Skip to main content
Category

nieuws

Wijzigingen op het gebied van lijfrentes

By nieuws

Per 1 januari 2026 treedt een aantal wijzigingen in werking met betrekking tot lijfrentes. De wijzigingen zijn opgenomen in de Fiscale Verzamelwet 2026. Wat gaat er veranderen?

Gelijktrekken uiterste ingangsdatum

Euro

Er bestaan in Nederland verschillende lijfrenteproducten in de vorm van lijfrenteverzekeringen, lijfrenterekeningen en lijfrentebeleggingsrechten. Het wetsvoorstel wil de uiterste ingangsdatum van deze verschillende producten gelijktrekken. Een lijfrenteverzekering moet namelijk ingaan uiterlijk in het jaar waarin men de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd. Dit product kan echter als enige worden uitgekeerd met een jaarbetaling achteraf. Op deze manier wordt de termijn van ingaan onbedoeld verlengd naar zes jaar boven de AOW-leeftijd. In het wetsvoorstel wordt dit gerepareerd door de termijn ook op maximaal vijf jaar te bepalen.

Let op! Heeft u een lijfrente bij uw eigen bv en bent u de AOW-leeftijd al gepasseerd? Neem contact op met uw adviseur om tijdig met de uitkering te starten.

Tip! Kijk ook goed naar de diverse overgangsregimes vanuit het verleden. Hoe ouder de lijfrente, hoe meer opties, bijvoorbeeld een overbruggingslijfrente tot 65 jaar (de oude AOW-leeftijd) of juist de actuele AOW-leeftijd. Of bijvoorbeeld een tijdelijke oudedagslijfrente die dan op 65 jaar begint (en dus op 70 jaar afloopt na vijf jaar).

Niet-kwalificerende lijfrente belast

Het komt in de praktijk voor dat lijfrentepremies in aftrek zijn gebracht voor producten die fiscaal niet of niet meer als lijfrente zijn aan te merken. Denk bijvoorbeeld aan producten waarbij in de voorwaarden niet is opgenomen dat afkoop niet is toegestaan of lijfrenteproducten die worden uitgekeerd na de uiterste datum. Om ongewenste gevolgen te voorkomen wordt bepaald dat dergelijke uitkeringen voortaan belast zijn. 

Let op! Om anticiperen te voorkomen gaat deze wijziging met terugwerkende kracht in vanaf de datum van bekendmaking, te weten 25 april 2025.

Maximum pensioengevend loon en premiegrondslag lijfrenteaftrek ongewijzigd

De maximale premiegrondslag voor de aftrek van lijfrentepremies blijft in 2026 ongewijzigd op € 137.800. Ook het maximale pensioengevende loon blijft op dit bedrag gehandhaafd. Er vindt dus geen prijsindexatie plaats, waardoor het maximum sinds 2024 ongewijzigd is gebleven.

Tip! Bij overlijden zonder nabestaandenlijfrente vervalt het kapitaal aan de verzekeraar. Bij een bancaire lijfrente vererft het kapitaal altijd. Een nabestaandenlijfrente is dan wellicht niet gewenst, het ‘kapitaal’, gaat dan automatisch naar de erven, vaak de kinderen. Ook een Oudedagsverplichting (ODV) kan vanuit de eigen bv overgedragen worden naar een bancaire lijfrente.

Let op! Deze wijzigingen zijn opgenomen in de Fiscale Verzamelwet 2026. Deze wet is al aangenomen door de Tweede Kamer, maar nog niet door de Eerste Kamer.

Maatregelen tegen ongelijke verdeling (huwelijks)gemeenschap

By nieuws

In het Belastingplan 2026 zijn maatregelen opgenomen die ongelijke verdelingen van een huwelijksgemeenschap en ongelijke verdelingen bij een verrekenbeding fiscaal aanpakken. Welke zijn dit?

Voordeel ongelijke verdeling

Strategie

Aanleiding is de uitkomst van een arrest van de Hoge Raad van begin 2024 waarbij twee echtgenoten huwelijkse voorwaarden aangingen in het zicht van overlijden van een van hen. De Hoge Raad oordeelde dat de ongelijke verdeling – waarbij de langstlevende 90% kreeg toebedeeld – niet in strijd was met de wet. Het voordeel in deze casus bestond eruit dat de achterblijvende partner minder erfde en er dus minder erfbelasting hoefde te betalen dan bij een gelijke verdeling (50%-50%). 

Bredere aanpak kabinet

Het kabinet wil deze constructie bestrijden. Het voorstel in het Belastingplan 2026 gaat echter veel verder. Het wetsvoorstel heft namelijk schenk- of erfbelasting bij elke ontbinding van een huwelijksgoederengemeenschap en bij elk toegepast verrekenbeding waarbij aan een partner meer toekomt dan de helft van de gemeenschap of de te verrekenen som. Hiermee worden dus niet alleen huwelijkse voorwaarden getroffen die gewijzigd zijn in het zicht van overlijden, maar alle huwelijkse voorwaarden waarvan het effect is dat er een ongelijke verdeling ontstaat.

Wat betekent dit?

Als het Belastingplan 2026 ongewijzigd wordt aangenomen, betekent dit:

  • Bij overlijden: als een partner bij ontbinding van de huwelijksgemeenschap of bij uitvoering van een verrekenbeding meer krijgt toebedeeld dan de helft, wordt het meerdere gezien als verkrijging op grond van erfrecht. Afhankelijk van de hoogte en andere verkrijgingen, is de langstlevende partner hierover erfbelasting verschuldigd.
  • Bij echtscheiding: als een partner door ontbinding van de huwelijksgemeenschap of uitvoering van een verrekenbeding meer krijgt toebedeeld dan de helft, wordt het meerdere gezien als schenking. Afhankelijk van de hoogte en andere schenkingen is hierover schenkbelasting verschuldigd.

Inwerkingtreding 1 januari 2026

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld deze maatregel op 1 januari 2026 in werking te laten treden.

Uitzonderingen

Er gelden wel uitzonderingen. Zo worden de volgende huwelijkse voorwaarden niet getroffen door de voorgestelde wetswijziging:

  • huwelijkse voorwaarden waarin al een ongelijke verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is overeengekomen vóór 16 september 2025 16.00 uur, en
  • huwelijkse voorwaarden waarin al een finaal verrekenbeding met ongelijke breukdelen is overeengekomen vóór 16 september 2025 16.00 uur.

Let op! Alle huwelijkse voorwaarden die vanaf 16 september 2025 16.00 uur zijn aangegaan, worden wel volledig door de maatregel getroffen. Ook huwelijkse voorwaarden die vanaf 16 september 2025 16.00 uur worden gewijzigd, waarbij aanpassingen in het gemeenschappelijke vermogen naar ongelijke breukdelen plaatsvindt, worden vanaf 1 januari 2026 volledig door de maatregel getroffen. Dit geldt ook als ongelijke verdeling op dat moment iets minder ongelijk wordt (bijvoorbeeld van 90:10 naar 60:40). Het is wel mogelijk om andere wijzigingen in de huwelijkse voorwaarden aan te brengen zonder het overgangsrecht te verliezen.

Ook voor geregistreerde partners en samenwoners

De maatregel geldt niet alleen bij ongelijke verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap, maar ook in geval van geregistreerde partners en samenwoners.

Let op! De maatregel is nog niet definitief. Na de verkiezingen moeten de nieuwe Tweede Kamer en de Eerste Kamer nog instemmen.

Nieuwe subsidie inclusiviteitstechnologie start 1 oktober

By nieuws

Werkgevers in het mkb kunnen vanaf 1 oktober een nieuwe subsidie aanvragen voor inclusiviteitstechnologie. Dit is technologie die werknemers met een arbeidsbeperking ondersteunt bij het uitvoeren van hun werkzaamheden. Op deze manier kan hun positie op de arbeidsmarkt verbeteren.

Onbekend maakt onbemind

Geld

Veel werkgevers zijn relatief onbekend met de genoemde technologie. Een voorbeeld van deze technologie is een voorleesbril of robotarm. De aanschafkosten hiervan kunnen een belemmering zijn en werpen daardoor een barrière op om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. De inclusiviteitssubsidie komt hierin tegemoet. Algemeen gebruikelijke techniek, zoals een computer, komt niet voor de subsidie in aanmerking, tenzij deze speciaal voor de werknemer met een arbeidsbeperking is aangepast.

Omvang subsidie

Er is een lijst beschikbaar met technologieën die in aanmerking komen voor de subsidie. De subsidie dekt 50% van de subsidiabele kosten en moet tenminste € 2.500 zijn. Per aanvraag kan tot € 25.000 subsidie verstrekt worden. Hiervan mag maximaal een bedrag van € 1.000 bestemd zijn voor advies- en implementatiediensten.

Aanvragen subsidie

De subsidie kan tijdens twee tijdvakken worden aangevraagd.

  • Het eerste tijdvak loopt van 1 oktober 2025 9:00 uur tot en met 28 november 2025 17:00 uur. 
  • Het tweede tijdvak loopt van 5 januari 2026 9:00 uur tot en met 29 mei 2026 17:00. 

Voor ieder tijdvak is in totaal € 1 miljoen beschikbaar. 

Let op! Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst.

Activiteitenplan

In de aanvraag moet met een activiteitenplan worden aangegeven op welke activiteiten de aanvraag ziet en welk doel bereikt wil worden. Hiernaast moet duidelijk zijn of de aanvraag betrekking heeft op een persoon die al in dienst is of nog moet worden aangenomen. Ook moet worden aangegeven op welke manier de gesubsidieerde techniek de arbeidsbeperking compenseert. Er is een aantal standaardformulieren voor uw aanvraag beschikbaar. Deze en alle voorwaarden vindt u een speciale site van het UWV,

Soms meer aftrek gemengde kosten in Vpb vanaf 2026

By nieuws

Bepaalde zogenaamde gemengde kosten zijn niet volledig aftrekbaar van de winst. In de Fiscale Verzamelwet 2026 is voor de aftrek van deze kosten in de vennootschapsbelasting een wijziging voorgesteld.

Gemengde kosten

Belastingdienst

Bij gemengde kosten moet u denken aan:

  • voedsel, drank en genotmiddelen;
  • representatie, daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak; 
  • congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke;

inclusief reis- en verblijfkosten voor al deze categorieën.

Beperking aftrek in de inkomstenbelasting

Deze kosten komen tot een bedrag van € 5.700 (2025) niet in aftrek op de winst. Een ondernemer in de inkomstenbelasting kan er ook voor kiezen om niet de grens van € 5.700 aan te houden, maar om alle kosten in aftrek te brengen tegen 80% in plaats van 100%.

Beperking aftrek in de vennootschapsbelasting

Een vennootschap (zoals een bv) met één of meer werknemers past in de vennootschapsbelasting vergelijkbare regels toe voor de aftrek van gemengde kosten. De grens van € 5.700 kan echter in zo’n geval hoger uitvallen als 0,4% van het gezamenlijk door de werknemers genoten belastbare loon hoger is dan € 5.700. In dat geval zijn de kosten namelijk niet aftrekbaar tot een bedrag van 0,4% van het gezamenlijke belastbare loon.

De vennootschap kan er ook voor kiezen om niet de grens van € 5.700 of 0,4% van het gezamenlijke belastbare loon aan te houden, maar om alle kosten in aftrek te brengen tegen 73,5% in plaats van 100%.

Wijziging vanaf 2026

Vanaf 2026 wijzigt de berekening van 0,4% van het gezamenlijk door de werknemers genoten belastbaar loon. Tot en met 2025 omvat dit loon namelijk ook alle in de werkkostenregeling aangewezen vergoedingen en verstrekkingen. Vanaf 2026 omvat dit loon alleen nog het loon waarover daadwerkelijk loonbelasting wordt ingehouden.

Dit zorgt voor een vereenvoudiging van de berekening van 0,4% van het gezamenlijk belastbaar loon. Maar dit kan ook betekenen dat er voor werkgevers die met 0,4% van het gezamenlijk belastbaar loon de grens van € 5.700 overschrijden, mogelijk meer recht bestaat op aftrek van de gemengde kosten vanaf 2026.

Let op! De wijziging is opgenomen in de Fiscale Verzamelwet 2026. Dit wetsvoorstel is op 23 september 2025 door de Tweede Kamer aangenomen, maar de Eerste Kamer moet nog instemmen. De wijziging is dus nog niet definitief.

Uitstel implementatie Richtlijn Loontransparantie

By nieuws

De Europese Raad heeft op 24 april 2023 de EU-richtlijn voor loontransparantie aangenomen. De EU-richtlijn heeft tot doel loondiscriminatie te bestrijden en de loonkloof tussen mannen en vrouwen in de EU te helpen dichten. Deze richtlijn moet uiterlijk op 7 juni 2026 zijn vertaald in Nederlandse wetgeving. Voorgesteld is om deze datum te verschuiven naar 1 januari 2027.

Richtijn

Juridisch

De richtlijn volgt op de wet ‘ingroei-quotum en streefcijfers’. Deze wet – die sinds 2022 van kracht is – heeft als doel een betere man-vrouwverhouding in top en subtop van het bedrijfsleven te realiseren. Grote vennootschappen rapporteren vanaf 2023 in het SER Diversiteitsportaal over de man-vrouwverhouding in de (sub)top, de streefcijfers en bijbehorende plannen van aanpak.

Vereisten uit de richtlijn

Bedrijven in de EU moeten voortaan looninformatie openbaar maken en maatregelen treffen als het loonverschil tussen mannen en vrouwen bij hen groter is dan 5%. Daarnaast wordt het mogelijk voor werknemers en hun vertegenwoordigers om informatie op te vragen over hun loonniveau en dat van werknemers die hetzelfde of gelijkwaardig werk verrichten. Verder zal de werkgever voor indiensttreding moeten meedelen welk loon of welke loonschaal aan de toekomstige werknemer zal worden betaald. Ook wordt het verboden voor werkgevers om sollicitanten vragen te stellen over hun salarisgeschiedenis. Werkgevers vanaf 100 werknemers moeten gaan rapporteren over loonverschillen binnen hun organisaties. De betreffende informatie wordt grotendeels openbaar gemaakt. 

Uitstel

Van 26 maart 2025 tot en met 7 mei 2025 heeft er een internetconsultatie opengestaan over een wetsvoorstel ter implementatie van de betreffende richtlijn. De genoemde datum van 7 juni 2026 bleek niet haalbaar. 

Naar verwachting wordt het wetsvoorstel nog dit jaar aan de Raad van State aangeboden, zodat de Tweede en Eerste Kamer het in 2026 kunnen behandelen. De inwerkingtredingsdatum verschuift dan naar 1 januari 2027. 

Meer tijd

Dit betekent voor organisaties met 150 of meer werknemers dat ze voor het eerst een rapportageverplichting hebben over het kalenderjaar 2027, in plaats van over 2026. Het moment waarop werkgevers met 100-150 werkgevers moeten rapporteren, wordt conform de Richtlijn geïmplementeerd. Werkgevers krijgen hierdoor meer tijd om deze verplichtingen in te richten in hun systemen.

Uitzendregeling eigen woning wijzigt vanaf 2026

By nieuws

De uitzendregeling zorgt ervoor dat u recht houdt op aftrek hypotheekrente ondanks dat u tijdelijk niet in uw eigen woning woont. Goedkeurend beleid over deze regeling wordt per 2026 in de wet opgenomen in ruimere vorm.

Wanneer kunt u de uitzendregeling toepassen?

Vastgoed

U moet een verzoek doen om de uitzendregeling toe te passen. U kunt de uitzendregeling toepassen als:

  • u of uw fiscale partner al minimaal één jaar eigenaar van de woning is, en
  • de woning ook al minimaal één jaar uw hoofdverblijf vormt op het moment dat u tijdelijk ergens anders gaat wonen in verband met een uitzending of overplaatsing, en
  • u na afloop van de uitzending of overplaatsing weer in de woning gaat wonen, en
  • u tijdens de uitzending of overplaatsing niet in een andere eigen woning als hoofdverblijf gaat wonen, en
  • er in principe geen anderen in uw woning wonen in de periode dat u elders woont.

Bepaalde personen mogen wel in uw woning wonen

Het is op dit moment al goedgekeurd dat bepaalde personen wel in uw woning mogen wonen, zonder dat dit toepassing van de uitzendregeling blokkeert. Het gaat daarbij om uw fiscale partner of degene die direct voorafgaand aan uw uitzending of overplaatsing uw fiscale partner was. Verder geldt de goedkeuring ook voor uw kinderen of de kinderen van uw fiscale partner of degene die direct voorafgaand aan uw uitzending of overplaatsing uw fiscale partner was. Hetzelfde geldt voor personen die al minimaal één jaar tot uw huishouden horen op het moment dat u tijdelijk ergens anders gaat wonen (bijvoorbeeld een hulpbehoevende ouder).

Let op! Om van de goedkeuring gebruik te kunnen maken mogen deze personen geen huur of een andere vergoeding aan u betalen.

Uitbreiding groep personen in de wet

De goedkeuring dat de hiervoor genoemde personen in uw woning mogen wonen tijdens toepassing van de uitzendregeling, wordt met ingang van 2026 opgenomen in de wet.

In de wet worden vanaf 2026 echter nog meer personen opgenomen die in uw woning mogen wonen tijdens toepassing van de uitzendregeling. Ook andere bloed- en aanverwanten in de rechte neergaande lijn mogen in de woning wonen. Dit betekent dat bijvoorbeeld ook uw kleinkind of achterkleinkind in uw woning kan wonen tijdens uw uitzending.

Let op! De aanpassingen zijn opgenomen in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2026. De Tweede Kamer nam dit wetsvoorstel op 23 september 2025 aan, maar de Eerste Kamer moet nog instemmen. De aanpassingen zijn daarom nog niet definitief.

Minder onbelaste vergoeding extraterritoriale kosten vanaf 2026

By nieuws

Vanaf 2026 kan een werkgever bepaalde extraterritoriale kosten niet meer onbelast aan de uit het buitenland aangeworven werknemer vergoeden. Deze wijziging is opgenomen in het Belastingplan 2026.

ETK-regeling

Internationaal

Onder de ETK-regeling kunnen werkgevers onbelast zogenaamde extraterritoriale kosten vergoeden aan werknemers. Bij het onbelast vergoeden kan de werkgever kiezen uit twee regelingen: de forfaitaire regeling, voorheen de 30%-regeling, tegenwoordig aangeduid als expatregeling, en de ETK-regeling. Bij keuze voor de ETK-regeling worden de werkelijke extraterritoriale kosten vergoed.

Versoberen

In het Belastingplan 2026 is het voorstel opgenomen om de ETK-regeling te versoberen. Deze versobering houdt in dat bepaalde kosten niet meer onbelast vergoed kunnen worden vanaf 2026. Het gaat daarbij om:

  • Extra kosten van levensonderhoud doordat het prijspeil in Nederland hoger is dan in het land van herkomst van de werknemer. Hieronder vallen ook de kosten van gas, water, licht en andere nutsvoorzieningen.
  • Extra gesprekskosten voor privédoeleinden met het land van herkomst.

Let op! De inschatting is dat door deze uitsluiting het nettoloon van de ingekomen werknemer in 2026 gemiddeld daalt met € 20 per maand.

Geen verdere versobering expatregeling

In 2026 is het nog mogelijk om onder de expatregeling – kort samengevat – maximaal 30% van het belastbaar loon onbelast te vergoeden aan een ingekomen werknemer. Eerder is al in de wet opgenomen dat deze onbelaste vergoeding vanaf 2027 maximaal 27% bedraagt. In deze regeling vindt geen verdere versobering plaats.

Vergoeding uitgezonden werknemers niet gewijzigd

De onbelaste vergoeding voor werknemers die vanuit Nederland naar het buitenland worden gezonden (uitgezonden werknemers) wordt niet versoberd. Aan deze werknemers kunnen daarom ook vanaf 2026 nog de extra uitgaven voor levensonderhoud en de gesprekskosten voor privédoeleinden onbelast vergoed worden.

Let op! Het Belastingplan 2026 moet nog door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen. De Tweede Kamer stemt pas in de nieuwe samenstelling (na de verkiezingen). De versoberingen zijn daarom nog niet definitief.

Drempelvrijstelling pseudo-eindheffing RVU verlengd en verhoogd

By nieuws

Voor de periode 2021-2025 is de regeling vervroegde uittreding versoepeld. Na een akkoord in oktober 2024 en de aankondiging bij de Voorjaarsnota 2025, is een verlenging van de versoepeling en de verhoging van de drempelvrijstelling in het Belastingplan 2026 opgenomen.

Pseudo-eindheffing RVU

Sparen

Als u als werkgever een oudere werknemer een uitkering verstrekt zodat hij eerder kan stoppen met werken, is een pseudo-eindheffing verschuldigd van 52%. Dit geldt als er sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding, de RVU-regeling. Dit is het geval als de regeling het effect heeft dat een periode (van maximaal drie jaar) wordt overbrugd tot een pensioenregeling of tot wanneer de AOW start. Ook uitkeringen die een pensioenregeling aanvullen worden als zodanig aangemerkt.

Let op! Over de vraag of sprake is van een RVU of niet zijn verduidelijkingen gegeven in handreikingen en de jurisprudentie. Neem voor uw eigen situatie contact op met een van onze adviseurs.

Drempelvrijstelling pseudo-eindheffing RVU

Vanaf 1 januari 2021 kunt u maximaal drie jaar voor de AOW-leeftijd van een werknemer een bedrag meegeven, zonder dat hierover de pseudo-eindheffing verschuldigd is. Hiervoor geldt een drempelvrijstelling die jaarlijks opnieuw wordt vastgesteld. Is de RVU-uitkering hoger dan de drempelvrijstelling, dan is over het meerdere wel 52% pseudo-eindheffing verschuldigd.

Verlenging drempelvrijstelling

De sociale partners en het kabinet hebben afgesproken om de toepassing van de drempelvrijstelling structureel te maken. Dit betekent dat de vrijstelling in ieder geval tot en met 2028 nog gebruikt kan worden.

Let op! De structurele regeling wordt gericht ingezet op werknemers met zwaar werk die niet gezond werkend de AOW-leeftijd kunnen bereiken. Hiervoor zijn tussen het kabinet en de sociale partners afspraken gemaakt over de vormgeving van (collectieve) RVU-regelingen. Zo moeten deze regelingen altijd een onderbouwde afbakening van de doelgroep bevatten.

Verhoging drempelvrijstelling

In het Belastingplan 2026 is ook een verhoging van de drempelvrijstelling met € 300 bruto per maand voorgesteld. Deze € 300 wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de ontwikkeling van het minimumloon. De drempelvrijstelling bedraagt dan in 2026 (voor indexatie) € 2.573 bruto per maand (2025 nog € 2.273). 

Verhogen pseudo-eindheffing tot maximaal 65%

Ter dekking van de verlenging en verhoging van de drempelvrijstelling wordt de pseudo-eindheffing vanaf 2026 in stappen verhoogd van 52% nu, naar 57,7% in 2026, 64% in 2027 en 65% vanaf 2028.

Let op! De verlenging en verhogingen zijn nog niet definitief omdat deze zijn opgenomen in het Belastingplan 2026. De nieuwe Tweede Kamer moet hierover na de verkiezingen nog stemmen en de Eerste Kamer moet daarna ook nog instemmen.

Wat wijzigt er in tarieven brandstofaccijns, bpm en mrb per 2026?

By nieuws

Het Belastingplan 2026 bevat tal van wijzigingen voor automobilisten, waarvan een aantal samenhangt met de wens tot vergroening van het wagenpark. De belangrijkste wijzigingen zetten we hier op een rij.

Geen accijnsverhoging brandstoffen

Auto

De accijnzen op autobrandstoffen worden ook in 2026 niet verder verhoogd. Dit betekent dat deze accijnzen op het niveau van 1 juli 2023 gehandhaafd blijven. Het stabiliseren van de accijnzen is bedoeld om de kosten van autorijden te beperken. 

Let op! Het Belastingplan bevat geen voorstel om voor de landbouwsector opnieuw de zogenaamde rode diesel te introduceren. Hier was mogelijk sprake van. Deze diesel – met een lager accijnstarief – werd op 1 januari 2023 afgeschaft.

Hogere korting mrb elektrische auto

Elektrische auto’s zijn door het gewicht van accu’s voor de voortdrijving zwaarder dan vergelijkbare auto’s op fossiele brandstoffen. In verband hiermee krijgen elektrische auto’s momenteel een korting van 75% op de mrb (motorrijtuigenbelasting). Deze korting wordt per 2026 verlaagd naar 30% en tot en met 2028 gehandhaafd. In 2029 wordt de korting verder verlaagd naar 25% en per 2030 helemaal afgeschaft. Oorspronkelijk zou de korting verminderd worden naar 25% in de periode 2026 tot en met 2029. 

Mrb type vrachtauto’s en kampeerauto’s

Voor bepaalde vrachtauto’s geldt momenteel een kwarttarief voor de mrb. Het betreft vrachtauto’s die zijn ingericht als werktuig of als werkplaats, en vrachtauto’s die worden gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden. Dit verlaagde tarief wordt per 2028 afgeschaft. 

Voor kampeerauto’s wordt het kwarttarief in de mrb vanaf 2026 verhoogd naar een halftarief. 

Let op! Voor kampeerauto’s die bedrijfsmatig verhuurd worden, vervalt de huidige korting van 50% in de mrb per 2026 volledig.

Vrachtwagenheffing

Er wordt naar gestreefd per 1 juli 2026 een vrachtwagenheffing in te voeren. De heffing varieert van € 0,035 tot € 0,201 per kilometer, afhankelijk van het gewicht en van de vraag of de vrachtauto al dan niet elektrisch is. De invoering gaat gepaard met de afschaffing van het Eurovignet, het afschaffen van de mrb voor vrachtauto’s tot 12.000 kg en een verlaging van de mrb voor zwaardere vrachtauto’s.

Wijzigingen bpm

Voor plug-in hybride personenauto’s vervalt de huidige korting van 25% op de bpm, de speciale belasting bij aanschaf van een auto. Om een hogere bpm voor deze auto’s te voorkomen vanwege een nieuwe meetmethode van de CO2-uitstoot, wordt verder het aparte tarief voor plug-in hybride auto’s afgeschaft. Ook worden elektrische bijzondere voertuigen, zoals rolstoelvoertuigen, voor de bpm gelijkgesteld aan normale elektrische voertuigen.  Dit was al bij besluit geregeld, maar wordt nu wettelijk vastgelegd. Verder worden, vanwege de verdergaande vergroening van auto’s, de bpm-tarieven aangepast aan de hand van de verwachte daling van de gemiddelde CO2-uitstoot.

Let op! De meeste van bovengenoemde voorstellen moeten nog door de nieuwe Tweede en Eerste Kamer worden goedgekeurd en zijn dus nog niet definitief.

Advieswijzer Aanschaf van een vakantiewoning

By nieuws

Als u een vakantiewoning op het oog heeft in Nederland, zijn er fiscale regels bij de aankoop en het gebruik hiervan. Denk aan omzetbelasting, overdrachtsbelasting, box 3-heffing, onroerendezaakbelasting en mogelijk ook forensenbelasting.

Met welke belastingen ú te maken krijgt bij de aankoop van een vakantiewoning, is afhankelijk van uw (persoonlijke) omstandigheden en de wijze van gebruik van de vakantiewoning. Deze advieswijzer bevat algemene informatie en kan niet zonder meer uitsluitsel geven over uw specifieke situatie.

Let op! Houd bij de aanschaf van een vakantiewoning rekening met het feit dat de heffing in box 3 over uw vermogen, waaronder een vakantiewoning, is veranderd en in de toekomst (waarschijnlijk vanaf 2028) weer verandert. Gezien deze (toekomstige) wijzigingen in box 3 en de verhoging van het btw-tarief op de verhuur van de vakantiewoning van 9 naar 21% vanaf 2026, is het van belang dat u zich extra goed laat informeren.

Omzetbelasting

Woning

Omzetbelasting bij aankoop

Koopt u een nieuwe – nog niet eerder gebruikte – vakantiewoning, dan zal hierover 21% omzetbelasting (btw) berekend worden. Koopt u een vakantiewoning die al meer dan twee jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen, dan zal hierover geen btw berekend worden. Op verzoek van zowel koper als verkoper kan in een dergelijk geval toch btw berekend worden als u de vakantiewoning voor 90% of meer gaat gebruiken voor met btw belaste activiteiten. De keuze om toch btw te berekenen, kunt u vastleggen in de notariële akte van levering.

Let op! De hiervoor beschreven gevolgen voor de btw gelden als de vakantiewoning als ‘onroerend’ wordt aangemerkt. De vakantiewoning is onroerend als deze duurzaam met de grond verenigd is of in ieder geval naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. In sommige situaties zal een vakantiewoning roerend zijn en kunnen andere gevolgen voor de btw gelden.

De btw die bij de aankoop berekend wordt, kunt u in sommige gevallen terugvragen bij de Belastingdienst. Dit is afhankelijk van de wijze van gebruik van de vakantiewoning: koopt u de vakantiewoning alleen voor eigen gebruik of verhuurt u deze ook (gedeeltelijk)?

Eigen gebruik vakantiewoning

Als u de vakantiewoning alleen zelf gebruikt en niet verhuurt aan anderen, kunt u de btw die bij de aankoop berekend is niet terugvragen bij de Belastingdienst.

Verhuur vakantiewoning

Verhuurt u de vakantiewoning aan anderen, dan kunt u mogelijk de btw die bij de aankoop berekend is wel (gedeeltelijk) terugvragen bij de Belastingdienst. De verhuur van de vakantiewoning moet dan zodanig zijn dat sprake is van exploitatie van een vermogensbestanddeel om er duurzaam opbrengsten uit te verkrijgen. Hiervan is volgens beleid van de Belastingdienst in ieder geval sprake als de vakantiewoning minimaal 140 dagen per jaar wordt verhuurd. Bovendien moet sprake zijn van kortstondige verhuur.

Of u de btw geheel dan wel gedeeltelijk terug kunt vragen, is afhankelijk van uw eigen gebruik van de vakantiewoning. Gebruikt u de vakantiewoning zelf niet, maar wordt deze alleen verhuurd, dan kunt u de volledige btw over de aankoop terugvragen. Gebruikt u de vakantiewoning ook voor eigen gebruik, dan kunt u slechts het deel dat betrekking heeft op de verhuur terugvragen.

Voorbeeld
U koopt in 2025 een vakantiewoning voor € 121.000 (inclusief btw). De vakantiewoning wordt in 2025 voor 70% verhuurd en voor 30% door u zelf gebruikt. Van de btw bij aankoop (€ 21.000) kunt u dan in 2025 € 14.700 (70%) terugvragen bij de Belastingdienst.

Let op! Om btw te kunnen terugvragen, dient u zich als ondernemer voor de omzetbelasting aan te melden bij de Belastingdienst. Inschrijven als ondernemer bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel is niet nodig.

Als de Belastingdienst van mening is dat u voor de verhuur van de vakantiewoning ondernemer bent voor de btw en u dus uw btw kunt terugvragen, dient u in 2025 9% btw over de huur te berekenen en af te dragen aan de Belastingdienst. Dit lijkt financieel nadelig, maar hier staat tegenover dat u de btw bij aankoop, en ook de btw met betrekking tot de bij u in rekening gebrachte kosten voor de vakantiewoning, in aftrek kunt brengen (na toepassing van een correctie voor het eigen gebruik van de vakantiewoning).

Vervolg voorbeeld
In 2025 ontvangt u € 5.450 (inclusief 9% btw) uit de verhuur van de vakantiewoning. U betaalt € 1.210 (inclusief 21% btw) aan kosten voor de vakantiewoning. In 2025 draagt u € 450 btw af. Van de € 210 btw over de kosten die u heeft gemaakt, kunt u 70% (€ 147) terugvragen, omdat de woning voor 70% wordt verhuurd. Per saldo bedraagt uw teruggaaf in 2025 € 14.397 (€ 14.700 btw + € 147 btw – € 450 btw).

Let op! Het btw-tarief op de kortstondige verhuur van vakantiewoningen wordt per 2026 verhoogd van 9 naar 21%. Voor het voorbeeld betekent dit dat u bij een ontvangen huur in 2026 van € 5.450 inclusief btw een bedrag van € 945 aan btw aan de Belastingdienst moet afdragen.

KOR

Moet u in een jaar per saldo btw betalen, dan kunt u mogelijk gebruikmaken van de kleineondernemersregeling (de KOR).

De KOR betekent dat u tot een omzet van € 20.000 kunt kiezen om geen btw in rekening te brengen. In dat geval kunt u ook geen btw terugvragen.

Als u de KOR wilt toepassen, dient u dit uiterlijk vier weken voor de ingangsdatum van het aangiftetijdvak waarin u de KOR wilt laten ingaan te melden bij de Belastingdienst.

Let op! Als u in een jaar tussentijds de omzetgrens van € 20.000 per jaar bereikt, geldt de KOR vanaf dat moment niet meer. U moet zich dan afmelden voor de KOR. Afmelden kan overigens ook vrijwillig zonder dat de omzetgrens van € 20.000 per jaar wordt overschreden. Is uw deelname aan de KOR beëindigd en wilt u opnieuw deelnemen, houd dan rekening met een periode waarin u niet kunt deelnemen aan de KOR. Dit is de rest van het kalenderjaar waarin u zich heeft afgemeld én het kalenderjaar daarop.

Let op! U moet wellicht een deel van de afgetrokken btw op de vakantiewoning terugbetalen als u er in 2025 voor kiest om deel te nemen aan de KOR. Dit is het geval als er na het jaar van aankoop van de vakantiewoning minder dan negen jaar zijn verstreken. Neem dit mee bij uw keuze of neem hierover contact met ons op.

Wanneer u een jaaromzet van maximaal € 2.200 heeft, dan kunt u de KOR voor de btw toepassen zonder dit te melden bij de Belastingdienst. Heeft u zich echter al eerder aangemeld als btw-ondernemer bij de Belastingdienst, dan kunt u geen gebruikmaken van deze regel. U moet zich dan alsnog aanmelden voor de KOR bij de Belastingdienst als u de KOR wilt toepassen.

Ontvangen of terugbetalen btw bij gewijzigd gebruik of verkoop

Als het eigen gebruik van de vakantiewoning wijzigt, wordt de btw die u in aftrek heeft gebracht herzien. Wordt het eigen gebruik groter, dan zult u mogelijk btw terug moeten betalen. Daalt het eigen gebruik, dan krijgt u mogelijk (extra) btw terug. Deze herziening moet u gedurende de negen jaar volgend op het jaar van ingebruikneming jaarlijks uitvoeren. De herziening vindt plaats op 1/10 deel van de aankoop-btw. Herziening blijft achterwege als deze minder dan 10% bedraagt van de aan het jaar toe te rekenen reeds in aftrek gebrachte btw.

Voorbeeld
In 2025 wordt de vakantiewoning voor 60% verhuurd en voor 40% door u zelf gebruikt. U moet een herziening toepassen op 1/10 van € 21.000 = € 2.100. Van deze € 2.100 heeft u 70% (= € 1.470) terugontvangen. In 2025 heeft u echter maar recht op 60% (= € 1.260). Het verschil bedraagt € 210. Dit is hoger dan 10% van de aan 2025 toe te rekenen al in aftrek gebrachte btw (10% van € 1.470 = € 147). De herziening blijft daarom niet achterwege en u moet in 2025 € 210 aan btw terugbetalen.

Let op! Als u de aankoop-btw heeft teruggevraagd, wordt uw vakantiewoning in het jaar van aankoop en de negen jaren daaropvolgend voor de btw dus gevolgd. Herziening van btw vindt niet alleen plaats bij wijziging in het gebruik zoals in het voorbeeld hiervoor, maar ook als u bijvoorbeeld de woning alleen nog maar zelf gebruikt (en dus niet meer verhuurt) of als u de woning verkoopt zonder btw. In de laatste twee gevallen zult u de volledige btw over de nog resterende jaren in één keer moeten terugbetalen.

Voorbeeld
Op 1 januari 2026 verkoopt u de vakantiewoning aan een particulier, die deze gaat gebruiken voor eigen gebruik. Volgens de wettelijke regels kunt u geen btw berekenen over deze verkoop. Heeft u de vakantiewoning in 2020 gekocht, dan moet u de in 2020 in aftrek gebrachte btw over de nog resterende periode herzien. Op 1 januari 2026 zijn vijf van de negen herzieningsjaren verlopen. Dit betekent dat u nog voor vier jaren 1/10 van € 14.700 moet terugbetalen aan de Belastingdienst, tezamen € 5.880 (= viermaal € 1.470).

Tip! Verkoopt u de vakantiewoning uit het voorbeeld na 31 december 2029, dan heeft dit geen gevolgen meer voor de in 2020 in aftrek gebrachte btw bij aankoop.

Daarnaast zijn er nog andere mogelijkheden waardoor u de btw die u bij aankoop heeft teruggekregen niet hoeft terug te betalen. Gaat de koper de woning bijvoorbeeld voor meer dan 90% voor met btw belaste activiteiten gebruiken, dan kunt u mogelijk op verzoek de vakantiewoning toch met btw verkopen. Het voordeel hiervan is dat u dan niet de aankoop-btw hoeft te herzien. Ook bij verkoop binnen twee jaar na de eerste ingebruikname van de vakantiewoning wordt de verkoop met btw belast en treedt hetzelfde effect op. Zet de koper van uw vakantiewoning uw activiteiten van verhuur ongewijzigd voort, dan is het misschien zelfs mogelijk om de woning zonder btw te verkopen en hetzelfde effect te bereiken. Hiervoor moet de verkoop van de woning kunnen worden aangemerkt als overdracht van een algemeenheid van goederen.

Tip! De verkoop van uw vakantiewoning kan diverse btw-gevolgen hebben. Laat u daarom, voordat tot verkoop wordt overgegaan, altijd eerst adviseren.

Box 3-heffing nu

De vakantiewoning zal over het algemeen onderdeel zijn van uw vermogen in box 3. 

Let op! Als de exploitatie van uw vakantiewoning dusdanige vormen aanneemt dat deze het normale actieve vermogensbeheer te buiten gaat, wordt de vakantiewoning niet belast in box 3, maar worden de inkomsten belast in box 1. Neem voor de beoordeling van uw situatie contact op met onze adviseurs.

Hoeveel belasting u over uw vakantiewoning in box 3 in 2025 verschuldigd bent, is afhankelijk van de samenstelling van uw totale vermogen. Bovendien is dit afhankelijk van de vraag of uw werkelijke rendement lager is dan het berekende wettelijke rendement. In dat geval kunt u namelijk een beroep doen op de tegenbewijsregeling box 3. Heel kort samengevat:

  • Onder het huidige wettelijke systeem vormt de vakantiewoning een ‘overige bezitting’. Het wettelijke rendement over deze vakantiewoning bedraagt in 2025 5,88 % van de WOZ-waarde. Voor schulden geldt hierbij een negatief wettelijk rendement van voorlopig 2,62% van de schulden. Het definitieve wettelijke percentage hiervoor wordt begin 2026 vastgesteld. U betaalt in 2025 een tarief van 36% over het totale berekende wettelijke rendement van uw gehele vermogen, waarbij u nog rekening kunt houden met een heffingsvrij vermogen van in 2025 € 57.684 per belastingplichtige.
  • Is uw werkelijke rendement op uw gehele vermogen lager dan het totale berekende wettelijke rendement? Dan kunt u een beroep doen op de tegenbewijsregeling box 3. In dat geval betaalt u in 2025 een tarief van 36% over uw werkelijke rendement. Houd er rekening mee dat wat u waarschijnlijk verstaat onder uw werkelijke rendement iets anders is dan waar de tegenbewijsregeling box 3 van uitgaat. Zo omvat bijvoorbeeld het werkelijke rendement over uw vakantiewoning niet alleen de ontvangen huur, maar ook de waardeverandering van de vakantiewoning. Kosten mag u daarop voor de berekening van het werkelijke rendement bovendien niet in aftrek brengen, met uitzondering van betaalde rente op schulden.

Let op! De berekening van de box 3-gevolgen van een vakantiewoning is mede afhankelijk van de samenstelling van uw andere vermogen. Ook de berekening van het werkelijke rendement voor de tegenbewijsregeling box 3 is hiervan afhankelijk en bovendien complex. Hoe het een en ander uitpakt, is voor elke belastingplichtige en elke situatie weer anders. Neem voor een advies over uw situatie daarom contact op met onze adviseurs.

Box 3-heffing vanaf 2026

Voor de berekening van het werkelijke rendement (bij een beroep op de tegenbewijsregeling box 3) hoeft in 2025 nog geen rekening gehouden te worden met een voordeel vanwege eigen gebruik van de vakantiewoning. Vanaf 2026 is dat anders: als werkelijk rendement van eigen gebruik van de vakantiewoning moet dan de economische huurwaarde worden aangehouden.

Wordt geen beroep gedaan op de tegenbewijsregeling box 3, houd dan rekening met een verhoging van het wettelijke rendement voor overige bezittingen in 2026. Aangekondigd is dat dit verhoogd wordt van 5,88% in 2025 naar waarschijnlijk 7,78% in 2026. Ook het heffingsvrije vermogen wordt verlaagd (naar ongeveer € 52.000).

Box 3-heffing vanaf waarschijnlijk 2028

Het plan is om vanaf waarschijnlijk 2028 een box 3-heffing in te voeren op basis van werkelijk rendement. In het voorjaar 2025 is hiervoor het wetsvoorstel werkelijk rendement box 3 bij de Tweede Kamer ingediend. Het werkelijke rendement in dit wetsvoorstel wordt anders berekend dan onder de tegenbewijsregeling box 3. Zo is er volgens het voorstel vanaf 2028 wel plek voor aftrek van kosten. Voor de vakantiewoning betekent dit grofweg het volgende:

  1. Wordt de vakantiewoning voor minimaal 328 dagen (in een schrikkeljaar 329 dagen) per kalenderjaar verhuurd? Dan bedraagt het werkelijke rendement de huurinkomsten, verminderd met de jaarlijkse onderhoudskosten en andere periodieke kosten.
  2. Wordt de vakantiewoning het hele kalenderjaar niet verhuurd? Dan bedraagt het werkelijke rendement een vastgoedbijtelling van 3,35% over de WOZ-waarde, verminderd met de jaarlijkse onderhoudskosten en andere periodieke kosten.
  3. Wordt de vakantiewoning voor minder dan 328 dagen (in een schrikkeljaar 329 dagen) per kalenderjaar verhuurd? Dan bedraagt het werkelijke rendement het hoogste bedrag van de berekening onder punt 1 of 2.

Bij verkoop van de vakantiewoning wordt de vermogenswinst ook tot het werkelijke rendement gerekend.

Let op! Het wetsvoorstel ligt nog bij de Tweede Kamer en is dus nog niet definitief.

Overdrachtsbelasting

Bij verkoop van een onroerende zaak is overdrachtsbelasting verschuldigd. Koopt u een nieuwe, nog niet eerder gebruikte vakantiewoning, dan zal hierover 21% omzetbelasting (btw) berekend worden en geldt een vrijstelling voor de overdrachtsbelasting. Dat is mogelijk ook het geval als de woning binnen twee jaar na ingebruikname wordt verkocht. In alle overige gevallen is in 2025 10,4% overdrachtsbelasting verschuldigd. Dit tarief bedraagt vanaf 2026 8%.

Tip! Koopt u een vakantiewoning inclusief inventaris, dan wordt over het aandeel van de inventaris in de koopsom geen overdrachtsbelasting berekend.

Let op! Het tarief van 2% overdrachtsbelasting geldt alleen voor de woning waarin u zélf voor langere tijd gaat wonen en dus niet voor een tweede woning.

Vrijstelling voor jongeren reguliere woning

Voor jongeren tussen 18 en 35 jaar die zélf voor langere tijd in een woning gaan wonen, geldt in 2025 – onder voorwaarden – een vrijstelling voor woningen met een waarde t/m € 525.000. Maar ook dan moet de woning als hoofdverblijf gaan dienen. De vrijstelling geldt dus niet voor een vakantiewoning.

Onroerendezaakbelasting (ozb)

Voor de heffing van de onroerendezaakbelasting (ozb) is bij vakantiewoningen de vraag van belang of ze ook als woning kunnen worden aangemerkt. De rechter heeft beslist dat niet van belang is of een vakantiewoning al dan niet permanent bewoond mag worden en als dit niet is toegestaan, of dit bewonen al dan niet gedoogd wordt. Wel van belang is of de woning beschikt over eigen voorzieningen, zoals een badkamer, sanitair en kookgelegenheid. Zo ja, dan is de woning bestemd om daarin te verblijven, te slapen en de overige woonfaciliteiten en voorzieningen te gebruiken. De vakantiewoning is dan naar aard en inrichting bestemd en geschikt om enigszins duurzaam als bewoning te dienen en wordt dan ook als woning aangemerkt.

Kan een vakantiewoning als woning worden aangemerkt, dan betekent dit dat voor de ozb alleen een aanslag eigenarenheffing kan worden opgelegd. Een aanslag gebruikersheffing kan de gemeente niet opleggen. Bovendien geldt voor woningen meestal een lager ozb-tarief dan voor niet-woningen. Bij een vakantiewoning die aan bovengenoemde eisen voldoet, krijgt u dus slechts één heffing opgelegd en is op deze heffing veelal een lager tarief van toepassing.

Verbod op permanente bewoning

Is permanente bewoning verboden, dan drukt dit wel de WOZ-waarde, zo besliste de rechter in het verleden. Ga dus na of een eventueel verbod op permanente bewoning in de WOZ-waarde is meegenomen.

Forensenbelasting

Een gemeente heeft de mogelijkheid forensenbelasting te heffen. Dit kan als u in een andere plaats dan uw woonplaats een woning voor minstens 90 dagen per jaar ter beschikking heeft. Het is niet van belang of u ook daadwerkelijk 90 dagen of meer in de woning verblijft. Verblijft u permanent in uw vakantiewoning, dan is forensenbelasting niet van toepassing.

Dagen dat u de woning verhuurt dan wel de woning gebruikt om de woning beschikbaar te maken of te houden voor verhuur, tellen dus niet mee. Bij het beschikbaar maken of houden voor verhuur kunt u bijvoorbeeld denken aan het plegen van onderhoud, zoals het verven van het houtwerk. Verhuurt u de woning voor een bepaalde periode via een derde, maar kunt u zelf gebruikmaken van de woning als deze in de betreffende periode niet verhuurd wordt, dan tellen deze dagen wel mee. De woning staat u dan immers ter beschikking.

Tot slot

Met betrekking tot de aankoop en het gebruik van een vakantiewoning kunt u met verschillende belastingen te maken krijgen. In deze advieswijzer hebben wij geprobeerd een algemeen beeld te schetsen. Neem voor de fiscale gevolgen in uw specifieke situatie contact op met een van onze adviseurs.

Disclaimer
Hoewel bij de samenstelling van deze advieswijzer de uiterste zorg is nagestreefd, wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolledigheden of onjuistheden. Vanwege het brede en algemene karakter van de advieswijzer, is deze niet bedoeld om alle informatie te verschaffen die noodzakelijk is voor het nemen van financiële beslissingen.