Skip to main content
Category

nieuws

Soms meer aftrek gemengde kosten in Vpb vanaf 2026

By nieuws

Bepaalde zogenaamde gemengde kosten zijn niet volledig aftrekbaar van de winst. In de Fiscale Verzamelwet 2026 is voor de aftrek van deze kosten in de vennootschapsbelasting een wijziging voorgesteld.

Gemengde kosten

Belastingdienst

Bij gemengde kosten moet u denken aan:

  • voedsel, drank en genotmiddelen;
  • representatie, daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak; 
  • congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke;

inclusief reis- en verblijfkosten voor al deze categorieën.

Beperking aftrek in de inkomstenbelasting

Deze kosten komen tot een bedrag van € 5.700 (2025) niet in aftrek op de winst. Een ondernemer in de inkomstenbelasting kan er ook voor kiezen om niet de grens van € 5.700 aan te houden, maar om alle kosten in aftrek te brengen tegen 80% in plaats van 100%.

Beperking aftrek in de vennootschapsbelasting

Een vennootschap (zoals een bv) met één of meer werknemers past in de vennootschapsbelasting vergelijkbare regels toe voor de aftrek van gemengde kosten. De grens van € 5.700 kan echter in zo’n geval hoger uitvallen als 0,4% van het gezamenlijk door de werknemers genoten belastbare loon hoger is dan € 5.700. In dat geval zijn de kosten namelijk niet aftrekbaar tot een bedrag van 0,4% van het gezamenlijke belastbare loon.

De vennootschap kan er ook voor kiezen om niet de grens van € 5.700 of 0,4% van het gezamenlijke belastbare loon aan te houden, maar om alle kosten in aftrek te brengen tegen 73,5% in plaats van 100%.

Wijziging vanaf 2026

Vanaf 2026 wijzigt de berekening van 0,4% van het gezamenlijk door de werknemers genoten belastbaar loon. Tot en met 2025 omvat dit loon namelijk ook alle in de werkkostenregeling aangewezen vergoedingen en verstrekkingen. Vanaf 2026 omvat dit loon alleen nog het loon waarover daadwerkelijk loonbelasting wordt ingehouden.

Dit zorgt voor een vereenvoudiging van de berekening van 0,4% van het gezamenlijk belastbaar loon. Maar dit kan ook betekenen dat er voor werkgevers die met 0,4% van het gezamenlijk belastbaar loon de grens van € 5.700 overschrijden, mogelijk meer recht bestaat op aftrek van de gemengde kosten vanaf 2026.

Let op! De wijziging is opgenomen in de Fiscale Verzamelwet 2026. Dit wetsvoorstel is op 23 september 2025 door de Tweede Kamer aangenomen, maar de Eerste Kamer moet nog instemmen. De wijziging is dus nog niet definitief.

Uitstel implementatie Richtlijn Loontransparantie

By nieuws

De Europese Raad heeft op 24 april 2023 de EU-richtlijn voor loontransparantie aangenomen. De EU-richtlijn heeft tot doel loondiscriminatie te bestrijden en de loonkloof tussen mannen en vrouwen in de EU te helpen dichten. Deze richtlijn moet uiterlijk op 7 juni 2026 zijn vertaald in Nederlandse wetgeving. Voorgesteld is om deze datum te verschuiven naar 1 januari 2027.

Richtijn

Juridisch

De richtlijn volgt op de wet ‘ingroei-quotum en streefcijfers’. Deze wet – die sinds 2022 van kracht is – heeft als doel een betere man-vrouwverhouding in top en subtop van het bedrijfsleven te realiseren. Grote vennootschappen rapporteren vanaf 2023 in het SER Diversiteitsportaal over de man-vrouwverhouding in de (sub)top, de streefcijfers en bijbehorende plannen van aanpak.

Vereisten uit de richtlijn

Bedrijven in de EU moeten voortaan looninformatie openbaar maken en maatregelen treffen als het loonverschil tussen mannen en vrouwen bij hen groter is dan 5%. Daarnaast wordt het mogelijk voor werknemers en hun vertegenwoordigers om informatie op te vragen over hun loonniveau en dat van werknemers die hetzelfde of gelijkwaardig werk verrichten. Verder zal de werkgever voor indiensttreding moeten meedelen welk loon of welke loonschaal aan de toekomstige werknemer zal worden betaald. Ook wordt het verboden voor werkgevers om sollicitanten vragen te stellen over hun salarisgeschiedenis. Werkgevers vanaf 100 werknemers moeten gaan rapporteren over loonverschillen binnen hun organisaties. De betreffende informatie wordt grotendeels openbaar gemaakt. 

Uitstel

Van 26 maart 2025 tot en met 7 mei 2025 heeft er een internetconsultatie opengestaan over een wetsvoorstel ter implementatie van de betreffende richtlijn. De genoemde datum van 7 juni 2026 bleek niet haalbaar. 

Naar verwachting wordt het wetsvoorstel nog dit jaar aan de Raad van State aangeboden, zodat de Tweede en Eerste Kamer het in 2026 kunnen behandelen. De inwerkingtredingsdatum verschuift dan naar 1 januari 2027. 

Meer tijd

Dit betekent voor organisaties met 150 of meer werknemers dat ze voor het eerst een rapportageverplichting hebben over het kalenderjaar 2027, in plaats van over 2026. Het moment waarop werkgevers met 100-150 werkgevers moeten rapporteren, wordt conform de Richtlijn geïmplementeerd. Werkgevers krijgen hierdoor meer tijd om deze verplichtingen in te richten in hun systemen.

Uitzendregeling eigen woning wijzigt vanaf 2026

By nieuws

De uitzendregeling zorgt ervoor dat u recht houdt op aftrek hypotheekrente ondanks dat u tijdelijk niet in uw eigen woning woont. Goedkeurend beleid over deze regeling wordt per 2026 in de wet opgenomen in ruimere vorm.

Wanneer kunt u de uitzendregeling toepassen?

Vastgoed

U moet een verzoek doen om de uitzendregeling toe te passen. U kunt de uitzendregeling toepassen als:

  • u of uw fiscale partner al minimaal één jaar eigenaar van de woning is, en
  • de woning ook al minimaal één jaar uw hoofdverblijf vormt op het moment dat u tijdelijk ergens anders gaat wonen in verband met een uitzending of overplaatsing, en
  • u na afloop van de uitzending of overplaatsing weer in de woning gaat wonen, en
  • u tijdens de uitzending of overplaatsing niet in een andere eigen woning als hoofdverblijf gaat wonen, en
  • er in principe geen anderen in uw woning wonen in de periode dat u elders woont.

Bepaalde personen mogen wel in uw woning wonen

Het is op dit moment al goedgekeurd dat bepaalde personen wel in uw woning mogen wonen, zonder dat dit toepassing van de uitzendregeling blokkeert. Het gaat daarbij om uw fiscale partner of degene die direct voorafgaand aan uw uitzending of overplaatsing uw fiscale partner was. Verder geldt de goedkeuring ook voor uw kinderen of de kinderen van uw fiscale partner of degene die direct voorafgaand aan uw uitzending of overplaatsing uw fiscale partner was. Hetzelfde geldt voor personen die al minimaal één jaar tot uw huishouden horen op het moment dat u tijdelijk ergens anders gaat wonen (bijvoorbeeld een hulpbehoevende ouder).

Let op! Om van de goedkeuring gebruik te kunnen maken mogen deze personen geen huur of een andere vergoeding aan u betalen.

Uitbreiding groep personen in de wet

De goedkeuring dat de hiervoor genoemde personen in uw woning mogen wonen tijdens toepassing van de uitzendregeling, wordt met ingang van 2026 opgenomen in de wet.

In de wet worden vanaf 2026 echter nog meer personen opgenomen die in uw woning mogen wonen tijdens toepassing van de uitzendregeling. Ook andere bloed- en aanverwanten in de rechte neergaande lijn mogen in de woning wonen. Dit betekent dat bijvoorbeeld ook uw kleinkind of achterkleinkind in uw woning kan wonen tijdens uw uitzending.

Let op! De aanpassingen zijn opgenomen in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2026. De Tweede Kamer nam dit wetsvoorstel op 23 september 2025 aan, maar de Eerste Kamer moet nog instemmen. De aanpassingen zijn daarom nog niet definitief.

Minder onbelaste vergoeding extraterritoriale kosten vanaf 2026

By nieuws

Vanaf 2026 kan een werkgever bepaalde extraterritoriale kosten niet meer onbelast aan de uit het buitenland aangeworven werknemer vergoeden. Deze wijziging is opgenomen in het Belastingplan 2026.

ETK-regeling

Internationaal

Onder de ETK-regeling kunnen werkgevers onbelast zogenaamde extraterritoriale kosten vergoeden aan werknemers. Bij het onbelast vergoeden kan de werkgever kiezen uit twee regelingen: de forfaitaire regeling, voorheen de 30%-regeling, tegenwoordig aangeduid als expatregeling, en de ETK-regeling. Bij keuze voor de ETK-regeling worden de werkelijke extraterritoriale kosten vergoed.

Versoberen

In het Belastingplan 2026 is het voorstel opgenomen om de ETK-regeling te versoberen. Deze versobering houdt in dat bepaalde kosten niet meer onbelast vergoed kunnen worden vanaf 2026. Het gaat daarbij om:

  • Extra kosten van levensonderhoud doordat het prijspeil in Nederland hoger is dan in het land van herkomst van de werknemer. Hieronder vallen ook de kosten van gas, water, licht en andere nutsvoorzieningen.
  • Extra gesprekskosten voor privédoeleinden met het land van herkomst.

Let op! De inschatting is dat door deze uitsluiting het nettoloon van de ingekomen werknemer in 2026 gemiddeld daalt met € 20 per maand.

Geen verdere versobering expatregeling

In 2026 is het nog mogelijk om onder de expatregeling – kort samengevat – maximaal 30% van het belastbaar loon onbelast te vergoeden aan een ingekomen werknemer. Eerder is al in de wet opgenomen dat deze onbelaste vergoeding vanaf 2027 maximaal 27% bedraagt. In deze regeling vindt geen verdere versobering plaats.

Vergoeding uitgezonden werknemers niet gewijzigd

De onbelaste vergoeding voor werknemers die vanuit Nederland naar het buitenland worden gezonden (uitgezonden werknemers) wordt niet versoberd. Aan deze werknemers kunnen daarom ook vanaf 2026 nog de extra uitgaven voor levensonderhoud en de gesprekskosten voor privédoeleinden onbelast vergoed worden.

Let op! Het Belastingplan 2026 moet nog door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen. De Tweede Kamer stemt pas in de nieuwe samenstelling (na de verkiezingen). De versoberingen zijn daarom nog niet definitief.

Drempelvrijstelling pseudo-eindheffing RVU verlengd en verhoogd

By nieuws

Voor de periode 2021-2025 is de regeling vervroegde uittreding versoepeld. Na een akkoord in oktober 2024 en de aankondiging bij de Voorjaarsnota 2025, is een verlenging van de versoepeling en de verhoging van de drempelvrijstelling in het Belastingplan 2026 opgenomen.

Pseudo-eindheffing RVU

Sparen

Als u als werkgever een oudere werknemer een uitkering verstrekt zodat hij eerder kan stoppen met werken, is een pseudo-eindheffing verschuldigd van 52%. Dit geldt als er sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding, de RVU-regeling. Dit is het geval als de regeling het effect heeft dat een periode (van maximaal drie jaar) wordt overbrugd tot een pensioenregeling of tot wanneer de AOW start. Ook uitkeringen die een pensioenregeling aanvullen worden als zodanig aangemerkt.

Let op! Over de vraag of sprake is van een RVU of niet zijn verduidelijkingen gegeven in handreikingen en de jurisprudentie. Neem voor uw eigen situatie contact op met een van onze adviseurs.

Drempelvrijstelling pseudo-eindheffing RVU

Vanaf 1 januari 2021 kunt u maximaal drie jaar voor de AOW-leeftijd van een werknemer een bedrag meegeven, zonder dat hierover de pseudo-eindheffing verschuldigd is. Hiervoor geldt een drempelvrijstelling die jaarlijks opnieuw wordt vastgesteld. Is de RVU-uitkering hoger dan de drempelvrijstelling, dan is over het meerdere wel 52% pseudo-eindheffing verschuldigd.

Verlenging drempelvrijstelling

De sociale partners en het kabinet hebben afgesproken om de toepassing van de drempelvrijstelling structureel te maken. Dit betekent dat de vrijstelling in ieder geval tot en met 2028 nog gebruikt kan worden.

Let op! De structurele regeling wordt gericht ingezet op werknemers met zwaar werk die niet gezond werkend de AOW-leeftijd kunnen bereiken. Hiervoor zijn tussen het kabinet en de sociale partners afspraken gemaakt over de vormgeving van (collectieve) RVU-regelingen. Zo moeten deze regelingen altijd een onderbouwde afbakening van de doelgroep bevatten.

Verhoging drempelvrijstelling

In het Belastingplan 2026 is ook een verhoging van de drempelvrijstelling met € 300 bruto per maand voorgesteld. Deze € 300 wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de ontwikkeling van het minimumloon. De drempelvrijstelling bedraagt dan in 2026 (voor indexatie) € 2.573 bruto per maand (2025 nog € 2.273). 

Verhogen pseudo-eindheffing tot maximaal 65%

Ter dekking van de verlenging en verhoging van de drempelvrijstelling wordt de pseudo-eindheffing vanaf 2026 in stappen verhoogd van 52% nu, naar 57,7% in 2026, 64% in 2027 en 65% vanaf 2028.

Let op! De verlenging en verhogingen zijn nog niet definitief omdat deze zijn opgenomen in het Belastingplan 2026. De nieuwe Tweede Kamer moet hierover na de verkiezingen nog stemmen en de Eerste Kamer moet daarna ook nog instemmen.

Wat wijzigt er in tarieven brandstofaccijns, bpm en mrb per 2026?

By nieuws

Het Belastingplan 2026 bevat tal van wijzigingen voor automobilisten, waarvan een aantal samenhangt met de wens tot vergroening van het wagenpark. De belangrijkste wijzigingen zetten we hier op een rij.

Geen accijnsverhoging brandstoffen

Auto

De accijnzen op autobrandstoffen worden ook in 2026 niet verder verhoogd. Dit betekent dat deze accijnzen op het niveau van 1 juli 2023 gehandhaafd blijven. Het stabiliseren van de accijnzen is bedoeld om de kosten van autorijden te beperken. 

Let op! Het Belastingplan bevat geen voorstel om voor de landbouwsector opnieuw de zogenaamde rode diesel te introduceren. Hier was mogelijk sprake van. Deze diesel – met een lager accijnstarief – werd op 1 januari 2023 afgeschaft.

Hogere korting mrb elektrische auto

Elektrische auto’s zijn door het gewicht van accu’s voor de voortdrijving zwaarder dan vergelijkbare auto’s op fossiele brandstoffen. In verband hiermee krijgen elektrische auto’s momenteel een korting van 75% op de mrb (motorrijtuigenbelasting). Deze korting wordt per 2026 verlaagd naar 30% en tot en met 2028 gehandhaafd. In 2029 wordt de korting verder verlaagd naar 25% en per 2030 helemaal afgeschaft. Oorspronkelijk zou de korting verminderd worden naar 25% in de periode 2026 tot en met 2029. 

Mrb type vrachtauto’s en kampeerauto’s

Voor bepaalde vrachtauto’s geldt momenteel een kwarttarief voor de mrb. Het betreft vrachtauto’s die zijn ingericht als werktuig of als werkplaats, en vrachtauto’s die worden gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden. Dit verlaagde tarief wordt per 2028 afgeschaft. 

Voor kampeerauto’s wordt het kwarttarief in de mrb vanaf 2026 verhoogd naar een halftarief. 

Let op! Voor kampeerauto’s die bedrijfsmatig verhuurd worden, vervalt de huidige korting van 50% in de mrb per 2026 volledig.

Vrachtwagenheffing

Er wordt naar gestreefd per 1 juli 2026 een vrachtwagenheffing in te voeren. De heffing varieert van € 0,035 tot € 0,201 per kilometer, afhankelijk van het gewicht en van de vraag of de vrachtauto al dan niet elektrisch is. De invoering gaat gepaard met de afschaffing van het Eurovignet, het afschaffen van de mrb voor vrachtauto’s tot 12.000 kg en een verlaging van de mrb voor zwaardere vrachtauto’s.

Wijzigingen bpm

Voor plug-in hybride personenauto’s vervalt de huidige korting van 25% op de bpm, de speciale belasting bij aanschaf van een auto. Om een hogere bpm voor deze auto’s te voorkomen vanwege een nieuwe meetmethode van de CO2-uitstoot, wordt verder het aparte tarief voor plug-in hybride auto’s afgeschaft. Ook worden elektrische bijzondere voertuigen, zoals rolstoelvoertuigen, voor de bpm gelijkgesteld aan normale elektrische voertuigen.  Dit was al bij besluit geregeld, maar wordt nu wettelijk vastgelegd. Verder worden, vanwege de verdergaande vergroening van auto’s, de bpm-tarieven aangepast aan de hand van de verwachte daling van de gemiddelde CO2-uitstoot.

Let op! De meeste van bovengenoemde voorstellen moeten nog door de nieuwe Tweede en Eerste Kamer worden goedgekeurd en zijn dus nog niet definitief.

Advieswijzer Aanschaf van een vakantiewoning

By nieuws

Als u een vakantiewoning op het oog heeft in Nederland, zijn er fiscale regels bij de aankoop en het gebruik hiervan. Denk aan omzetbelasting, overdrachtsbelasting, box 3-heffing, onroerendezaakbelasting en mogelijk ook forensenbelasting.

Met welke belastingen ú te maken krijgt bij de aankoop van een vakantiewoning, is afhankelijk van uw (persoonlijke) omstandigheden en de wijze van gebruik van de vakantiewoning. Deze advieswijzer bevat algemene informatie en kan niet zonder meer uitsluitsel geven over uw specifieke situatie.

Let op! Houd bij de aanschaf van een vakantiewoning rekening met het feit dat de heffing in box 3 over uw vermogen, waaronder een vakantiewoning, is veranderd en in de toekomst (waarschijnlijk vanaf 2028) weer verandert. Gezien deze (toekomstige) wijzigingen in box 3 en de verhoging van het btw-tarief op de verhuur van de vakantiewoning van 9 naar 21% vanaf 2026, is het van belang dat u zich extra goed laat informeren.

Omzetbelasting

Woning

Omzetbelasting bij aankoop

Koopt u een nieuwe – nog niet eerder gebruikte – vakantiewoning, dan zal hierover 21% omzetbelasting (btw) berekend worden. Koopt u een vakantiewoning die al meer dan twee jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen, dan zal hierover geen btw berekend worden. Op verzoek van zowel koper als verkoper kan in een dergelijk geval toch btw berekend worden als u de vakantiewoning voor 90% of meer gaat gebruiken voor met btw belaste activiteiten. De keuze om toch btw te berekenen, kunt u vastleggen in de notariële akte van levering.

Let op! De hiervoor beschreven gevolgen voor de btw gelden als de vakantiewoning als ‘onroerend’ wordt aangemerkt. De vakantiewoning is onroerend als deze duurzaam met de grond verenigd is of in ieder geval naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. In sommige situaties zal een vakantiewoning roerend zijn en kunnen andere gevolgen voor de btw gelden.

De btw die bij de aankoop berekend wordt, kunt u in sommige gevallen terugvragen bij de Belastingdienst. Dit is afhankelijk van de wijze van gebruik van de vakantiewoning: koopt u de vakantiewoning alleen voor eigen gebruik of verhuurt u deze ook (gedeeltelijk)?

Eigen gebruik vakantiewoning

Als u de vakantiewoning alleen zelf gebruikt en niet verhuurt aan anderen, kunt u de btw die bij de aankoop berekend is niet terugvragen bij de Belastingdienst.

Verhuur vakantiewoning

Verhuurt u de vakantiewoning aan anderen, dan kunt u mogelijk de btw die bij de aankoop berekend is wel (gedeeltelijk) terugvragen bij de Belastingdienst. De verhuur van de vakantiewoning moet dan zodanig zijn dat sprake is van exploitatie van een vermogensbestanddeel om er duurzaam opbrengsten uit te verkrijgen. Hiervan is volgens beleid van de Belastingdienst in ieder geval sprake als de vakantiewoning minimaal 140 dagen per jaar wordt verhuurd. Bovendien moet sprake zijn van kortstondige verhuur.

Of u de btw geheel dan wel gedeeltelijk terug kunt vragen, is afhankelijk van uw eigen gebruik van de vakantiewoning. Gebruikt u de vakantiewoning zelf niet, maar wordt deze alleen verhuurd, dan kunt u de volledige btw over de aankoop terugvragen. Gebruikt u de vakantiewoning ook voor eigen gebruik, dan kunt u slechts het deel dat betrekking heeft op de verhuur terugvragen.

Voorbeeld
U koopt in 2025 een vakantiewoning voor € 121.000 (inclusief btw). De vakantiewoning wordt in 2025 voor 70% verhuurd en voor 30% door u zelf gebruikt. Van de btw bij aankoop (€ 21.000) kunt u dan in 2025 € 14.700 (70%) terugvragen bij de Belastingdienst.

Let op! Om btw te kunnen terugvragen, dient u zich als ondernemer voor de omzetbelasting aan te melden bij de Belastingdienst. Inschrijven als ondernemer bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel is niet nodig.

Als de Belastingdienst van mening is dat u voor de verhuur van de vakantiewoning ondernemer bent voor de btw en u dus uw btw kunt terugvragen, dient u in 2025 9% btw over de huur te berekenen en af te dragen aan de Belastingdienst. Dit lijkt financieel nadelig, maar hier staat tegenover dat u de btw bij aankoop, en ook de btw met betrekking tot de bij u in rekening gebrachte kosten voor de vakantiewoning, in aftrek kunt brengen (na toepassing van een correctie voor het eigen gebruik van de vakantiewoning).

Vervolg voorbeeld
In 2025 ontvangt u € 5.450 (inclusief 9% btw) uit de verhuur van de vakantiewoning. U betaalt € 1.210 (inclusief 21% btw) aan kosten voor de vakantiewoning. In 2025 draagt u € 450 btw af. Van de € 210 btw over de kosten die u heeft gemaakt, kunt u 70% (€ 147) terugvragen, omdat de woning voor 70% wordt verhuurd. Per saldo bedraagt uw teruggaaf in 2025 € 14.397 (€ 14.700 btw + € 147 btw – € 450 btw).

Let op! Het btw-tarief op de kortstondige verhuur van vakantiewoningen wordt per 2026 verhoogd van 9 naar 21%. Voor het voorbeeld betekent dit dat u bij een ontvangen huur in 2026 van € 5.450 inclusief btw een bedrag van € 945 aan btw aan de Belastingdienst moet afdragen.

KOR

Moet u in een jaar per saldo btw betalen, dan kunt u mogelijk gebruikmaken van de kleineondernemersregeling (de KOR).

De KOR betekent dat u tot een omzet van € 20.000 kunt kiezen om geen btw in rekening te brengen. In dat geval kunt u ook geen btw terugvragen.

Als u de KOR wilt toepassen, dient u dit uiterlijk vier weken voor de ingangsdatum van het aangiftetijdvak waarin u de KOR wilt laten ingaan te melden bij de Belastingdienst.

Let op! Als u in een jaar tussentijds de omzetgrens van € 20.000 per jaar bereikt, geldt de KOR vanaf dat moment niet meer. U moet zich dan afmelden voor de KOR. Afmelden kan overigens ook vrijwillig zonder dat de omzetgrens van € 20.000 per jaar wordt overschreden. Is uw deelname aan de KOR beëindigd en wilt u opnieuw deelnemen, houd dan rekening met een periode waarin u niet kunt deelnemen aan de KOR. Dit is de rest van het kalenderjaar waarin u zich heeft afgemeld én het kalenderjaar daarop.

Let op! U moet wellicht een deel van de afgetrokken btw op de vakantiewoning terugbetalen als u er in 2025 voor kiest om deel te nemen aan de KOR. Dit is het geval als er na het jaar van aankoop van de vakantiewoning minder dan negen jaar zijn verstreken. Neem dit mee bij uw keuze of neem hierover contact met ons op.

Wanneer u een jaaromzet van maximaal € 2.200 heeft, dan kunt u de KOR voor de btw toepassen zonder dit te melden bij de Belastingdienst. Heeft u zich echter al eerder aangemeld als btw-ondernemer bij de Belastingdienst, dan kunt u geen gebruikmaken van deze regel. U moet zich dan alsnog aanmelden voor de KOR bij de Belastingdienst als u de KOR wilt toepassen.

Ontvangen of terugbetalen btw bij gewijzigd gebruik of verkoop

Als het eigen gebruik van de vakantiewoning wijzigt, wordt de btw die u in aftrek heeft gebracht herzien. Wordt het eigen gebruik groter, dan zult u mogelijk btw terug moeten betalen. Daalt het eigen gebruik, dan krijgt u mogelijk (extra) btw terug. Deze herziening moet u gedurende de negen jaar volgend op het jaar van ingebruikneming jaarlijks uitvoeren. De herziening vindt plaats op 1/10 deel van de aankoop-btw. Herziening blijft achterwege als deze minder dan 10% bedraagt van de aan het jaar toe te rekenen reeds in aftrek gebrachte btw.

Voorbeeld
In 2025 wordt de vakantiewoning voor 60% verhuurd en voor 40% door u zelf gebruikt. U moet een herziening toepassen op 1/10 van € 21.000 = € 2.100. Van deze € 2.100 heeft u 70% (= € 1.470) terugontvangen. In 2025 heeft u echter maar recht op 60% (= € 1.260). Het verschil bedraagt € 210. Dit is hoger dan 10% van de aan 2025 toe te rekenen al in aftrek gebrachte btw (10% van € 1.470 = € 147). De herziening blijft daarom niet achterwege en u moet in 2025 € 210 aan btw terugbetalen.

Let op! Als u de aankoop-btw heeft teruggevraagd, wordt uw vakantiewoning in het jaar van aankoop en de negen jaren daaropvolgend voor de btw dus gevolgd. Herziening van btw vindt niet alleen plaats bij wijziging in het gebruik zoals in het voorbeeld hiervoor, maar ook als u bijvoorbeeld de woning alleen nog maar zelf gebruikt (en dus niet meer verhuurt) of als u de woning verkoopt zonder btw. In de laatste twee gevallen zult u de volledige btw over de nog resterende jaren in één keer moeten terugbetalen.

Voorbeeld
Op 1 januari 2026 verkoopt u de vakantiewoning aan een particulier, die deze gaat gebruiken voor eigen gebruik. Volgens de wettelijke regels kunt u geen btw berekenen over deze verkoop. Heeft u de vakantiewoning in 2020 gekocht, dan moet u de in 2020 in aftrek gebrachte btw over de nog resterende periode herzien. Op 1 januari 2026 zijn vijf van de negen herzieningsjaren verlopen. Dit betekent dat u nog voor vier jaren 1/10 van € 14.700 moet terugbetalen aan de Belastingdienst, tezamen € 5.880 (= viermaal € 1.470).

Tip! Verkoopt u de vakantiewoning uit het voorbeeld na 31 december 2029, dan heeft dit geen gevolgen meer voor de in 2020 in aftrek gebrachte btw bij aankoop.

Daarnaast zijn er nog andere mogelijkheden waardoor u de btw die u bij aankoop heeft teruggekregen niet hoeft terug te betalen. Gaat de koper de woning bijvoorbeeld voor meer dan 90% voor met btw belaste activiteiten gebruiken, dan kunt u mogelijk op verzoek de vakantiewoning toch met btw verkopen. Het voordeel hiervan is dat u dan niet de aankoop-btw hoeft te herzien. Ook bij verkoop binnen twee jaar na de eerste ingebruikname van de vakantiewoning wordt de verkoop met btw belast en treedt hetzelfde effect op. Zet de koper van uw vakantiewoning uw activiteiten van verhuur ongewijzigd voort, dan is het misschien zelfs mogelijk om de woning zonder btw te verkopen en hetzelfde effect te bereiken. Hiervoor moet de verkoop van de woning kunnen worden aangemerkt als overdracht van een algemeenheid van goederen.

Tip! De verkoop van uw vakantiewoning kan diverse btw-gevolgen hebben. Laat u daarom, voordat tot verkoop wordt overgegaan, altijd eerst adviseren.

Box 3-heffing nu

De vakantiewoning zal over het algemeen onderdeel zijn van uw vermogen in box 3. 

Let op! Als de exploitatie van uw vakantiewoning dusdanige vormen aanneemt dat deze het normale actieve vermogensbeheer te buiten gaat, wordt de vakantiewoning niet belast in box 3, maar worden de inkomsten belast in box 1. Neem voor de beoordeling van uw situatie contact op met onze adviseurs.

Hoeveel belasting u over uw vakantiewoning in box 3 in 2025 verschuldigd bent, is afhankelijk van de samenstelling van uw totale vermogen. Bovendien is dit afhankelijk van de vraag of uw werkelijke rendement lager is dan het berekende wettelijke rendement. In dat geval kunt u namelijk een beroep doen op de tegenbewijsregeling box 3. Heel kort samengevat:

  • Onder het huidige wettelijke systeem vormt de vakantiewoning een ‘overige bezitting’. Het wettelijke rendement over deze vakantiewoning bedraagt in 2025 5,88 % van de WOZ-waarde. Voor schulden geldt hierbij een negatief wettelijk rendement van voorlopig 2,62% van de schulden. Het definitieve wettelijke percentage hiervoor wordt begin 2026 vastgesteld. U betaalt in 2025 een tarief van 36% over het totale berekende wettelijke rendement van uw gehele vermogen, waarbij u nog rekening kunt houden met een heffingsvrij vermogen van in 2025 € 57.684 per belastingplichtige.
  • Is uw werkelijke rendement op uw gehele vermogen lager dan het totale berekende wettelijke rendement? Dan kunt u een beroep doen op de tegenbewijsregeling box 3. In dat geval betaalt u in 2025 een tarief van 36% over uw werkelijke rendement. Houd er rekening mee dat wat u waarschijnlijk verstaat onder uw werkelijke rendement iets anders is dan waar de tegenbewijsregeling box 3 van uitgaat. Zo omvat bijvoorbeeld het werkelijke rendement over uw vakantiewoning niet alleen de ontvangen huur, maar ook de waardeverandering van de vakantiewoning. Kosten mag u daarop voor de berekening van het werkelijke rendement bovendien niet in aftrek brengen, met uitzondering van betaalde rente op schulden.

Let op! De berekening van de box 3-gevolgen van een vakantiewoning is mede afhankelijk van de samenstelling van uw andere vermogen. Ook de berekening van het werkelijke rendement voor de tegenbewijsregeling box 3 is hiervan afhankelijk en bovendien complex. Hoe het een en ander uitpakt, is voor elke belastingplichtige en elke situatie weer anders. Neem voor een advies over uw situatie daarom contact op met onze adviseurs.

Box 3-heffing vanaf 2026

Voor de berekening van het werkelijke rendement (bij een beroep op de tegenbewijsregeling box 3) hoeft in 2025 nog geen rekening gehouden te worden met een voordeel vanwege eigen gebruik van de vakantiewoning. Vanaf 2026 is dat anders: als werkelijk rendement van eigen gebruik van de vakantiewoning moet dan de economische huurwaarde worden aangehouden.

Wordt geen beroep gedaan op de tegenbewijsregeling box 3, houd dan rekening met een verhoging van het wettelijke rendement voor overige bezittingen in 2026. Aangekondigd is dat dit verhoogd wordt van 5,88% in 2025 naar waarschijnlijk 7,78% in 2026. Ook het heffingsvrije vermogen wordt verlaagd (naar ongeveer € 52.000).

Box 3-heffing vanaf waarschijnlijk 2028

Het plan is om vanaf waarschijnlijk 2028 een box 3-heffing in te voeren op basis van werkelijk rendement. In het voorjaar 2025 is hiervoor het wetsvoorstel werkelijk rendement box 3 bij de Tweede Kamer ingediend. Het werkelijke rendement in dit wetsvoorstel wordt anders berekend dan onder de tegenbewijsregeling box 3. Zo is er volgens het voorstel vanaf 2028 wel plek voor aftrek van kosten. Voor de vakantiewoning betekent dit grofweg het volgende:

  1. Wordt de vakantiewoning voor minimaal 328 dagen (in een schrikkeljaar 329 dagen) per kalenderjaar verhuurd? Dan bedraagt het werkelijke rendement de huurinkomsten, verminderd met de jaarlijkse onderhoudskosten en andere periodieke kosten.
  2. Wordt de vakantiewoning het hele kalenderjaar niet verhuurd? Dan bedraagt het werkelijke rendement een vastgoedbijtelling van 3,35% over de WOZ-waarde, verminderd met de jaarlijkse onderhoudskosten en andere periodieke kosten.
  3. Wordt de vakantiewoning voor minder dan 328 dagen (in een schrikkeljaar 329 dagen) per kalenderjaar verhuurd? Dan bedraagt het werkelijke rendement het hoogste bedrag van de berekening onder punt 1 of 2.

Bij verkoop van de vakantiewoning wordt de vermogenswinst ook tot het werkelijke rendement gerekend.

Let op! Het wetsvoorstel ligt nog bij de Tweede Kamer en is dus nog niet definitief.

Overdrachtsbelasting

Bij verkoop van een onroerende zaak is overdrachtsbelasting verschuldigd. Koopt u een nieuwe, nog niet eerder gebruikte vakantiewoning, dan zal hierover 21% omzetbelasting (btw) berekend worden en geldt een vrijstelling voor de overdrachtsbelasting. Dat is mogelijk ook het geval als de woning binnen twee jaar na ingebruikname wordt verkocht. In alle overige gevallen is in 2025 10,4% overdrachtsbelasting verschuldigd. Dit tarief bedraagt vanaf 2026 8%.

Tip! Koopt u een vakantiewoning inclusief inventaris, dan wordt over het aandeel van de inventaris in de koopsom geen overdrachtsbelasting berekend.

Let op! Het tarief van 2% overdrachtsbelasting geldt alleen voor de woning waarin u zélf voor langere tijd gaat wonen en dus niet voor een tweede woning.

Vrijstelling voor jongeren reguliere woning

Voor jongeren tussen 18 en 35 jaar die zélf voor langere tijd in een woning gaan wonen, geldt in 2025 – onder voorwaarden – een vrijstelling voor woningen met een waarde t/m € 525.000. Maar ook dan moet de woning als hoofdverblijf gaan dienen. De vrijstelling geldt dus niet voor een vakantiewoning.

Onroerendezaakbelasting (ozb)

Voor de heffing van de onroerendezaakbelasting (ozb) is bij vakantiewoningen de vraag van belang of ze ook als woning kunnen worden aangemerkt. De rechter heeft beslist dat niet van belang is of een vakantiewoning al dan niet permanent bewoond mag worden en als dit niet is toegestaan, of dit bewonen al dan niet gedoogd wordt. Wel van belang is of de woning beschikt over eigen voorzieningen, zoals een badkamer, sanitair en kookgelegenheid. Zo ja, dan is de woning bestemd om daarin te verblijven, te slapen en de overige woonfaciliteiten en voorzieningen te gebruiken. De vakantiewoning is dan naar aard en inrichting bestemd en geschikt om enigszins duurzaam als bewoning te dienen en wordt dan ook als woning aangemerkt.

Kan een vakantiewoning als woning worden aangemerkt, dan betekent dit dat voor de ozb alleen een aanslag eigenarenheffing kan worden opgelegd. Een aanslag gebruikersheffing kan de gemeente niet opleggen. Bovendien geldt voor woningen meestal een lager ozb-tarief dan voor niet-woningen. Bij een vakantiewoning die aan bovengenoemde eisen voldoet, krijgt u dus slechts één heffing opgelegd en is op deze heffing veelal een lager tarief van toepassing.

Verbod op permanente bewoning

Is permanente bewoning verboden, dan drukt dit wel de WOZ-waarde, zo besliste de rechter in het verleden. Ga dus na of een eventueel verbod op permanente bewoning in de WOZ-waarde is meegenomen.

Forensenbelasting

Een gemeente heeft de mogelijkheid forensenbelasting te heffen. Dit kan als u in een andere plaats dan uw woonplaats een woning voor minstens 90 dagen per jaar ter beschikking heeft. Het is niet van belang of u ook daadwerkelijk 90 dagen of meer in de woning verblijft. Verblijft u permanent in uw vakantiewoning, dan is forensenbelasting niet van toepassing.

Dagen dat u de woning verhuurt dan wel de woning gebruikt om de woning beschikbaar te maken of te houden voor verhuur, tellen dus niet mee. Bij het beschikbaar maken of houden voor verhuur kunt u bijvoorbeeld denken aan het plegen van onderhoud, zoals het verven van het houtwerk. Verhuurt u de woning voor een bepaalde periode via een derde, maar kunt u zelf gebruikmaken van de woning als deze in de betreffende periode niet verhuurd wordt, dan tellen deze dagen wel mee. De woning staat u dan immers ter beschikking.

Tot slot

Met betrekking tot de aankoop en het gebruik van een vakantiewoning kunt u met verschillende belastingen te maken krijgen. In deze advieswijzer hebben wij geprobeerd een algemeen beeld te schetsen. Neem voor de fiscale gevolgen in uw specifieke situatie contact op met een van onze adviseurs.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Advieswijzer Informatieplicht energiebesparing

By nieuws

De overheid wil dat ondernemers zo min mogelijk energie verbruiken om zo de uitstoot van schadelijke stoffen, zoals CO2, te beperken. Om energie te besparen, hebben ondernemers die veel energie verbruiken een energiebesparingsplicht. Bovendien moeten deze ondernemers hier iedere vier jaar over rapporteren volgens de informatieplicht. Daarnaast bestaat er voor sommige ondernemers een onderzoeksplicht over energiebesparing.

In deze advieswijzer geven we aan wat deze plichten voor u in de praktijk betekenen en hoe u aan deze plichten kunt voldoen. Ook treft u aan waar u voor nadere informatie terechtkunt.

Energiebesparingsplicht

Windmolen

Als ondernemer heeft u een energiebesparingsplicht als u in een jaar op een locatie minstens 50.000 kWh aan elektra of minstens 25.000 m3 gas verbruikt. De energiebesparingsplicht betekent dat u verplicht bent alle energiebesparende maatregelen te treffen waarvan de terugverdientijd vijf jaar of minder bedraagt. Ook maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder die geen energie besparen maar die wel de uitstoot van CO2 reduceren, bent u verplicht te treffen. U voldoet aan uw plichten als u alle maatregelen uitvoert met een terugverdientijd van vijf jaar of minder of als u alle maatregelen die voor u van toepassing zijn uitvoert die zijn vermeld op de Erkende Maatregelenlijst voor energiebesparing (EML). Voert u een maatregel van de EML niet uit, dan moet u een alternatieve maatregel uitvoeren die minstens evenveel energie bespaart. Heeft u een energiebesparingsplicht, dan moet u hierover iedere vier jaar rapporteren.

Let op! U moest uw rapportage uiterlijk 1 december 2023 digitaal inleveren bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO). Heeft u dit nog niet gedaan, doe dit dan alsnog zo snel mogelijk. Meer informatie over de energiebesparingsplicht is te vinden via Energiebesparingsplicht vanaf 2023 (rvo.nl).

Uitbreiding besparingsplicht

Ook voor ETS-ondernemingen, de glastuinbouw en bedrijven die over een omgevingsvergunning milieu dienen te beschikken, geldt de energiebesparingsplicht per 1 juli 2023. ETS-ondernemingen zijn bedrijven die verplicht moeten deelnemen aan het Emission Trade System, een handelssysteem voor de CO2-uitstoot van de industrie. In dat systeem moeten bedrijven voor elke ton aan CO2-uitstoot één emissierecht inleveren, dat men kan kopen en eventueel verhandelen. Het aantal emissierechten wordt jaarlijks lager vastgesteld, zodat bedrijven ofwel steeds duurdere emissierechten moeten kopen, ofwel moeten investeren in het beperken van de uitstoot. De energiebesparingsplicht geldt ook voor erkende monumenten. Hiervoor gelden wel speciale regels.

Regels bij verhuur

Bent u de enige gebruiker van een gebouw, dan bent u ook verantwoordelijk voor de te nemen energiebesparende maatregelen én voor de te leveren informatie hierover. Voor maatregelen met betrekking tot het gebouw treedt u in overleg met de eigenaar. De eigenaar van het gebouw is verantwoordelijk voor de maatregelen hieromtrent, tenzij anders contractueel is afgesproken. De maatregelen waarvoor u als huurder verantwoordelijk bent, dient u ook zelf te nemen. Bij een gebouw met meerdere huurders is de eigenaar verantwoordelijk voor de te nemen energiebesparende maatregelen aan het gebouw. De huurders zijn verantwoordelijk voor de maatregelen van het proces. Het ligt voor de hand dat de gebouweigenaar, bij weinig processen die plaatsvinden bij de huurders, ook rapporteert namens de huurders.

Let op! Het ligt voor de hand dat degene die de maatregelen uitvoert ook rapporteert over de maatregelen. Er zijn bijvoorbeeld situaties, zoals in winkelcentra, dat de eigenaar van het winkelcentrum rapporteert over de collectieve voorzieningen, zoals een roltrap of verlichting en dat de huurder verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de maatregelen en hierover dan ook rapporteert.

Erkende Maatregelenlijst energiebesparing (EML)

Als voor uw bedrijf de energiebesparingsplicht geldt, dan moet u bij de RVO iedere vier jaar rapporteren welke energiebesparende maatregelen u heeft genomen. Uw rapportage stelt u op aan de hand van de Erkende Maatregelenlijst energiebesparing (EML). Op deze lijst staan energiebesparende maatregelen waarvan de terugverdientijd vijf jaar of minder bedraagt. Van de op de EML genoemde maatregelen geeft u aan of u deze heeft uitgevoerd of dat u een alternatieve maatregel heeft uitgevoerd.

Let op! Momenteel ligt er een wetsvoorstel om de terugverdientijd van vijf jaar naar zeven jaar te brengen. Dit zal mogelijk vanaf de volgende rapportageronde in 2027 het geval zijn. Door de RVO is echter aangegeven, dat de extra energiebesparing die dit oplevert, niet valt te bepalen.

De EML kent drie onderdelen, te weten ‘gebouwen’, ‘faciliteiten’ en ‘processen’. Per categorie moet u bekijken of deze voor u relevant is. Zo ja, dan dient u de maatregelen uit te voeren. Voor gebouwen betreft dit bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen voor de verwarming van het gebouw of voor de verlichting van de binnenruimte. Bij faciliteiten treft u onder meer energiebesparende maatregelen aan voor de koeling van producten, voor roltrappen of met betrekking tot uw serverruimte. Voor energiebesparende maatregelen inzake processen kunt u onder meer denken aan maatregelen om warmteverlies te beperken en aan energiebesparende maatregelen voor veehouderijen.

Of u een maatregel van de EML direct dient uit te voeren, hangt af van diverse omstandigheden. Onder meer de uitgangssituatie is hiervoor van belang. Zo kunt u bijvoorbeeld geen energie met betrekking tot warmte besparen in een ruimte die niet verwarmd is. Ook technische factoren zijn van belang. Brandt in een bepaalde ruimte gedurende de dag slechts kort de verlichting, dan zal de terugverdientijd van energiebesparende verlichting te lang zijn. Ook kunnen sommige energiebesparende maatregelen pas op een later moment rendabel zijn. Als u bijvoorbeeld op een bepaald moment uw gevel dient te renoveren, kan het rendabel zijn dan gelijk te kiezen voor isolerend glas.

Let op! Voor de glastuinbouw geldt sinds 1 juli 2023 ook de energiebesparingsplicht. Voor deze sector is een specifieke EML beschikbaar.

EED-auditplicht

Naast de energiebesparingsplicht en de hieraan gekoppelde rapportageplicht bestaat er de Europese Richtlijn Energie-Efficiëntie (EED). Deze plicht geldt alleen voor grote bedrijven. Dat wil zeggen dat u minstens 250 werknemers (fulltime) in dienst heeft. De plicht geldt daarnaast ook als uw omzet meer dan € 50 miljoen bedraagt en uw balanstotaal meer dan € 43 miljoen is. 

Let op! DE EED-auditplicht wordt gewijzigd. In de herziene EED-plicht gaat het niet meer om de vraag of uw bedrijf als grootbedrijf wordt aangemerkt, maar bepaalt het energiegebruik van de onderneming of die onder de EED-plicht valt. Naar verwachting treedt de wijziging halverwege 2026 in werking. Tot die tijd geldt de plicht volgens bovengenoemde eisen.

Het doel van de EED-auditplicht is om bedrijven inzicht te geven in hun energiegebruik en aan te geven op welke manieren energie bespaard kan worden. U dient met name te rapporteren welke energiebesparende maatregelen u kunt nemen en welke besparing dit oplevert. De rapportage op grond van de EED beperkt zich niet tot maatregelen met een terugverdientijd van maximaal vijf jaar. Voor de EED kunt u desgewenst gebruikmaken van slablonen die u aantreft op de site van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (rvo.nl).

Ook ‘vervoer’ maakt onderdeel uit van de rapportageplicht over de EED, maar alleen voor zover u binnen uw bedrijf zelf het vervoer verzorgt. Besteedt u het vervoer uit, dan is de vervoerder eventueel rapportageplichtig, als deze aan de voorwaarden voor de plicht voldoet. Het woon-werkverkeer van uw werknemers valt niet onder de rapportageplicht. Onderdeel van de rapportage is onder meer een overzicht van het totaal gemeten energieverbruik van uw bedrijf alsmede een uitsplitsing van het energieverbruik voor de processen, gebouwen, installaties en vervoer van uw onderneming. Ook dient u een lijst van energiebesparende maatregelen op te nemen, waarbij u gebruik kunt maken van bovengenoemde EML.

U dient iedere vier jaar te rapporteren. Dit is opengesteld op 4 juli 2023. De rapportage dient digitaal aangeleverd te worden bij de RVO. Hiervoor heeft u eHerkenning niveau 2+ of hoger nodig.

Let op! U bent wettelijk verplicht uw EED-rapportage aan te leveren. Doet u dit niet, dan kan de RVO u een last opleggen met een dwangsom. Voldoet u dan nog niet aan uw verplichting, dan dient u de dwangsom te betalen.

Tip! Als u investeert in een energiebesparende maatregel waarop de Energie-investeringsaftrek (EIA) van toepassing is, komen de rapportagekosten ook voor de EIA in aanmerking. De EIA bedraagt in 2025 40%. Uw investeringsbedrag dient minstens € 2.500 te bedragen. Het bedrag dat maximaal voor de EIA in aanmerking komt, bedraagt in 2025 € 151 miljoen.

Onderzoeksplicht

Grote energie verbruikende bedrijven kunnen ook nog te maken hebben met een onderzoeksplicht over energiebesparing. Dit geldt voor locaties van bedrijven met een jaarlijks energiegebruik vanaf 10 miljoen kWh elektriciteit of 170.000 m3 aardgas. Of de onderzoeksplicht op de activiteiten van uw bedrijf van toepassing is, hangt af van wie de milieuregels voor de milieubelastende activiteit van uw bedrijf bepaalt. Om te bepalen of er een onderzoeksplicht geldt voor de locatie kunnen ondernemers het stappenplan raadplegen: Stappenplan Energiebesparing Rapportageplicht (rvo.nl).

De onderzoeksplicht houdt in dat u eens per vier jaar onderzoekt welke energiebesparende maatregelen u moet nemen. Dit dient u digitaal te rapporteren bij de RVO. U moet in uw rapportage ook aangeven welke maatregelen u de voorafgaande periode al heeft genomen.

Let op! De eerstvolgende rapportage moest uiterlijk 1 december 2023 bij de RVO binnen zijn. Heeft u deze nog niet ingediend, doe dit dan alsnog zo snel mogelijk.

Wettelijk is bepaald over welke aspecten van uw bedrijfsvoering u met betrekking tot energiebesparing moet rapporteren. Dit betreft onder meer een analyse van uw energieverbruik, waaronder een opgave van onbenutte warmtestromen alsmede een inventarisatie van kosteneffectieve CO2-reducerende maatregelen. Ook hiervoor kunt u gebruikmaken van de EML. Voor uw rapportage is wettelijk vastgelegd hoe u de terugverdientijd van een investering en de CO2-reductie dient te berekenen. U kunt voor uw rapportage gebruikmaken van sjablonen die u kunt vinden op de site van de RVO.

Fiscale maatregelen m.b.t. energiebesparing

Voor maatregelen waarvan de terugverdientijd langer is dan vijf jaar, bestaat geen plicht deze uit te voeren. Voor dergelijke maatregelen komt u vaak wel in aanmerking voor de energie-investeringsaftrek (EIA). Deze aftrek is met name bedoeld voor energiebesparende investeringen die, gelet op het rendement, nog onvoldoend rendabel zijn. Door hiervoor een fiscale aftrek te verlenen, dalen de nettokosten van de investering en is deze eerder rendabel.

Alleen bedrijfsmiddelen die op de zogenaamde Energielijst staan, komen voor de EIA in aanmerking. De Energielijst kunt u inzien en downloaden op de site van de RVO en wordt ieder jaar vernieuwd. De EIA levert voor investeringen in het jaar 2025 een extra aftrek van de winst op van 40%. Het totale maximumbedrag dat voor de EIA in aanmerking komt, bedraagt € 151 miljoen. Een investering in een bedrijfsmiddel dat bijvoorbeeld € 100.000 kost en op de Energielijst staat, levert dus een extra aftrek op de winst op van € 40.000. 

Handhaving

Een onderneming die voldoet aan de daarvoor geldende voorwaarden is wettelijk verplicht energiebesparende en/of CO2-reducerende maatregelen te treffen, te rapporteren en/of te informeren. Zijn er maatregelen genomen die niet staan vermeld op de EML, dan is het bevoegd gezag ook gerechtigd te controleren of de genomen alternatieve maatregelen voldoende zijn geweest. Voldoet een onderneming niet aan haar plichten, dat is het bevoegd gezag gerechtigd om eerst een waarschuwingsbrief te versturen. Ook kan het bevoegd gezag een dwangsom opleggen. Het bevoegd gezag is veelal de gemeente, de provincie of het Rijk. De hoogte van de dwangsom moet evenredig zijn aan de ernst van de overtreding en is bedoeld om bedrijven er alsnog toe te brengen de vereiste maatregelen te nemen dan wel te rapporteren en/of te informeren. Een bedrijf moet de dwangsom betalen als niet alsnog aan de wettelijke plichten wordt voldaan, vóór de termijn die daartoe door het bevoegd gezag gesteld is. Bij het vaststellen van deze termijn wordt rekening gehouden met de tijd die nodig is om een geconstateerde overtreding te beëindigen. Een dwangsom kan herhaald worden bij het niet blijven voldoen aan de wettelijke regels. 

Meer informatie: RVO

De energiebesparingsplicht, de informatieplicht en de rapportageplicht bestaan voor de gemiddelde ondernemer uit behoorlijk ingewikkelde regelingen. Er zijn tal van bedrijven die ondernemers deze werkzaamheden tegen betaling uit handen kunnen nemen. Als u googelt op ‘energiebesparingsplicht advies’ blijkt dat er aan adviseurs keuze genoeg is.

Op RVO.nl kunt u terecht voor alle informatie die op uw specifieke situatie, voor uw branche of bedrijf, van toepassing is. Via deze site dient u ook uw rapportages digitaal aan te leveren, waarvoor eHerkenning niveau 2+ of hoger met machtiging RVO-diensten niveau eH2+ nodig is.

Meer informatie: DEB

Voor informatie over de energiebesparingsplicht en rapportageplichten kunt u ook terecht op de site deb.nl (duurzaam energie besparen). DEB verstrekt informatie aan ondernemers die geconfronteerd worden met de wettelijke plichten op dit gebied, maar ook aan ondernemers die niet verplicht zijn tot energiebesparende maatregelen en overwegen om hier uit het oogpunt van kostenbesparing toe over te gaan.

Tip! DEB heeft een praktisch overzicht van alle 149 maatregelen die deel uitmaken van de EML.

DEB werkt samen met tal van branches, zodat de informatie zo veel mogelijk toegespitst is op de persoonlijke situatie van de ondernemer. U kunt op de site van DEB kosteloos inloggen en hier een eigen account aanmaken.

Voorbeeld
Als voorbeeld noemen we de maatregel tot plaatsing van een dubbelwandige vaatwasmachine in grootkeukens, zoals aanwezig in de horeca. Op de site van DEB treft u deze aan bij de maatregelen in de categorie ‘faciliteiten’. De site geeft aan dat een dubbelwandige vaatwasmachine vanwege de dubbele wanden minder warmteverlies heeft, waardoor water niet opnieuw opgewarmd hoeft te worden, wat energie bespaart. Deb.nl bevat ook informatie over beschikbare subsidies en bevat namen en contactinformatie van energieadviseurs. U kunt zich bij DEB aanmelden voor een speciale nieuwsbrief, zodat u altijd op de hoogte bent van het laatste nieuws en de nieuwe maatregelen.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze Advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de Advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.

Heeft een Oekraïense vluchteling recht op 30%-regeling?

By nieuws

Of een Oekraïense vluchteling recht heeft op de toepassing van de 30%-regeling is onder meer afhankelijk van de vraag of de vluchteling door de werkgever uit een ander land is aangeworven. Verschillende rechters deden in verschillende casussen al uitspraak hierover.

Rechtbank Noord-Holland: Oekraïner al woonachtig in Nederland

Binnenvaart

Zo oordeelde rechtbank Noord-Holland eind juli 2025 over een Oekraïner. Hij verblijft vanaf 10 mei 2023 in Nederland met zijn echtgenote en kind en is vanaf 11 mei 2023 ingeschreven in basisregistratie personen (BRP) op een Nederlands adres. De Oekraïner werkt tussen 1 september 2020 en 6 november 2023 op afstand voor een in Israël gevestigd bedrijf als freelancer.

Op 6 november 2023 tekent hij een arbeidsovereenkomst en op 13 november 2023 treedt hij in dienst bij een in Nederland gevestigde werkgever. Voor de toepassing van de 30%-regeling was in geschil of de Oekraïner uit een ander land was aangeworven. Daarvoor zou zijn woonplaats op het moment van aangaan van de arbeidsovereenkomst buiten Nederland gelegen moeten zijn.

De rechtbank oordeelde dat de woonplaats van de Oekraïner op het moment van aangaan van de arbeidsovereenkomst in Nederland was. De rechtbank oordeelde daarbij dat het motief van de verhuizing naar Nederland niet van doorslaggevende betekenis is. Verder nam de rechtbank onder meer in aanmerking dat de Oekraïner met zijn gezin al zes maanden in Nederland woonde,  voordat hij de arbeidsovereenkomst aanging.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant: Oekraïner al woonachtig in Nederland

Ook rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde begin 2025 dat een Oekraïner al woonachtig was in Nederland op het moment van aangaan van de arbeidsovereenkomst. De Oekraïner van wie zijn gezin vanaf 22 maart 2022 staat ingeschreven in Nederland en hij vanaf 28 september 2022, verblijft – volgens zijn eigen verklaring – vanaf 31 juli 2022 onafgebroken in Nederland. Tot oktober 2022 heeft hij op afstand gewerkt voor een Oekraïens bedrijf. Vier dagen na aankomst in Nederland stuurt hij een cv naar een Nederlandse werkgever, waar hij op 2 september 2022 een aanbod voor een baan krijgt. Hij sluit op 17 oktober 2022 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met de Nederlandse werkgever en start zijn werkzaamheden in de functie van solutions engineer op 18 oktober 2022.

Rechtbank Noord-Holland: Oekraïner nog niet woonachtig in Nederland

In een andere casus van medio 2024 kwam rechtbank Noord-Holland overigens wel tot het oordeel dat een Oekraïner bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst nog in het buitenland woonde. Deze Oekraïner is in maart 2022 met zijn vrouw en kinderen naar Nederland gevlucht vanwege de oorlog in zijn thuisland. Zij hebben in Nederland een tijdelijk verblijfsrecht en een tijdelijke woning gekregen. In Oekraïne huren zij een appartement. Vanaf april 2022 tot en met augustus 2022 is de Oekraïner werkzaam geweest als opvarende op een schip dat onder Liberiaanse vlag in internationale wateren voer. Op 1 september 2022 sluit hij een arbeidsovereenkomst met een Nederlandse werkgever en op 11 oktober 2022 start hij met zijn werkzaamheden.

De rechtbank was van oordeel dat de Oekraïner op 1 september 2022 niet zijn woonplaats in Nederland had. Hij was dus een ingekomen werknemer en de 30%-regeling kon worden toegepast. Van belang bij dit oordeel was dat onder meer dat de Oekraïner de huurwoning in Oekraïne aanhield en de kosten daarvoor bleef betalen. Hieruit volgt dat niet de intentie bestond om langere tijd in Nederland te verblijven, maar dat het verblijf was ingegeven door de uitbraak van de oorlog in Oekraïne. Bovendien voer de Oekraïner tot en met augustus 2022 nog onder Liberiaanse vlag en had hij een tijdelijk verblijfsrecht.

Let op! In deze casus loopt inmiddels hoger beroep bij een gerechtshof.

Hoge tarief overdrachtsbelasting definitief omlaag

By nieuws

Vanaf 1 januari 2026 wordt de overdrachtsbelasting verlaagd van 10,4 naar 8% voor woningen die niet als hoofdverblijf dienen. Dit tarief komt voornamelijk om de hoek kijken bij de aanschaf van vakantiewoningen en woningen voor verhuur.

Overdrachtsbelasting

Woning

Bij aankoop van panden wordt overdrachtsbelasting geheven. Het standaardtarief bedraagt momenteel 10,4% (2025).  Voor woningen die permanent zelf bewoond worden, die dus dienen als hoofdverblijf, is het huidige tarief 2%.

Tip! Voor meerderjarige jongeren tot 35 jaar bestaat er, onder voorwaarden, een eenmalige vrijstelling als de woning niet meer kost dan € 525.000 (2025) én als hoofdverblijf dient.

Tariefverlaging

Voor woningen die niet permanent door de eigenaar zelf bewoond worden, dus niet dienen als hoofdverblijf, wordt het huidige tarief van 10,4% vanaf 2026 dus verlaagd naar 8%. Op deze manier wordt het investeren in woningen voor verhuur aantrekkelijker gemaakt. Ook wordt de aanschaf van een tweede woning zoals een vakantiehuis hierdoor voordeliger. 

Let op!Het tarief van 10,4% blijft in 2026 gehandhaafd voor de aanschaf van bedrijfspanden en kantoren.

Wijziging definitief

De tariefsverlaging naar 8% is vorig jaar al door de Tweede en Eerste Kamer aanvaard en staat daarmee definitief vast. Alleen een nieuwe wetswijziging zou de tariefsverlaging dus nog ongedaan kunnen maken, maar dergelijke plannen liggen momenteel niet op tafel.

Onbedoeld belastingvoordeel voorkomen

De tariefsverlaging gaat gepaard met een aanvullende bepaling om een onbedoeld belastingvoordeel te voorkomen als een woning binnen zes maanden weer wordt doorverkocht. Om dubbele overdrachtsbelasting te voorkomen, is namelijk bepaald dat de door de verkoper betaalde overdrachtsbelasting in mindering mag worden gebracht. Dit kan echter te ruim uitpakken, wanneer de koper door een lager tarief minder overdrachtsbelasting hoeft te betalen dan door de verkopende partij betaald is. Daarom is bepaald dat het bedrag aan belasting dat betaald moet worden niet lager kan zijn dan het bedrag dat zonder het tariefverschil betaald had moeten worden. Op deze manier is gegarandeerd dat ook bij tariefverschillen over een eventuele waardestijging overdrachtsbelasting wordt betaald.

Tip! Overweegt u een tweede woning aan te schaffen voor uzelf of voor de verhuur, bijvoorbeeld aan uw kinderen, dan is het raadzaam hiermee te wachten tot ná 2025.