voorbeeld
U koopt in 2024 voor het eerst een eigen woning. Het betreft een nieuwbouwwoning van € 500.000. Een familielid verstrekt aan u een lening van € 500.000 voor de aankoop van de woning. De lening voldoet aan alle voorwaarden om voor renteaftrek in aanmerking te komen. U opent een bankrekening en uw familielid stort daarop het bedrag van € 500.000. In 2024 betaalt u van deze bankrekening een termijn € 100.000 voor aankoop van de woning. De rente over deze € 100.000 vanaf het moment van betaling van de termijn bedraagt in 2024 € 700. U kunt in 2024 een bedrag van € 700 als rente in aftrek brengen in box 1. Voor uw box 3- heffing in 2025 moet u de € 400.000 die per 1 januari 2025 op de bankrekening staat als banktegoed én van de lening een bedrag van € 400.000 als schuld in aanmerking nemen. De schuld in box 1 bedraagt per 1 januari 2025 € 100.000.